ECLI:NL:TADRAMS:2018:51 Raad van Discipline Amsterdam 18-009/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:51
Datum uitspraak: 02-03-2018
Datum publicatie: 13-03-2018
Zaaknummer(s): 18-009/A/A
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verzoek ex artikel 60b toegewezen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 maart 2018

in de zaak 18-009/A/A

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:

de heer mr. P.N. van Regteren Altena in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

deken

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 januari 2018 met kenmerk 4017-187529, door de raad ontvangen op 8 januari 2018, heeft de deken een verzoek als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet (hierna: het verzoek) ten aanzien van verweerder ingediend.

1.2 Het verzoek is gelijktijdig behandeld met een door de deken ingediend bezwaar over verweerder (zaaknummer 18-010/A/A) ter zitting van de raad van 9 februari 2018 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw Y.H. Heslinga, stafmedewerker, en verweerder. Van de behandeling, die heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren, is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 6 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

1.4 De raad heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat het verzoek van de deken zal worden toegewezen en dat die uitspraak zal worden gedaan op 2 maart 2018, tenzij verweerder in staat is om voor die tijd de zorgen van de deken naar tevredenheid weg te nemen zodat de deken het verzoek alsnog intrekt. De deken heeft het verzoek echter niet ingetrokken, zodat heden uitspraak wordt gedaan.

2 GRONDEN VAN HET VERZOEK

2.1 Volgens de deken geeft verweerder er blijk van zijn praktijk niet meer naar behoren uit te oefenen en kan er geen toezicht worden uitgeoefend op de in hoofdstuk 6 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) gestelde eisen aan de praktijkvoering. Er is op verschillende momenten en meerdere keren geprobeerd om contact te krijgen met verweerder. Op een ingesproken verzoek om terug te bellen heeft verweerder niet gereageerd. Verweerder frustreert voorts het onderzoek dat de heer B van de Unit Financieel Toezicht Advocatuur van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: Unit FTA) uitvoert. Door het ontbreken van een reactie van verweerder, het niet overleggen aan de deken van de gevraagde schriftelijke stukken over zijn (financiële) praktijkvoering en informatie over de procedure tegen mr. J, wordt het toezicht ernstig gefrustreerd. Deze laatste informatie is, gelet op de beslaglegging onder de Raad voor Rechtsbijstand, van belang nu –naar het zich laat aanzien- de veroordeling ten laste van verweerder ernstige gevolgen voor het voortbestaan van het kantoor van verweerder kan hebben. Volgens de deken vereist de situatie die is ontstaan dat verweerder voor onbepaalde tijd zal worden geschorst in de uitoefening van de praktijk.

3 FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

3.1 Verweerder heeft zich op 12 mei 2016 als advocaat ingeschreven in het arrondissement Amsterdam. Daarvoor was hij advocaat in het arrondissement Noord-Holland en vormde hij een maatschap met mr. J. Verweerder en mr. J zijn thans verwikkeld in een geschil over de financiële afwikkeling van de samenwerking.

3.2 Op 25 oktober 2016 heeft de deken een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerder. De deken heeft naar aanleiding van het bezoek een aantal afspraken met verweerder gemaakt en verweerder een aantal aanwijzingen gegeven. Daarnaast heeft de deken de Unit FTA verzocht om onderzoek te doen bij verweerder.

3.3 Bij brief van 7 december 2017 heeft de deken verweerder onder meer geschreven:

“Voor zover ik kan nagaan heb ik nog geen reactie van u ontvangen op mijn brieven van 25 juli en 14 augustus 2017 en heb ik nog niet de jaarrekeningen van 2015 en 2016 ontvangen.

Het toesturen van deze stukken aan [de heer B] van de Financiële Unit van de Orde ontslaat u niet van uw verplichting om aan mijn verzoek te voldoen om deze stukken ook aan mij te zenden.

Verder ontvang ik graag nadere informatie over de voortgang van de procedure tegen [mr. J]. Ik verneem graag binnen 1 week na heden van u.

