ECLI:NL:TADRARL:2018:282 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-488

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:282
Datum uitspraak: 22-08-2018
Datum publicatie: 05-02-2019
Zaaknummer(s): 18-488
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, is de voorzitter niet gebleken. Als partijdige belangenbehartiger diende verweerder immers namens (het college van burgemeester en wethouders van) de gemeente de door hem relevant geachte informatie op verzoek van de rechtbank te verstrekken aan de rechtbank zoals hij dat hij dat heeft gedaan in zijn faxbericht van 28 september 2017. Dat verweerder ermee bekend was dat meerdere raadsbesluiten van de gemeente niet zijn uitgevoerd of anderszins onjuiste informatie heeft verstrekt, wat bovendien als criminele daad van verweerder kan worden beschouwd, is de voorzitter, bij gebreke van feiten of omstandigheden die dat verwijt concreet onderbouwen, niet gebleken. Het is uiteindelijk de bestuursrechter geweest die, na toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor, op 3 november 2017 op de twee verzoeken van klager heeft beslist. Voor zover klager zich daarmee niet kon verenigen, stond voor hem de mogelijkheid open om verzet aan te tekenen bij de rechtbank. Niet valt in te zien in hoeverre van de handelwijze van verweerder in de gegeven omstandigheden als advocaat van de wederpartij van klager aan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 augustus 2018

in de zaak 18-488

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 25 juni 2018 met kenmerk 17-0346/FH/sd, door de raad ontvangen op dezelfde datum (digitaal), en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft een aantal procedures gevoerd tegen de gemeente A (hierna verder: de gemeente). Verweerder werkt als advocaat bij de gemeente.

1.2    Per fax van 28 september 2017 heeft verweerder namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente in twee zaken van klager aan de rechtbank Midden-Nederland onder meer het volgende bericht:

“In navolging van ons telefonisch overleg bericht ik u als volgt. [Klager] heeft in de hierboven genoemde procedures een tweetal verzoeken gedaan aan bestuursrechter. In dat kader is van belang dat [de gemeente] en haar bestuursorganen [klager], na diverse gerechtelijke procedures en veel correspondentie van klager (…), hem hebben geïnformeerd dat niet meer op zijn correspondentie zal worden gereageerd en dat de standpunten van [de gemeente] en haar bestuursorganen inzake (…) voldoende bekend zijn gemaakt aan [klager] en zijn twee medestanders (…).Het komt mij voor dat [klager] zich daarom tot uw rechtbank heeft gericht. [Klager] schrijft dan ook in zijn e-mail aan u: “Teneinde een langdurige – kostbare – privaatrechtelijke procedure te voorkomen, doe ik een beroep op u als bestuursrechter” en bij de tweede e-mail aan u schrijft hij “Ik verzoek de bestuursrechter, de B&W te gelasten om mij ONVERWIJLD de juiste nadeelcompensatie toe te kennen”.

Met het doorsturen van de brief bevindt het college van [de gemeente] zich in een lastig pakket, vanwege de mededeling van [klager] en tegelijk het verzoek van de rechtbank. Zoals besproken legt u deze situatie voor aan de zaaks griffier. Wij sturen erop aan dat de rechtbank aan [klager] zelfstandig bericht dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de hierboven genoemde zaken. Het is bovendien mijn verwachting dat [klager] en mogelijk zijn medestanders, indien hij merkt dat hij de carrousel zo weer kan laten draaien, ook nieuwe verzoeken aan uw rechtbank zal sturen. Immers, ook [de gemeente] heeft gedurende een lange periode zeer veel berichten ontvangen. Ik ben graag bereikbaar voor overleg. (…).”

1.3    Op 3 november 2017 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, sector bestuursrecht,  in de twee zaken van klager tegen de gemeente op grond van artikel 8:54 van de Algemene Wet Bestuursrecht uitspraak gedaan buiten zitting. Bij ‘het procesverloop’ wordt in de uitspraak verwezen naar de op 29 juni 2017 ontvangen e mailberichten van klager met daarin een verzoek tot het gelasten van handhaving van een raadsbesluit door de gemeente, alsmede in de tweede e-mail van een verzoek tot toekenning van nadeelcompensatie ten laste van de gemeente. Ook staat onder dat kopje vermeld dat verweerder op 28 september 2017 namens de gemeente heeft gereageerd op de doorzending van de verzoeken. De bestuursrechter heeft zich in de uitspraak onbevoegd verklaard om van de twee verzoeken van klager kennis te nemen. Of klager tegen deze uitspraak tijdig verzet heeft gedaan bij de rechtbank, is niet bekend.

1.4    Bij brief van 5 december 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in een procedure van klager tegen de gemeente er bij de rechtbank op aan te sturen dat de rechtbank zelfstandig aan klager zou berichten dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van een aantal zaken, terwijl klager door de weigerachtige houding van de gemeente om vragen te beantwoorden juist genoodzaakt was om zich tot de rechter te wenden voor een uitspraak.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, is de voorzitter niet gebleken. Als partijdige belangenbehartiger diende verweerder immers namens (het college van burgemeester en wethouders van) de gemeente de door hem relevant geachte informatie op verzoek van de rechtbank te verstrekken aan de rechtbank zoals hij dat hij dat heeft gedaan in zijn faxbericht van 28 september 2017. Dat verweerder ermee bekend was dat meerdere raadsbesluiten van de gemeente niet zijn uitgevoerd of anderszins onjuiste informatie heeft verstrekt, wat bovendien als criminele daad van verweerder kan worden beschouwd, is de voorzitter, bij gebreke van feiten of omstandigheden die dat verwijt concreet onderbouwen, niet gebleken. Het is uiteindelijk de bestuursrechter geweest die, na toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor, op 3 november 2017 op de twee verzoeken van klager heeft beslist. Voor zover klager zich daarmee niet kon verenigen, stond voor hem de mogelijkheid open om verzet aan te tekenen bij de rechtbank. Niet valt in te zien in hoeverre van de handelwijze van verweerder in de gegeven omstandigheden als advocaat van de wederpartij van klager aan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.3    Voor het aan verweerder gemaakte verwijt ontbreekt dan ook een feitelijke grondslag. Daarmee oordeelt de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 22 augustus 2018.

griffier    voorzitter

Verzonden d.d. 22 augustus 2018.