ECLI:NL:TADRARL:2018:128 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-055

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:128
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 15-06-2018
Zaaknummer(s): 18-055
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dekenklacht tegen patroon gegrond nu hij zijn advocaat-stagiaire niet heeft weerhouden van diens tuchtrechtelijk laakbare handelingen (zie 18-054). Het was de taak van verweerder als patroon om de startende stagiaire deugdelijk te informeren over en te begeleiden bij het declareren van een (van zijn eerste) toevoeging(en). De raad acht het onbegrijpelijk dat verweerder slechts vijf minuten de tijd heeft genomen voor het overleg met de stagiaire en tijdens dat overleg ook niet heeft doorgevraagd over de door de stagiaire aan de cliënt gedane cadeausuggestie (in de vorm van studieboeken). Het verzoek van verweerder om het dekenbezwaar (vóór de zitting) kennelijk ongegrond/niet-ontvankelijk of van onvoldoende gewicht te verklaren ex art. 46j Advocatenwet gepasseerd. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 11 juni 2018

in de zaak 18-055

naar aanleiding van de klacht van:

deken

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 29 januari 2018, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder.

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart 2018 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Het dekenbezwaar jegens verweerder is ter zitting gezamenlijk behandeld met het dekenbezwaar jegens de advocaat-stagiaire van verweerder, mr. [X], welke zaak bij de raad bekend is met zaaknummer 18-055. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De pleitaantekeningen van verweerder zijn daaraan aangehecht.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de brief van verweerder van 31 januari 2018, door de raad ontvangen op 1 februari 2018;

- de brief van verweerder van 13 februari 2018, door de raad ontvangen op 14 februari 2018;

- de brief van verweerder van 15 februari 2018 met aanvullende stukken, door de raad ontvangen op 16 februari 2018;

- de brief van verweerder van 22 februari 2018, door de raad ontvangen op 23 februari 2018.

1.4 Bij brief van 31 januari 2018 heeft verweerder (de voorzitter van) de raad verzocht het dekenbezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van kennelijk onvoldoende gewicht te verklaren op grond van artikel 46j Advocatenwet. De griffier heeft verweerder bij brief van 8 februari 2018 bericht dat de raad niet gehouden is om vóór de zitting op een dergelijk verzoek te reageren. Verweerder heeft tegen het niet-honoreren van zijn verzoek bezwaar gemaakt in zijn brieven van 13 en 22 februari 2018 en de raad – onder meer ter zitting – verzocht alsnog op voornoemd verzoek te beslissen.

1.5 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft zich beroepen op artikel 46j Advocatenwet, welk artikel de (voorzitter van de) raad de bevoegdheid geeft om tot aan de behandeling ter zitting een klacht bij voorzittersbeslissing kennelijk ongegrond/niet-ontvankelijk/van onvoldoende gewicht te verklaren. De raad heeft voldoende aanleiding gezien om het dekenbezwaar ter zitting te behandelen. Daarmee is al gezegd dat er onvoldoende grond is (geweest) om de dekenklacht jegens verweerder bij voorzittersbeslissing af te doen. De zaak zal hierna dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder is sinds 26 februari 2016 de patroon van mr. [X] (hierna: de stagiaire), die op genoemde datum als advocaat is beëdigd. De stagiaire is als stagiaire-ondernemer werkzaam op het kantoor van verweerder.

2.2 Vanaf eind 2016 tot begin 2017 heeft de stagiaire mevrouw D. (hierna: de cliënte) bijgestaan op basis van een toevoeging. De zaak betrof een incasso van een onbetaald gebleven vordering van de cliënte op haar werkgever ter zake door haar betaalde en door de werkgever te vergoeden studiekosten van € 5.310,-.

2.3 Bij brief van 22 november 2016 heeft de stagiaire de wederpartij aangeschreven en naast de hoofdsom de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente gevorderd van in totaal € 6.099,22.

2.4 Omdat betaling door de wederpartij uitbleef heeft de stagiaire een gerechtelijke procedure opgestart en betaling van een totaalbedrag van € 8.923,70 gevorderd. In de dagvaarding is de vergoeding van de studiekosten aangemerkt als een looncomponent en is aanspraak gemaakt op de ‘wettelijke verhoging’ wegens vertraagde betaling zoals bepaald in artikel 7:625 BW. Daarnaast heeft de stagiaire een bedrag aan wettelijke rente en incassokosten gevorderd.

