ECLI:NL:TADRAMS:2018:237 Raad van Discipline Amsterdam 18-767/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:237
Datum uitspraak: 26-11-2018
Datum publicatie: 06-12-2018
Zaaknummer(s): 18-767/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, onder meer door nagekomen producties van de wederpartij niet tijdig aan klaagster door te sturen, de zitting onvoldoende voor te bereiden, ter zitting onvoldoende verweer te voeren en het verzoek om partneralimentatie zonder overleg met klaagster in te trekken. In de gegeven omstandigheden ziet de raad aanleiding een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken op te leggen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 26 november 2018

in de zaak 18-767/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 1 oktober 2018 met kenmerk td/md/17-247, door de raad ontvangen op 2 oktober 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 oktober 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door de heer J.A. Klaver. Verweerder is zonder bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken met 58 bijlagen. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van klaagster aan de raad van 18 oktober 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klaagster vanaf medio 2013 bijgestaan in een echtscheidingszaak.

2.2 Op 13 mei 2014 heeft verweerder namens klaagster een verzoek tot echtscheiding met nevenvorderingen (hierna: het verzoek) bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) ingediend. De rechtbank heeft de datum van de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 13 augustus 2015.

2.3 Bij e-mail van 1 juli 2015 heeft verweerder klaagster onder meer zijn verontschuldigingen gemaakt voor zijn late reactie. In een e-mail aan klaagster van 2 juli 2015 heeft verweerder onder meer geschreven dat hij wegens persoonlijke omstandigheden de afgelopen week telefonisch niet of slecht bereikbaar was.

2.4 Op 3 en 7 augustus 2015 heeft (de advocaat van) de ex-echtgenoot van klaagster aanvullende producties bij de rechtbank ingediend.

2.5 Bij e-mail van 9 augustus 2015 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Volgens mij hebben wij afgesproken om nog een keer elkaar te ontmoeten om de zitting te bespreken. Er zijn nog drie dagen om af te spreken aangezien dat op donderdag ochtend 13 augustus moeten wij bij de rechtbank zijn.

Wilt u zo vriendelijk zijn mij te laten weten wanneer het zou schikken.”

2.6 Bij e-mail van (maandag) 10 augustus 2015 heeft verweerder klaagster voorgesteld om woensdagmiddag (12 augustus 2015) op zijn kantoor af te spreken.

2.7 Tijdens de bespreking op 12 augustus 2015 heeft verweerder de door de ex-echtgenoot van klaagster op 3 en 7 augustus 2015 ingediende producties aan klaagster gegeven.

2.8 Op 13 augustus 2015 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Klaagster en verweerder waren daarbij aanwezig. Ter zitting heeft verweerder namens klaagster het verzoek om partneralimentatie ingetrokken.

2.9 Bij beschikking van 16 september 2015 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken en partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen op de in de beschikking beschreven wijze. De rechtbank heeft de beslissing over het gezag over en de omgangsregeling met de minderjarige dochter van klaagster en haar ex-echtgenoot aangehouden. De beschikking luidt verder, voor zover in het kader van onderhavige klacht van belang:

“ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap

(…)

3.17 De man heeft in zijn bezit een Mercedes, deze wordt toegedeeld aan de man voor een waarde van € 8.800, waarbij de man de helft van de waarde aan de vrouw dient te vergoeden. De vrouw heeft in bezit een Ford Ka, deze wordt toegedeeld aan de vrouw, voor een waarde van € 1.500, waarbij de vrouw de helft van de waarde aan de man dient te vergoeden.

(…)

3.24 Tijdens het huwelijk heeft de vrouw een appartement in Moskou, Rusland, in haar bezit gehad. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het appartement (…) in 2013 is verkocht voor € 13.756. (…)

3.25 De man stelt zich op het standpunt dat het appartement nog steeds eigendom van de vrouw is, nu het appartement wel verkocht is, maar niet geleverd. (…) Voorts stelt hij zich op het standpunt dat het appartement een waarde heeft van € 135.000.

3.26 De rechtbank overweegt dat de vrouw een Russische koopakte betreffende de verkoop van het appartement heeft overgelegd. Zij heeft echter geen (ook naar Russisch recht voor de overdracht van het appartement vereiste) leveringsakte overgelegd. (…) De rechtbank is dan ook met de man van oordeel dat de vrouw het appartement in Moskou thans nog haar eigendom is en dat het appartement deel uitmaakt van de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap.