Van [de heer B] vernam ik dat het onderzoek dat hij op mijn verzoek doet, niet voortvarend verloopt omdat u meerdere afspraken af heeft gebeld. Ik nodig u hierbij dan ook uit voor een gesprek op mijn bureau om de voortgang te bespreken.”

3.4 Bij brief van 19 december 2017 heeft de deken verweerder meegedeeld dat hij niet (tijdig) heeft gereageerd op de brief van 7 december 2017 en ook niet op het bericht dat de secretaresse van de deken op het antwoordapparaat van verweerder heeft ingesproken om contact op te nemen voor het maken van een afspraak. De deken heeft verweerder meegedeeld dat hij een dekenbezwaar zal indienen en verweerder in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

3.5 Bij e-mail van 19 december 2017 heeft een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand de deken meegedeeld dat de Raad voor Rechtsbijstand op 14 december 2017 een aanzegging tot beslaglegging heeft ontvangen met betrekking tot verweerder en dat de hoogte van de beslagen € 90.776,31 bedraagt, voortvloeiend uit de scheiding en deling van de maatschap met mr. J. De e-mail is in cc aan verweerder gestuurd.

3.6 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder de deken bericht dat hij graag zou langskomen om de kwestie toe te lichten.

3.7 Bij brief van 21 december 2017 heeft de deken verweerder onder meer geschreven:

“In vervolg op mijn brief van 19 december 2017 en uw e-mail van 19 december 2017, waarin u vraagt of het mogelijk is om langs te komen om de kwestie met betrekking tot de beslaglegging toe te lichten, heeft mijn secretaresse verschillende malen ingesproken op uw antwoordapparaat en een bericht achtergelaten.

U bent uitgenodigd voor een gesprek op donderdag 21 december 2017. Op deze berichten heeft u niet gereageerd en u bent op 21 december niet verschenen.

Ik heb ernstige zorgen over de uitoefening van uw praktijk en zal op korte termijn een procedure starten ingevolge artikel 60b Advocatenwet. U wordt daarover nog separaat geïnformeerd.”

3.8 Bij brief van 2 januari 2018 heeft verweerder de deken onder meer geschreven:

“Ik heb de brief d.d. 7 december jl. niet ontvangen. Kennelijk is het met de post niet goed gegaan. U kunt mij ook mailen.

Ik heb als eerder aangegeven enige jaren geleden een WWFT-cursus gevolgd in Haarlem.

De Wwft is van toepassing op advocaten en advocatenkantoren voor zover zij advies geven of bijstand verlenen bij:

(…)

Welnu, deze transacties verricht mijn kantoor niet. Ik voldoe aan alle verplichtingen terzake en ben daarvan op de hoogte.

De procedure tegen [mr. J] is helaas niet goed gegaan. Ik heb de zaak verloren. Ik ga van deze uitspraak in hoger beroep. De rechtbank in Haarlem heeft de zaak niet oordeelkundig overwogen en beslist en aan mijn verweer niet of nauwelijks aandacht besteed. Ik schat mijn kansen in hoger beroep veel beter in.”

4 BEOORDELING VAN HET VERZOEK

4.1 De raad is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat verweerder blijvend of tijdelijk niet in staat is zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Hiertoe overweegt de raad dat verweerder op herhaalde verzoeken van de deken om contact niet heeft gereageerd, verweerder het onderzoek door de Unit FTA frustreert en verweerder de door de deken gevraagde schriftelijke stukken over zijn (financiële) praktijkvoering en informatie over de procedure tegen mr. J niet aan de deken heeft overgelegd, waardoor het toezicht door de deken ernstig wordt gefrustreerd. Tevens is ter zitting van de raad gebleken dat verweerder inmiddels alleen kantoor houdt, zonder dat hij zijn waarneming heeft geregeld. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat verweerder niet meer in staat is zijn praktijk naar behoren uit te oefenen. Dit leidt onvermijdelijk tot het treffen van een maatregel zoals door de deken verzocht.

4.2 De raad wijst het verzoek van de deken om verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen toe.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek van de deken toe en schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel, C.C. Oberman, H.B. de Regt en E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2018 verzonden.