2.5 Kort voordat de stagiaire de zaak bij de kantonrechter heeft aangebracht, hebben partijen de zaak geschikt voor een bedrag van € 6.349,22. In de e-mailwisselingen tussen de stagiaire en de wederpartij is voorafgaand aan de schikking gesproken over de incassokosten. In zijn e-mail van 10 januari 2017 heeft de stagiaire aan de wederpartij geschreven:

“Het in dat voorstel genoemde bedrag van € 6.349,22 betreft een willekeurig bedrag, waarvan acceptatie een vrije keuze is. Niettemin heb ik dat bedrag enigszins gerelateerd aan:

- de hoofdsom €5.310,-

- de aangezegde incassokosten €775,-

- de salarissen in rolzaken kanton (waarbij 1 punt = €250,-)

- de rente, nader te bepalen, tot de datum van dagvaarding begroot op €23,07

(in totaal €6.358,07 uitgaande van slechts 1 punt voor de dagvaarding)”

2.6 Medio januari 2017 hebben partijen een schikkingsovereenkomst ondertekend. Daarin is, kort samengevat, bepaald dat de wederpartij een bedrag van in totaal € 6.349,22 zal betalen ter vergoeding van de studiekosten van de cliënte en ter beslechting van het geschil. De stagiaire heeft het volledige schikkingsbedrag van € 6.349,22, na ontvangst op de derdengeldrekening, aan de cliënte doorbetaald.

2.7 Na overleg met verweerder heeft de stagiaire op 19 januari 2017 de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd. Daarbij heeft de stagiaire de vraag of er recht bestond op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door de wederpartij of door derden ontkennend beantwoord. Tijdens het overleg met de stagiaire is ook het geven van een cadeautip aan de cliënte besproken.

2.8 Op eveneens 19 januari 2017 heeft de stagiaire de cliënte per e-mail het volgende bericht:

“Hoi [D.],

Zoals we telefonisch bespraken, heb je erg gunstig geschikt (ongeveer €900,- meer dan verwacht). Daarom ben ik zo vrij om je enkele kadotips mee te geven. Het zijn allemaal arbeidsrecht gerelateerde boeken, die ik erg graag in mijn praktijk zou gebruiken.

WWZ in modellen 2015

Boom Basics – Arbeidsrecht 2016

Boom Basics – Socialezekerheidsrecht 2016

Boom Basics – Ontslagrecht 2016

Boom Basics – Naamloze en besloten vennootschappen 2015

Tekst & Commentaar Arbeidsrecht 2

Met al deze boeken zou je mij (en volgende klanten) heel erg blij maken.”

2.9 Op 8 februari 2017 heeft de cliënte aan de deken het e-mailbericht van de stagiaire van 19 januari 2017 toegestuurd alsmede een geluidsopname van een telefoongesprek dat op of kort voor 8 februari 2017 tussen de partner van de cliënte en de stagiaire heeft plaatsgevonden. De deken heeft de geluidsopname op een later moment laten uitwerken. Uit het transcript volgt onder meer het volgende:

“(…)

[partner]: “Ik heb namelijk van [D.] gehoord dat ehh… jij had gevraagd of we boeken voor je konden aanschaffen ofzo? Maar uit de appjes kon ik niet goed opmaken wat ze precies nou wilde en bedoelde, dusseh…” (…)

“[verweerder]: “Ehh… De korte samenvatting is eigenlijk: jullie hebben €1000 te veel gekregen, om het simpele feit dat ik de declaratie creatief heb ge boekhoud. (…)

…had ik bij de Raad van de Rechtsbijstand moeten opgeven van er is dus € 5300 geïncasseerd aan de hoofdsom, plus de wederpartij heeft een tegemoetkoming betaald en de juridische kosten van, nou, ongeveer €1000. (…)

Dus zou ik tegen haar nou weet je, we kunnen het ook zo doen, dat is een beetje creatief boekhouden, maar dan declareer ik het gewoon en dan zeg ik: ja, in de overeenkomst stond formeel geen vergoeding juridische kosten, dus dan zeg ik gewoon tegen de Raad van Rechtsbijstand van nou er zijn geen kosten, of er is geen, he, geen vergoeding rechtsbijstand…(…)

..en dan gaan ze dat dus niet verrekenen, en dat betekent dat [D.] die € 1000 extra gewoon in de zak kan steken. (…)

… ik zou het leuk vinden als ik daar ook dan in ieder geval ook wat aan heb bedoel uhhh ik geloof dat ik aan boeken heb ik iets van 1/3 van dat bedrag bij elkaar gesprokkeld terwijl het echt boeken zijn die ik heel graag wil hebben, omdat dat voor mijn praktijk heel erg nuttig is. en uhhh ik had tegen haar gezegd van nou ja, dan steek je de rest lekker in je zak dan heb je gewoon extra geld. Het is gewoon pure winst natuurlijk. (…)

Beetje creatief boekhouden, maar ik dacht daar houd ik eigenlijk dus wel van dus uhhhh iedereen heeft er baat bij.”