3.27 Niet is in geschil dat het appartement aan de vrouw toegedeeld moet worden. De vraag is echter tegen welke waarde. De vrouw heeft gesteld dat de waarde van het appartement de waarde is waarvoor zij het heeft gekocht. De man stelt dat de waarde € 135.000 bedraagt. De rechtbank volgt dit standpunt van de man (…) De rechtbank gaat voor de bij de verdeling te hanteren waarde van het appartement (…) uit van de (huidige) marktwaarde van het appartement. Nu de vrouw de waarde van de man van € 135.000 verder niet weersproken heeft, zal de rechtbank de waarde van het appartement vaststellen op € 135.000. (…)

3.28 De rechtbank zal het eigendom van het appartement in Moskou toedelen aan de vrouw, voor een waarde van € 135.000, waarbij de vrouw de helft van de waarde aan de man dient te vergoeden.”

2.10 Na de beschikking van de rechtbank heeft klaagster zich gewend tot een andere advocaat, mr. L. Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft klaagster verweerder verzocht haar zaak en de toevoeging over te dragen aan mr. L. Mr. L. heeft verweerder vervolgens per e-mail verzocht haar de toevoeging ter mutatie toe te sturen.

2.11 Op 11 december 2015 heeft verweerder het (grootste deel van het) dossier van klaagster overgedragen aan mr. L en haar daarbij meegedeeld dat de e-mail van klaagster met het verzoek om het dossier aan mr. L toe te sturen in het ongerede is geraakt.

2.12 Bij e-mails van 10 februari, 10 maart, 23 maart en 6 april 2016 heeft klaagster verweerder gevraagd om de door haar ondertekende opdrachtbevestiging aan haar toe te sturen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

2.13 Bij e-mail van 2 juli 2017 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat er verschillende stukken ontbreken in het dossier dat hij aan mr. L heeft overgedragen en hem verzocht de ontbrekende stukken aan klaagster te doen toekomen in verband met een door haar aan te vragen cassatieadvies.

2.14 Bij e-mail van 15 augustus 2017 heeft verweerder klaagster bericht dat het dossier klaar ligt op zijn kantoor. Klaagster heeft verweerder hierop meegedeeld dat zij het dossier niet meer nodig heeft omdat de cassatietermijn inmiddels is verstreken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de door de ex-echtgenoot van klaagster ingediende producties pas een dag voor de zitting aan klaagster heeft gegeven, waardoor zij niet meer in de gelegenheid was deze te bestuderen;

b) klaagster niet heeft geïnformeerd over haar recht op uitstel van de zitting in verband met de ontvangst van de aanvullende producties en de rechter er niet over heeft geïnformeerd dat klaagster de stukken pas de dag daarvoor had ontvangen;

c) verschillende fouten heeft gemaakt in het ouderschapsplan, waardoor de ex-echtgenoot van klaagster weigerde het ouderschapsplan te ondertekenen;

d) onvoorbereid naar de zitting is gekomen, geen pleitnota had en een zwak verweer heeft gevoerd;

e) heeft geweigerd om een kopie van het kentekenbewijs van de Ford Ka aan klaagster te geven;

f) het verzoek om partneralimentatie zonder overleg met klaagster ter zitting heeft ingetrokken;

g) niet (telefonisch) bereikbaar was en e-mails van klaagster in de meeste gevallen heeft genegeerd;

h) het dossier van klaagster te laat aan mr. L heeft overgedragen en bovendien niet het gehele dossier van klaagster aan mr. L heeft overgedragen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de door de ex-echtgenoot van klaagster ingediende aanvullende producties. Klaagster verwijt verweerder dat hij de producties pas de dag voor de zitting aan klaagster heeft gegeven. Klaagster heeft de producties vanwege de grote hoeveelheid daarvan niet meer kunnen bestuderen. Klaagster verwijt verweerder tevens dat hij haar niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid  uitstel te vragen in verband met de nagekomen producties en de rechter niet heeft geïnformeerd over het feit dat klaagster de producties pas net had ontvangen.

