ECLI:NL:TADRAMS:2018:235 Raad van Discipline Amsterdam 18-874/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:235
Datum uitspraak: 19-11-2018
Datum publicatie: 06-12-2018
Zaaknummer(s): 18-874/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Geen sprake van excessief declareren. Verweerder heeft klaagster voldoende gewezen op de gevolgen van het intrekken van het bezwaarschrift en klaagster voldoende voorgelicht omtrent de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  19 november 2018

in de zaak 18-874/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 oktober 2018 met kenmerk 2018-614935, door de raad ontvangen op 22 oktober 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Op 27 december 2017 heeft de gemeente een besluit genomen, ertoe strekkende de woning van klaagster per 29 december 2017 te sluiten. Diezelfde dag heeft klaagster contact gezocht met het kantoor van verweerder.

1.2 Op 27 december 2017 heeft verweerder een brief gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij bevestig ik dat ik bereid ben u als raadsman bij te staan in de procedure ter voorkoming van sluiting van uw woning. Ofschoon u mogelijk in aanmerking kunt komen voor kosteloze rechtsbijstand, treed ik in uw zaak uitsluitend als gekozen raadsman op. Dat betekent dat u de kosten van bijstand zelf dient te voldoen. De kosten van mijn bijstand bedragen € 250,-- per uur + 7% kantoorkosten, te vermeerderen met BTW. U heeft te dezer zake een depot voldaan van € 2.500,00. Bijgaand zend ik u de algemene voorwaarden van mijn kantoor en vertrouw u daarmee akkoord.

Voor de goede orde breng ik onder uw aandacht dat ik geen vast totaalbedrag voor mijn bijstand pleeg overeen te komen. Mocht voormeld depot niet toereikend zijn dan zal ik een aanvulling daarop verzoeken. Ik licht u zo tijdig mogelijk hierover in.”

1.3 Op 27 december 2017 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. Daarnaast heeft verweerder een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank teneinde de sluiting van de woning per 29 december 2017 te voorkomen.

1.4 Op 4 januari 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening plaatsgevonden.

1.5 Op 19 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zou blijven en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

1.6 Op 28 januari 2018 heeft klaagster een vervangende woonruimte betrokken.

1.7 Op 29 januari 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Bij deze bericht ik u dat de gemeente, bij monde van (…), mij vanochtend telefonisch heeft meegedeeld dat aanstaande vrijdag, 2 februari, tot sluiting van uw woning zal worden overgegaan.

U heeft mij vanochtend telefonisch verteld dat u het bezwaar tegen het besluit van de gemeente om uw woning voor 6 maanden te sluiten, niet wil handhaven. Ik zal voor intrekking van het bezwaar zorgdragen. Het besluit wordt daarmee onherroepelijk. De sluitingsbeslissing staat daarmee vast.”

1.8 Diezelfde dag heeft verweerder het bezwaar ingetrokken. Op 2 februari 2018 is de woning van klaagster gesloten.

1.9 Bij brief van 20 april 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) de declaraties van verweerder te hoog en niet inzichtelijk zijn;

b) de kwaliteit van het advies en de dienstverlening van verweerder niet naar behoren zijn geweest;

c) de voorlichting door verweerder, in het bijzonder omtrent de consequenties van het intrekken van het bezwaar en de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand, niet naar behoren is geweest.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat de declaraties van verweerder te hoog en niet inzichtelijk zijn. Ter toelichting voert klaagster aan dat verweerder onterecht veel uren in rekening heeft gebracht, terwijl hij niet veel uren aan de zaak heeft besteed. Ook verstrekt verweerder geen juiste urenspecificaties, aldus klaagster.

4.2 Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat hij zijn werkzaamheden conform het overeengekomen uurtarief heeft uitgevoerd. Er zijn twee declaraties gestuurd, één op 8 januari 2018 en één op 2 februari 2018, waartegen klaagster niet eerder bezwaar heeft gemaakt. De totale urenbesteding is 15,25 uur, waarvan verweerder coulancehalve 1,05 uur niet in rekening heeft gebracht. Deze urenbesteding is, gezien de verrichte werkzaamheden, niet excessief, aldus verweerder.