2.10 De deken heeft na de melding van de cliënte een gesprek gevoerd met verweerder en de stagiaire. Nadien heeft de stagiaire contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand en op 24 februari 2017 een aanvullende declaratie/mutatie ingediend. Daarin heeft de stagiaire onder meer het volgende toegelicht:

“Zojuist tel. overleg met RvR, [naam medewerker] Partijen hebben gediscussieerd over hoofdsom en bgk, maar werden het niets eens. Ik heb gedagvaard voor €8923,27. Op het laatste moment is toch geschikt voor een ongespecificeerd bedrag van €6349,22 (zie schikkingsovk). Dit gehele bedrag komt mijn cliënte toe en is aan haar uitbetaald. Volgens [naam medewerker] terecht geen proceskosten of resultaatsbeoordeling onder de aandacht gebracht. Graag bij toekennen vergoeding uw aandacht voor dit punt.”

2.11 De stagiaire heeft het volledige bedrag dat hoort bij deze rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen (behoudens de door de cliënte te betalen eigen bijdrage).

2.12 Op 17 mei 2017 heeft de deken de stagiaire een dekenbezwaar in concept toegezonden.

2.13 De stagiaire heeft op 25 mei 2017 wederom een mutatie doorgegeven aan de Raad voor Rechtsbijstand met daarbij een afschrift van het conceptdekenbezwaar.

2.14 Bij beslissing van 21 juni 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de eerder verleende vergoeding ingetrokken omdat volgens de Raad voor Rechtsbijstand sprake is geweest van een proceskostenvergoeding van zo’n € 1.000,- (en deze vergoeding hoger is dan die op basis van de toevoeging).

2.15 Op 27 juni 2017 heeft de stagiaire bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand van 21 juni 2017 en daartoe het volgende aangevoerd:

“Hoofdsom was €5310, totale vordering (dagvaarding) €8923 wegens wettelijke verhogingen. Wederpartij probeerde ervan af te komen met ongevraagde betaling van €5270. Daarna werd geschikt voor €6349. Wederpartij heeft daarna het verschil van €1079 bijbetaald. Het totale bedrag van €6349 werd direct doorbetaald aan cliënte, in twee delen, zie bankafschrift. Ik factureerde en ontving uitsluitend de eigen bijdrage. Graag herziening van de intrekking, RvR verrekent nu immers iets dat ik nooit ontving.”

2.16 Op eveneens 27 juni 2017 heeft de stagiaire de cliënte een factuur gestuurd voor de verleende rechtsbijstand van € 1.727,50 inclusief BTW.

2.17 Op 29 september 2017 heeft de deken de uitgewerkte geluidsopname (hierna: het transcript) van het telefoongesprek tussen de stagiaire en de (partner van de) cliënte toegestuurd en de stagiaire verzocht daarop te reageren.

2.18 De Raad voor Rechtsbijstand heeft het bezwaar van de stagiaire op 11 oktober 2017 ongegrond verklaard en de bestreden beslissing (van 21 juni 2017) herroepen en € 250,- op de eerder vastgestelde vergoeding in mindering gebracht omdat in de vaststellingsovereenkomst € 250,- is gespecificeerd als ‘salarissen in rolzaken kanton’.

2.19 Op 26 oktober 2017 heeft verweerder de deken bericht dat de stagiaire de factuur aan de cliënte zou crediteren.

2.20 Bij brief van 29 januari 2018 heeft de deken het dekenbezwaar jegens verweerder en de stagiaire aan de raad toegezonden. Het dekenbezwaar jegens de stagiaire luidt als volgt:

a) verweerder willens en wetens een toevoeging heeft gedeclareerd zonder daarbij aan te geven dat er een bedrag aan juridische kosten door de wederpartij is vergoed, terwijl dat in de praktijk wel zo is gegaan;

b) verweerder bij de cliënte aanspraak heeft gemaakt op een deel van de opbrengst van de zaak in de vorm van een aantal boeken voor de praktijk terwijl verweerder werkzaamheden verrichtte op basis van een toevoeging en geen andere beloningen mocht ontvangen dan de vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand.

2.21 Het dekenbezwaar jegens verweerder wordt hierna (onder 3) toegelicht.

2.22 Bij beslissing van 11 juni 2018 heeft de raad het dekenbezwaar jegens de stagiaire gegrond geoordeeld en de stagiaire een berisping opgelegd.

