ECLI:NL:TADRAMS:2018:66 Raad van Discipline Amsterdam 17-930/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:66
Datum uitspraak: 10-04-2018
Datum publicatie: 23-04-2018
Zaaknummer(s): 17-930/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging aan klagers gestuurd en hen niet geïnformeerd respectievelijk geadviseerd over de goede en kwade kansen van hun zaak. Daarnaast heeft hij klagers niet op de hoogte gehouden van zijn werkzaamheden, niet gereageerd op dringende verzoeken van klagers om contact op te nemen en processtukken niet vooraf in concept aan klagers voorgelegd. Ook heeft verweerder beroepsfouten gemaakt door na te laten zich tijdig als advocaat voor klagers te stellen, en – nadat een verstekvonnis was gewezen – de verzetdagvaarding niet bij de rechtbank aan te brengen. De raad rekent het verweerder voorts zwaar aan dat hij klagers hierover niet heeft geïnformeerd. Klacht grotendeels gegrond.  De raad legt, in verband met samenhang met eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, de maatregel van schrapping op en spreekt voorts ambtshalve uit dat de advocaat niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 april 2018

in de zaak 17-930/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 16 november 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder. Verweerder heeft zichzelf laten uitschrijven als advocaat op 3 juli 2017.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 november 2017 met kenmerk td/md/16-439, door de raad ontvangen op 10 november 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 36 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de door klagers ter zitting overgelegde e-mail van 26 mei 2016 (zie § 2.3).

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 19 januari 2016 is het faillissement van de heer B uitgesproken, partner van klaagster sub 1 en vader van klager sub 2. De curator in het faillissement heeft klagers aansprakelijk gesteld wegens paulianeus handelen, en conservatoire beslagen ten laste van klagers gelegd. In dat kader hebben klagers zich op 4 mei 2016 tot verweerder gewend voor juridische bijstand.

2.2 Op 24 mei 2016 heeft de curator klagers gedagvaard in een bodemprocedure tegen de rolzitting van 20 juli 2016. Op of omstreeks 26 mei 2016 heeft verweerder de betekende dagvaardingen ontvangen.

2.3 Op 26 mei 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de heer B, met onder meer de volgende inhoud:

“Inmiddels heb ik de stukken ontvangen ter inzage en kennisgenomen van de datum en de zitting met betrekking tot de conservatoir derdenbeslagen

Voor de aanvraag van gesubsidieerde rechtsbijstand heb ik de volgende onderstaande gegevens nodig.

Voor de procedure kan ik voor [klaagster sub 1], en [klager sub 2] en u een toevoeging aanvragen. (…)”

2.4 Op 1 juni 2016 heeft verweerder toevoegingen aangevraagd voor klagers onder de omschrijving “verweer conservatoir beslag”, welke toevoegingen op 23 juni 2016 zijn verleend.

2.5 Op de rolzitting van 20 juli 2016 heeft zich namens klagers niemand gesteld. Op 17 augustus 2016 is door de rechtbank vonnis gewezen, waarbij klagers bij verstek zijn veroordeeld. Op 5 september 2016 heeft verweerder een verzetdagvaarding uitgebracht namens klagers. Deze verzetdagvaarding is niet bij de rechtbank aangebracht.

2.6 Eind augustus 2016 heeft de curator het verstekvonnis van 17 augustus 2016 aan het adres van klagers betekend en (executoriaal) beslag gelegd op goederen van klagers.

2.7 Op 16 september 2016 heeft klaagster sub 1 een e-mail gestuurd aan verweerder, met (kort gezegd) het verzoek een executie-kortgeding te starten. Vervolgens heeft verweerder de rechtbank verzocht een datum vast te stellen voor een executie-kortgeding, welke datum door de rechtbank is vastgesteld op 17 oktober 2016. In verband met afwezigheid van verweerder wegens vakantie is deze datum vervolgens uitgesteld tot 21 november 2016.

2.8 Op 25 oktober 2016 zijn klagers overgestapt naar een andere advocaat.

2.9 Bij e-mail van 4 november 2016 heeft de opvolgend advocaat van klagers verweerder aansprakelijk gesteld voor de door klagers geleden schade als gevolg van door verweerder gemaakte beroepsfouten.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de opdracht tot dienstverlening niet schriftelijk heeft bevestigd, klagers nimmer op de hoogte heeft gehouden over de te nemen stappen, noch over de haalbaarheid van de procedures en de risico’s daarvan;

b) ondanks toezegging geen enkel contact heeft onderhouden met de curator om tot een oplossing te komen;

c) processtukken heeft ingediend zonder enig inhoudelijk overleg of goedkeuring van klagers;

d) beroepsfouten heeft gemaakt door de termijn van de dagvaarding in de bodemprocedure te laten verlopen, waardoor klagers bij verstek zijn veroordeeld, en vervolgens de verzetdagvaarding niet bij de rechtbank heeft aangebracht;

e) klagers niet heeft geïnformeerd en geadviseerd inzake de gemaakte beroepsfouten;

f) niet heeft gereageerd op dringende verzoeken van klagers om contact op te nemen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a), c) en f)

5.1 De klachtonderdelen a), c) en f) lenen zich voor gezamenlijke behandeling

5.2 Klagers verwijten verweerder dat hij de opdracht tot dienstverlening niet schriftelijk heeft bevestigd, klagers nimmer op de hoogte heeft gehouden over de te nemen stappen, noch over de haalbaarheid van de procedures en de risico’s daarvan. Voorts verwijten klagers verweerder dat hij processtukken heeft ingediend zonder enig inhoudelijk overleg of goedkeuring van klagers. Tot slot verwijten klagers verweerder dat hij niet heeft gereageerd op dringende verzoeken van klagers om contact op te nemen.