4.3 De voorzitter overweegt dat de tuchtrechter niet bevoegd is declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. Bovendien heeft verweerder 1,05 uur niet in rekening gebracht. Gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder kan voorts niet worden vastgesteld dat de declaraties niet inzichtelijk zijn. Uit het klachtdossier volgt immers dat verweerder twee facturen aan klaagster heeft gestuurd waarin de door hem verrichte werkzaamheden zijn gespecificeerd. Voor zover klaagster zich op het standpunt stelt dat die specificaties niet juist zijn kan dat, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, niet worden vastgesteld. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Klaagster verwijt verweerder dat de kwaliteit van het advies en de dienstverlening van verweerder niet naar behoren zijn geweest. Ter toelichting voert klaagster aan dat verweerder heeft nagelaten het bezwaar van klaagster te handhaven, terwijl dat van cruciaal belang was. Verweerder heeft klaagster niet juist geadviseerd, geen duidelijke informatie verstrekt met betrekking tot de procedure en haar niet gewezen op de gevolgen van het intrekken van het bezwaarschrift, aldus klaagster.

4.5 Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat hij op 29 januari 2018 telefonisch contact met klaagster heeft gehad over het doorzetten van de bezwaarprocedure. Daarbij is besproken dat het oordeel van de voorzieningenrechter, volgens verweerder, zijn schaduw in negatieve zin vooruit wierp op de uitkomst in de bezwaarprocedure. Verweerder heeft op verzoek van klaagster een inschatting gemaakt van de kosten voor rechtsbijstand in het geval het bezwaar zou worden doorgezet. Deze kosten heeft verweerder geschat op € 3.000. Daarop heeft klaagster aangegeven een dergelijke kostenpost niet te kunnen dragen en het bezwaar niet te willen handhaven, ook omdat het haar gelukt was inmiddels vervangende woonruimte te regelen, aldus verweerder.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Het is te begrijpen dat klaagster teleurgesteld is over het feit dat haar woning is gesloten. Het enkele feit dat een zaak niet wordt gewonnen betekent echter nog niet dat de advocaat zijn werk niet goed heeft gedaan. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder, nadat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening was afgewezen, een inschatting heeft gegeven van de slagingskans van de bezwaarprocedure en de daarmee gepaard gaande verdere kosten. Vervolgens heeft klaagster besloten de bezwaarprocedure in te trekken. Verweerder heeft daarop, blijkens zijn e-mail van 29 januari 2018 (zie hiervoor onder randnummer 1.7), aangegeven dat het besluit daarmee onherroepelijk zou worden. Aldus heeft verweerder klaagster voldoende gewezen op de gevolgen van het intrekken van het bezwaarschrift. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klaagster verwijt verweerder dat de voorlichting door verweerder, in het bijzonder omtrent de consequenties van het intrekken van het bezwaar en de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand, niet naar behoren is geweest. Ter toelichting voert klaagster aan verweerder haar er niet op heeft gewezen dat zij in aanmerking kon komen voor een toevoeging, terwijl dat wel zo is. Het niet aanvragen van een toevoeging heeft klaagster financieel benadeeld, aldus klaagster.

4.8 Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat hij klaagster er bij brief van 27 december 2018 op heeft gewezen dat zij mogelijk voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking komt, maar dat hij enkel als gekozen raadsman optreedt met als gevolg dat klaagster de kosten voor rechtsbijstand zelf moet betalen.

4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Uit de brief van verweerder aan klaagster van 27 december 2018 (zie hiervoor onder randnummer 1.3) volgt dat verweerder klaagster erop heeft gewezen dat zij mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand, maar dat verweerder enkel als gekozen raadsman optrad. Daarmee heeft verweerder klaagster voldoende voorgelicht omtrent de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Voor zover ook in dit klachtonderdeel wordt geklaagd over de voorlichting van verweerder met betrekking tot de consequenties van het intrekken van het bezwaar verwijst de voorzitter naar de overwegingen onder randnummer 4.6. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 19 november 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 november 2018 verzonden.