5.3 De raad overweegt als volgt. Niet is in geschil dat de ex-echtgenoot van klaagster op 3 en 7 augustus 2015 aanvullende producties bij de rechtbank heeft ingediend, met een afschrift aan verweerder. Het had op de weg van verweerder gelegen om de producties direct na ontvangst daarvan door te sturen naar klaagster. Dat heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft klaagster op 10 augustus 2015 nog een e-mail gestuurd (zie 2.6), maar ook daarin heeft hij haar niet geïnformeerd over de door hem ontvangen producties, laat staan dat hij de producties aan haar heeft toegezonden. Verweerder heeft de producties pas op 12 augustus 2015, een dag voor de zitting, aan klaagster overhandigd. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder heeft klaagster daarmee de mogelijkheid ontnomen de producties te bestuderen en daarop te reageren. Verweerder heeft voorts niet betwist dat hij klaagster niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om uitstel van de zitting te vragen, terwijl die mogelijkheid wel bestond aangezien (in ieder geval een deel van) de producties buiten de daarvoor geldende termijn zijn ingediend. Evenmin heeft verweerder betwist dat hij de rechter niet heeft geïnformeerd over het feit dat klaagster de producties pas net had ontvangen en daarom nog geen tijd had gehad om de producties te bestuderen. Ook dat valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij fouten heeft gemaakt in (proces)stukken. Volgens klaagster heeft verweerder de geboorteplaats van de dochter van klaagster, de nationaliteit van klaagster en de huwelijksdatum niet juist weergegeven in het ouderschapsplan. Ook heeft hij sommige bijlagen in drievoud bij het ouderschapsplan gevoegd, terwijl andere bijlagen ontbraken.

5.5 De raad overweegt als volgt. Indien er inderdaad fouten in door verweerder opgestelde stukken stonden, hetgeen de raad niet kan vaststellen omdat hij niet beschikt over de onderliggende stukken, is dit weliswaar slordig, maar gelet op de inhoud van de door klaagster genoemde fouten onvoldoende om verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.6 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op (de voorbereiding van) de zitting van 13 augustus 2015. Volgens klaagster heeft verweerder de zitting niet goed (met haar) voorbereid, had hij geen pleitnota en heeft hij onvoldoende verweer gevoerd.

5.7 De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 5.3 reeds is overwogen, heeft verweerder de door de ex-echtgenoot van klaagster ingediende aanvullende producties pas de dag voor zitting aan klaagster gegeven. Hierdoor heeft hij in ieder geval deze producties onvoldoende met klaagster kunnen voorbespreken en daarop ter zitting onvoldoende adequaat kunnen reageren. In de aanvullende producties heeft de ex-echtgenoot van klaagster, zo begrijpt de raad, zich op het standpunt gesteld dat het appartement van klaagster in Moskou nog steeds eigendom van klaagster is, nu het appartement wel verkocht is, maar niet geleverd. Voorts heeft de ex-echtgenoot zich in die stukken op het standpunt gesteld dat de waarde van het appartement € 135.000 bedraagt. Verweerder had naar aanleiding van deze verweren actief moeten onderzoeken wat hij hiertegen in had moeten brengen. Dat heeft hij niet gedaan. Verweerder heeft klaagster niet gevraagd naar de leveringsakte, waarover klaagster naar eigen zeggen wel beschikte (in Rusland), en verweerder heeft ook geen verweer gevoerd tegen de door de ex-echtgenoot gestelde waarde van het appartement. Door de stukken pas een dag voor de zitting met klaagster te bespreken was het voor klaagster overigens ook niet meer mogelijk om een leveringsakte uit Rusland te overleggen of een nadere onderbouwing van de waarde van het appartement te geven. Verweerder heeft de zitting in zoverre onvoldoende (met klaagster) voorbereid en onvoldoende verweer gevoerd. Klachtonderdeel d) is in zoverre dan ook gegrond. Dat verweerder de zitting overigens onvoldoende heeft voorbereid en/of onvoldoende verweer heeft gevoerd kan de raad niet vaststellen. Dat verweerder geen pleitnota had op de zitting is niet klachtwaardig, nu hiertoe geen verplichting bestaat. Klachtonderdeel d) is voor het overige dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.8 Dit klachtonderdeel ziet op een kopie van het kentekenbewijs van de Ford Ka van klaagster en haar ex-partner, welke auto de ex-partner van klaagster voor het indienen van het verzoek om echtscheiding had verkocht. Klaagster wilde de auto laten waarderen maar volgens klaagster heeft verweerder geweigerd een kopie van het kentekenbewijs van de auto aan klaagster te verstrekken. Verweerder heeft klaagster hierdoor de indruk gegeven dat hij de belangen van haar ex-echtgenoot behartigde en niet die van haar, aldus steeds klaagster.

5.9 De raad is van oordeel dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder terzake van het kentekenbewijs tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. De raad neemt hierbij in aanmerking dat de auto is verkocht voor de peildatum en derhalve geen onderdeel uitmaakte van de te verdelen huwelijks-gemeenschap. Verweerder heeft bovendien onbetwist gesteld dat het kentekenbewijs zich in het dossier van de rechtbank bevond. Klachtonderdeel e) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.10 In dit klachtonderdeel maakt klaagster verweerder het verwijt dat hij het verzoek om partneralimentatie zonder overleg met klaagster ter zitting heeft ingetrokken. Verweerder heeft klaagster hierdoor de indruk gegeven dat hij de belangen van haar ex-echtgenoot behartigde en niet die van haar, aldus klaagster.