5.3 Verweerder stelt dat niet klagers zijn cliënten waren, maar uitsluitend de heer B. Het contact is dan ook steeds via de heer B gelopen. De heer B heeft een kopie van de brief aan de curator gekregen, waaruit bleek wat was besproken. Die brief kan als opdrachtbevestiging gelden, aangezien daarvoor geen vormvereiste geldt.

5.4 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts is een advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen, en mag van een advocaat verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van de cliënt.

5.5 Gezien het verweer van verweerder wordt de inhoud van de onderhavige klachtonderdelen niet betwist. Verweerder stelt evenwel dat niet klagers zijn cliënten waren, maar uitsluitend de heer B. Dat verweer kan verweerder niet baten. Gelet op het feit dat verweerder na een daartoe verstrekte opdracht van klagers namens hen (onder meer) een opheffings-kortgeding is gestart, kan moeilijk worden volgehouden dat klagers geen advocaat-cliëntrelatie met verweerder hadden. Verder staat vast dat verweerder namens klagers een toevoeging heeft aangevraagd en verkregen. Aldus had verweerder klagers een opdrachtbevestiging behoren te sturen, waarin hij de aan hem verschafte opdracht bevestigt en zijn analyse van de sterke en zwakke punten van de zaak van klagers geeft. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had in een zaak als deze een dergelijke analyse gemaakt en met zijn cliënt besproken. Daarna had hij één en ander schriftelijk of per e-mail aan zijn cliënt bevestigd. Nu verweerder een en ander niet heeft gedaan, is niet komen vast staan dat hij klagers voldoende over de goede en kwade kansen heeft voorgelicht, respectievelijk geadviseerd. Ook had verweerder klagers op de hoogte behoren te houden van zijn werkzaamheden, behoren te reageren op dringende verzoeken van klagers om contact op te nemen en processtukken in concept aan klagers behoren voor te leggen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder dit heeft gedaan. Concluderend zijn de klachtonderdelen a), c) en f) gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Klagers verwijten verweerder dat hij ondanks toezegging geen enkel contact heeft onderhouden met de curator om tot een oplossing te komen.

5.7 Verweerder betwist dit, en voert aan dat er veelvuldig contact tussen hem en de curator heeft plaatsgevonden.

5.8 Gelet op de stukken in het klachtdossier en het verweer van verweerder kan de raad niet vaststellen dat verweerder ondanks toezegging geen enkel contact met de curator heeft onderhouden. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdelen d) en e)

5.9 De klachtonderdelen d) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.10 Klagers verwijten verweerder dat hij beroepsfouten heeft gemaakt door de termijn van de dagvaarding in de bodemprocedure te laten verlopen, waardoor klagers bij verstek zijn veroordeeld, en vervolgens de verzetdagvaarding niet bij de rechtbank heeft aangebracht. Daarnaast verwijten klagers verweerder dat hij hen niet heeft geïnformeerd en geadviseerd inzake de gemaakte beroepsfouten.

5.11 Verweerder voert aan dat de behandeling van het dossier onder grote tijdsdruk heeft plaatsgevonden, doordat de curator aangaf niet te willen wachten met de verkoop van de in beslag genomen auto’s in afwachting van de verzetprocedure. De dagvaarding voor het executie-kortgeding moest daarom met spoed worden uitgebracht. Voorts heeft de curator op geen enkel moment aangegeven dat hij de verzetdagvaarding niet op de rol had aangetroffen, terwijl er vrijwel dagelijks contacten met de curator zijn geweest. Uit niets bleek dat de verzetdagvaarding niet bij de rechtbank was aangekomen. Verweerder verkeerde dan ook in de veronderstelling dat de verzetdagvaarding was aangebracht en was in afwachting van de conclusie van antwoord. Het is de curator kwalijk te nemen dat hij niet heeft bericht dat de bodemzaak niet op de rol stond. Daarnaast heeft klaagster sub 1 vanaf het begin aangegeven dat zij een andere advocaat wenste in te schakelen. Ook zijn de dossierstukken zodanig laat aangeleverd dat niet tijdig een toevoeging kon worden verkregen. Voorts stelt verweerder dat hij vanaf ongeveer 30 juni tot 10 juli 2016 in het ziekenhuis opgenomen is geweest vanwege ziekte, en daarna nog 7 weken dagbehandeling in het ziekenhuis heeft gehad, hetgeen er mede oorzaak van is geweest dat toen geen controle van de rol heeft plaatsgevonden. Daarbij komt dat het hoogst twijfelachtig was of het verzet zou worden toegewezen, aldus steeds verweerder.