3 DEKENBEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar jegens verweerder houdt, zakelijk weergegeven en zoals ter zitting van de raad besproken, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder heeft nagelaten zijn stagiaire aan te raden of op te leggen om bij het declareren van de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand te melden dat sprake was van een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door de wederpartij;

b) verweerder de stagiaire niet heeft weerhouden van diens poging om een extra vergoeding te ontvangen van de cliënte in de vorm van literatuur.

Toelichting

3.2 Ad a) De stagiaire heeft met verweerder overlegd alvorens de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand te declareren. Na dit overleg heeft de stagiaire de toevoeging gedeclareerd en daarbij ten onrechte aangegeven dat er geen recht bestond op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Verweerder had anders moeten adviseren. Uit het schikkingsbedrag van € 6.349,22 blijkt namelijk dat er bewust is geschikt boven de hoofdsom van € 5.310,-. Uit de correspondentie tussen de stagiaire en de wederpartij voorafgaand aan de schikking blijkt ook dat het surplus door partijen is gezien als een vergoeding voor juridische kosten en rente. Uit (het transcript van) het telefoongesprek dat de stagiaire met de partner van de cliënte heeft gevoerd, volgt dat de stagiaire precies wist hoe het werkte: als we het zo doen, dan worden we er allebei beter van. De stagiaire heeft hiermee bewust de regels van de Raad voor Rechtsbijstand omzeild en daarmee het systeem van de gefinancierde rechtsbijstand benadeeld.

3.3 Ad b) De advocaat mag in toevoegingszaken geen andere beloningen aannemen dan de vergoeding van de toevoeging zelf (Gedragsregel 24 lid 2 oud). Verweerder had de stagiaire dan ook moeten weerhouden van de door hem gedane cadeausuggestie respectievelijk de stagiaire anders moeten adviseren dan hij thans heeft gedaan. Ervan uitgaande dat verweerder als patroon de correspondentie van zijn toen nog eerstejaars stagiaire controleert, had hij de stagiaire ervan moeten weerhouden om een extra vergoeding te vragen aan de cliënte in de vorm van kostbare boeken.

4 VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Verweerder is reeds 30 jaar advocaat en is niet eerder beklaagd. Daarnaast is verweerder in het verleden onder meer docent gedragsrecht en gefinancierde rechtshulp voor de beroepsopleiding advocatuur geweest. Op grond van al zijn kennis en ervaring heeft verweerder tijdens het overleg met de stagiaire op 19 februari 2017 gemeend dat geen sprake was van een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door de wederpartij. Er was geen proceskostenveroordeling (want: geen procedure met vonnis) en de cliënte kon de kosten van rechtsbijstand ook niet verhalen op een derde. De onderbouwing van het schikkingsbedrag door de stagiaire richting de wederpartij is irrelevant voor de bepaling van de bestemming van het schikkingsbedrag, nu die onderbouwing uitsluitend diende om de kans op acceptatie van het voorstel te optimaliseren. Daarom hoefde deze uitkomst niet te leiden tot een intrekking of korting op de declaratie van de toevoeging. Verweerder vindt deze gedachte nog steeds verdedigbaar en voelt zich gesteund door de uitspraak van de Commissie van Bezwaar die de Raad voor Rechtsbijstand in overweging heeft gegeven de oorspronkelijke aanvraag (minus € 250,-) te volgen. Verweerder heeft erkend dat discussie op dit punt mogelijk is maar blijft bij zijn standpunt. Overigens stond de vraag naar het declareren van de toevoeging los van de door de stagiaire gedane cadeausuggestie. Als geoordeeld mocht worden dat op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld, dan voelt verweerder zich hiervoor verantwoordelijk.

Ad klachtonderdeel b)