5.11 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft niet betwist dat hij het verzoek om partneralimentatie zonder overleg met klaagster ter zitting heeft ingetrokken. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De door verweerder gegeven redenen voor intrekking van het verzoek, namelijk dat ter zitting duidelijk was geworden dat er bij de ex-echtgenoot van klaagster sprake was van schuldenproblematiek, dat er aantoonbaar sprake was van een terugval van inkomsten van de ex-echtgenoot en dat klaagster een bijstandsuitkering genoot en de door haar te ontvangen alimentatie in mindering zou worden gebracht op haar uitkering, zijn voorts onvoldoende om tot intrekking van het verzoek over te gaan. Klaagster heeft bovendien betwist dat haar ex-echtgenoot schulden had en/of een terugval in inkomsten. Klachtonderdeel f) is gegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.12 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij niet of slecht bereikbaar was en in veel gevallen niet heeft gereageerd op e-mails van klaagster.

5.13 De raad overweegt als volgt. Uit de door klaagster overgelegde stukken, waaronder de e-mails van verweerder  aan klaagster van 1 en 2 juli 2015 (zie hiervoor, 2.3), de e-mail van verweerder aan mr. L van 11 december 2015 (zie hiervoor, 2.11) en de e-mails van klaagster aan verweerder van 10 februari, 10 maart, 23 maart en 6 april 2016 (zie hiervoor, 2.12), blijkt dat verweerder niet of niet adequaat heeft gereageerd op e-mails en/of telefonisch contact van klaagster. Verweerder heeft ook erkend dat hij wegens persoonlijke omstandigheden niet of slecht bereikbaar was en dat er e-mails van klaagster bij hem in het ongerede zijn geraakt. Klachtonderdeel g) is dan ook gegrond. De raad overweegt ten overvloede nog dat verweerder in de onderhavige klachtprocedure ook pas na herhaalde verzoeken van de deken heeft gereageerd op de klacht en de repliek van klaagster en, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet heeft gereageerd op de brief van klaagster aan de deken van 3 mei 2018.

Ad klachtonderdeel h)

5.14 Dit klachtonderdeel ziet op de overdracht van het dossier van klaagster aan mr. L. Klaagster verwijt verweerder dat hij het dossier te laat en niet volledig aan mr. L heeft overgedragen.

5.15 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft niet betwist dat hij niet het volledige dossier aan mr. L heeft overgedragen. Klachtonderdeel h) is in zoverre dan ook gegrond. Voorts staat vast dat klaagster verweerder bij e-mail van 30 oktober 2015 (zie hiervoor, 2.10) heeft verzocht om haar dossier over te dragen aan mr. L. Verweerder heeft pas op 11 december 2015, bijna anderhalve maand later, het grootste deel van het dossier van klaagster aan mr. L overgedragen. Dat is te laat. Klachtonderdeel h) is ook voor het overige gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, onder meer door de nagekomen producties niet tijdig aan klaagster door te sturen waardoor klaagster niet in staat was deze te bestuderen en daarop te reageren, de zitting onvoldoende voor te bereiden, ter zitting onvoldoende verweer te voeren en het verzoek om partneralimentatie zonder overleg met klaagster in te trekken. Hiermee heeft verweerder de belangen van klaagster geschaad. Verweerder heeft ook niet of niet adequaat gereageerd op e-mails en telefoontjes van klaagster en ook in de onderhavige klachtprocedure heeft verweerder pas na meerdere verzoeken van de deken gereageerd (op de laatste brief van klaagster aan de deken heeft verweerder ondanks meerdere verzoeken daartoe in het geheel niet gereageerd). Verweerder is voorts zonder bericht niet verschenen op de zitting van de raad. Dit baart de raad zorgen, aangezien mede gelet op de ernst van de klachten een verschijning wel voor de hand had gelegen. De aard van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen en de wijze waarop verweerder op de klacht heeft gereageerd doen naar het oordeel van de raad de vraag rijzen of verweerder thans voldoende in staat is zijn praktijk uit te oefenen. De raad ziet in de gegeven omstandigheden dan ook aanleiding om, ondanks het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerder, verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde   griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2  Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klaagster,

 b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3  Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b), d) gedeeltelijk, f), g) en h) gegrond;

- verklaart c), d) gedeeltelijk en e) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-  bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 26 november 2018 verzonden.