5.12 De raad overweegt als volgt. Vaststaat dat verweerder heeft nagelaten zich op de rolzitting van 20 juli 2016 namens klagers te stellen, terwijl hij de dagvaarding reeds vanaf 26 mei 2016 in bezit had. Het door verweerder aangevoerde argument dat sprake was van grote tijdsdruk kan de raad niet plaatsen, nu verweerder bijna acht weken de tijd heeft gehad zich namens klagers te stellen. Het verweer dat de dossierstukken laat zouden zijn aangeleverd zodat niet tijdig een toevoeging kon worden verkregen mist feitelijke grondslag, nu vaststaat dat de toevoegingen voor klagers op 23 juni 2016 zijn verleend. Dat er sprake van zou zijn dat klaagster sub 1 een andere advocaat wenste in te schakelen wordt betwist en kan de raad, vanwege gebrek aan enige onderbouwing, niet vaststellen. Ook de door verweerder gestelde ziekenhuisopname kan geen rechtvaardiging vormen voor zijn nalaten, aangezien van verweerder mag worden verwacht dat hij een adequate waarnemingsregeling treft gedurende een dergelijke langdurige afwezigheid. Verweerder had de schadelijke gevolgen van zijn nalaten kunnen beperken door het verstek te zuiveren, maar dat is niet gebeurd. Verweerder heeft wel een verzetdagvaarding uitgebracht, maar deze is niet bij de rechtbank aangebracht. Verweerder stelt de verzetdagvaarding wel aan de rechtbank te hebben verzonden, maar legt hier geen enkel bewijs van over. Wat hier ook verder van zij, het is de verantwoordelijkheid van verweerder om ervoor te zorgen dat de verzetdagvaarding wordt aangebracht en ook te controleren dat een en ander juist in het roljournaal wordt verwerkt. Dat verweerder een en ander heeft nagelaten is als beroepsfout aan te merken. De raad overweegt dat een beroepsfout in beginsel tevens schending van de zorgvuldigheidsnorm ex artikel 46 Advocatenwet impliceert. In het onderhavige geval heeft verweerder niet alleen verzuimd zich tijdig namens klagers als advocaat op de rol te stellen, hij heeft vervolgens niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt het verstek te zuiveren voordat het verstekvonnis zou zijn gewezen en hij heeft verzuimd om – nadat een verstekvonnis was gewezen - de verzetdagvaarding bij de rechtbank aan te brengen. Bovendien heeft hij klagers over geen van deze ontwikkelingen geïnformeerd, het verstekvonnis niet aan klagers toegezonden en klagers lange tijd in onzekerheid laten verkeren over de vraag of er een gerechtelijke procedure aanhangig was. Door aldus te handelen heeft verweerder de zorg die hij als advocaat had behoren te betrachten ten opzichte van klagers ernstig verzaakt. De klachtonderdelen d) en e) zijn dan ook gegrond. Aangezien verweerder ernstig is tekortgeschoten in de rechtshulpverlening jegens klagers zal de raad ex artikel 48 lid 9 Advocatenwet ambtshalve uitspreken dat verweerder jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is de klacht grotendeels gegrond. Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging aan klagers gestuurd en hen niet geïnformeerd respectievelijk geadviseerd over de goede en kwade kansen van hun zaak. Daarnaast heeft hij klagers niet op de hoogte gehouden van zijn werkzaamheden, niet gereageerd op dringende verzoeken van klagers om contact op te nemen en processtukken niet vooraf in concept aan klagers voorgelegd. Ook heeft verweerder beroepsfouten gemaakt door na te laten zich tijdig als advocaat voor klagers te stellen, en – nadat een verstekvonnis was gewezen – de verzetdagvaarding niet bij de rechtbank aan te brengen. De raad rekent het verweerder voorts zwaar aan dat hij klagers hierover niet heeft geïnformeerd.

6.2 De onderhavige klacht staat niet op zichzelf. Het baart de raad zorgen dat verweerder, ondanks eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen - waaronder ook twee (inmiddels onherroepelijk) opgelegde schorsingen in de praktijkuitoefening - die eveneens deels betrekking hadden op het onvoldoende informeren van cliënten en het verwaarlozen van de belangen van deze cliënten, kennelijk geen althans geen afdoende maatregelen heeft genomen om dergelijke klachten te voorkomen. Voorts heeft verweerder geen enkel inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze, wat geen aanleiding geeft om verbetering in de toekomst te verwachten. De raad komt tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder als advocaat de praktijk weer zou gaan uitoefenen en zal daarom een schrapping opleggen. Het feit dat verweerder zich als advocaat heeft laten uitschrijven staat daaraan niet in de weg.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht grotendeels gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klagers aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a), c), d), e) en f) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op ingaande op de  tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een  behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klagers;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 50 aan klagers, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. S. van Andel, L.H. Rammeloo, H.B. de Regt en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 april 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2018 verzonden.