4.2 Verweerder heeft zijn stagiaire desgevraagd geantwoord dat je een cliënt gerust om een cadeau kunt vragen anders dan wijn en/of bloemen, bijvoorbeeld om een studieboek. Verweerder ziet thans in dat de door de stagiaire aan de cliënte gedane cadeausuggestie volstrekt onjuist is geweest. De stagiaire en verweerder hebben langs elkaar heen gepraat over de ‘liever een boek dan een fles wijn-suggestie’. Verweerder heeft niet doorgevraagd en het was hem niet bekend of de cliënte zelf al een cadeausuggestie had gedaan. Verweerder heeft de e-mail van de stagiaire aan de cliënte niet van tevoren gezien. Verweerder erkent dat hij op dit punt als patroon tekort is geschoten.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt vast dat de dekenklacht ziet op het handelen dan wel nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van patroon van de stagiaire. Voorop staat dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van (sec) advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien deze advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad zal het handelen van verweerder aan deze norm toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Vaststaat dat de raad de dekenklacht jegens de stagiaire van verweerder gegrond heeft verklaard (zie hiervoor onder 2). Met andere woorden: bij het indienen van de declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand is naar het oordeel van de raad ten onrechte ingevuld dat geen sprake was van een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door de wederpartij terwijl dit wel had gemoeten. Daarbij heeft de raad laten meewegen dat uit het transcript van het telefoongesprek blijkt dat de stagiaire het systeem van de gefinancierde rechtsbijstand willens en wetens heeft willen omzeilen om er voordeel uit te halen. De raad verwijst naar de beslissing van 11 juni 2018 met zaaknummer 18-054.

5.3 De raad is van oordeel dat verweerder als patroon in tuchtrechtelijke zin tekort is geschoten nu hij de stagiaire niet heeft weerhouden van diens tuchtrechtelijk laakbare handelingen. Of verweerder heeft geweten en met medeweten heeft toegestaan dat de stagiaire willens en weten aldus heeft gehandeld, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Wel staat vast dat op 19 februari 2017 overleg heeft plaatsgevonden tussen verweerder en de stagiaire naar aanleiding van het verzoek van de stagiaire hem te adviseren bij het opstellen van de declaratie van de toevoeging. Uit die hulpvraag had verweerder moeten begrijpen dat er bij zijn stagiaire twijfels waren over wat hij op de declaratie moest aangeven. Het was de taak van verweerder als patroon om de stagiaire deugdelijk te informeren en te begeleiden, temeer nu de stagiaire nog in zijn eerste (of begin tweede) stagejaar zat en dit (één van) zijn eerste te declareren toevoeging(en) was. In dat licht bezien acht de raad het onbegrijpelijk dat verweerder slechts vijf minuten de tijd heeft genomen voor het overleg. In dat korte tijdsbestek, waarbij ook nog de cadeausuggestie is besproken, heeft verweerder kennelijk geen volledig (juist) beeld gehad van de inhoud van de zaak (waaronder de schikking en de daaraan voorafgaande correspondentie en bedoelingen van partijen). Het had op de weg gelegen van verweerder om door te vragen over de kosten voor rechtsbijstand om zo doende voldoende aandacht te besteden aan het nader duiden van het surplusbedrag en de complicaties in dat kader bij de te declareren toevoeging. Voorts heeft verweerder nagelaten om de stagiaire het systeem van de gefinancierde rechtsbijstand uit te leggen, zoals verweerder ter zitting van de raad heeft erkend.

5.4 Het enkele feit dat de stagiaire al een meer ervaren persoon is vanwege zijn leeftijd en werk- en ondernemerservaring, zoals verweerder heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Voorop blijft staan dat de stagiaire geen tot weinig ervaring had bij het declareren van een toevoeging en dat het de taak van verweerder is (geweest) om de stagiaire correct op te leiden en te begeleiden. Daarvan is de raad thans dus niet gebleken. Klachtonderdeel a is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 De raad acht het onbegrijpelijk dat verweerder tijdens het korte overleg op 19 februari 2017 ook geen bezwaar heeft gezien in het doen van een cadeausuggestie terwijl het volgens de gedragsregels niet is toegestaan om in toevoegingszaken een andere beloning te bedingen of aan te nemen dan de toevoegingsuitkering (Gedragsregel 24 lid 2 oud). Dit had verweerder als ervaren advocaat moeten weten en de stagiaire dienovereenkomstig behoren te melden. Verweerder heeft ook hier onvoldoende de tijd genomen om de stagiaire te begeleiden nu hij niet heeft doorgevraagd naar de reden en de inhoud van de cadeausuggestie en hij ook het bericht van de stagiaire aan de cliënte niet vooraf heeft gezien of gecontroleerd. Verweerder heeft erkend op dit punt als patroon nalatig te zijn geweest. De raad oordeelt klachtonderdeel b eveneens gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Nu de dekenklacht gegrond is verklaard acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de raad rekening gehouden met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder. Verweerder heeft nog verzocht om bij een gegrondverklaring van de klacht de proceskostenveroordeling te matigen. Nu sprake is van een gegrond dekenbezwaar en een maatregel ziet de raad geen redenen voor matiging.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad het dekenbezwaar gegrond verklaart en een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.2 Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-055.

7.3 Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-055.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, L.A.M.J. Pütz, H.H. Tan, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 11 juni 2018