ECLI:NL:TAHVD:2017:263 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170155

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:263
Datum uitspraak: 15-12-2017
Datum publicatie: 20-12-2017
Zaaknummer(s): 170155
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerster oefent zonder stageverklaring haar praktijk uit. Dat enkele feit is nog geen reden voor de door de deken verzochte sanctie van schrapping, nu nog niet onherroepelijk is beslist door de bestuursrechter over de beslissing van de Algemene Raad, waarbij het beroep tegen de weigering van de Raad van de Orde om een stageverklaring af te gegeven ongegrond is verklaard. Het hof overweegt op basis van de feiten dat verweerster geen of weinig inzicht heeft in haar gebrekkige functioneren en niet vatbaar is voor verbetering. De vrees is gerechtvaardigd dat bij verdere praktijkuitoefening door verweerster de door artikel 46 Advocatenwet beschermen belangen ernstig zullen worden geschaad. Schrapping. Proceskostenveroordeling. Bekrachtiging.

Beslissing

van 15 december 2017

in de zaak 170155

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

gemachtigde: mr. S

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 1 mei 2017, onder nummer 17-238/A/A, aan partijen toegezonden op 1 mei 2017, waarbij het bezwaar van de deken tegen verweerster gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van schrapping is opgelegd, met veroordeling van verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:99.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 31 mei 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van de deken van 19 september 2017 met bijlagen;

-    een brief van de deken van 26 oktober 2017 met bijlagen;

-    de door verweerster gezonden e-mails d.d. 15, 19, 20, 23 oktober 2017 en 1 november 2017, alsmede de e-mail van haar gemachtigde d.d. 1 november 2017 met het verzoek al deze e-mails (met bijlagen) toe te voegen aan het dossier.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 november 2017, waar deken en directeur van het Bureau van de Orde van Advocaten te Amsterdam, verweerster en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    HET DEKENBEZWAAR

3.1    De deken verzoekt de raad om verweerster van het tableau te schrappen en heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.

3.2    Gelet op de beëdigingsdatum van 14 november 2012 is ingevolge het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Verordening op de Advocatuur (hierna verder: Voda) de Stageverordening 2005 op verweerster van toepassing totdat zij heeft voldaan aan de uit de Stageverordening 2005 voortvloeiende verplichtingen.

3.3    Bij besluit van 5 juli 2016 heeft de raad van de orde geweigerd om aan verweerster de stageverklaring af te geven. Deze beslissing is gebaseerd op artikel 10 lid 1 van de Stageverordening 2005, waarin is bepaald dat de verplichting de praktijk uit te oefenen onder toezicht van een patroon eindigt zodra: 1) de duur van de stage op de voet van het bepaalde in artikel 9b van de (Advocatenwet)wet is verstreken en 2) de raad van toezicht (thans: raad van de orde), gehoord de patroon en de stagiaire, oordeelt dat de stagiaire naar behoren aan de krachtens deze verordening aan hem gestelde eisen heeft voldaan en 3) over voldoende praktijkervaring beschikt.

3.4    Nu het besluit van de raad van de orde tot verlenging van de duur van de stage door de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: AR)  is vernietigd, is de stage van verweerster op 14 november 2015 geëindigd. Door uitoefening van de praktijk zonder in het bezit te zijn van een stageverklaring, handelt verweerster in strijd met de Advocatenwet. Een advocaat oefent immers de praktijk uit óf als advocaat-stagiaire onder begeleiding van een patroon (artikel 9b lid 1 Advocatenwet) óf als advocaat met stageverklaring.

3.5    De AR is met de raad van de orde tot de conclusie gekomen dat in het belang van de kwaliteit van de advocatuur en een goede rechtsbedeling de stageverklaring terecht is geweigerd aan verweerster. Verweerster is ook naar het oordeel van de AR niet in staat zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen als bedoeld in artikel 3.9 lid 1 Voda. Een rechtzoekende moet erop kunnen vertrouwen dat de aangezochte advocaat onder begeleiding van een patroon werkt dan wel gekwalificeerd is middels de stageverklaring. Dit is volgens de deken bij verweerster niet het geval en zij voldoet daarmee niet aan het bepaalde in artikel 10a Advocatenwet en handelt daarmee tevens in strijd met artikel 46 Advocatenwet.

3.6    Uit de stageverslagen en de overige stukken die de raad van de orde ter beschikking zijn gekomen, waaronder het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verweerster en het verweerschrift in een door verweerster geïnitieerde klacht, blijkt dat het initiële probleem stelselmatig hetzelfde is gebleven. Verweerster toont geen bereidheid om aanwijzingen op te volgen noch om inzage te geven in haar dossiers, waardoor begeleiding en toezicht ernstig worden bemoeilijkt. Daarbij komt dat de stageverslagen twijfels opriepen over de vraag of verweerster over voldoende praktijkervaring beschikte om zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen. Nu verweerster haar medewerking aan de inhoudelijke toets door de raad van de orde heeft geweigerd, heeft zij deze twijfels niet kunnen wegnemen. Verder heeft zich gedurende de stage een aantal incidenten voorgedaan, waarbij verweerster zich niet als professioneel handelend advocaat heeft getoond. Zo heeft zij in verband met privé schulden met gebruik van briefpapier van het kantoor waar zij werkzaam was beslagen grijs gemaakt. Ook heeft verweerster in strijd met artikel 36 lid 1 van de Gedragsregels zonder mededeling vooraf het gesprek met haar mentor op 23 oktober 2015 opgenomen en zulks bovendien aanvankelijk ontkend.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

4.2    In aanvulling daarop overweegt het hof dat het beroep van verweerster tegen de beslissing van de AR d.d. 19 januari 2017 (waarbij het beroep tegen de weigering van de Raad van de Orde in het arrondissement Amsterdam d.d. 5 juli 2016 om een stageverklaring af te geven ongegrond is verklaard) door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak d.d. 30 augustus 2017 ongegrond is verklaard. Tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 30 augustus 2017 is door verweerster beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

4.3    Voorts overweegt het hof dat de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam d.d. 20 maart 2017 (waarbij verweerster op verzoek van de deken ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet met onmiddellijke ingang is geschorst) bij uitspraak van het hof d.d. 10 juli 2017 is bekrachtigd.

5    BEOORDELING

5.1    Nu het bezwaar van de deken dateert van ná 1 januari 2015 past het hof nieuw recht toe. Hierbij wordt opgemerkt dat de toets ex artikel 46 Advocatenwet een andere is dan die in de administratieve procedures wordt gevolgd.

5.2    Het hof overweegt dat verweerster vanaf het moment dat haar de stageverklaring bij beslissing d.d. 5 juli 2016 van de Raad van de Orde in het arrondissement Amsterdam werd geweigerd, tot het moment waarop zij bij uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam d.d. 20 maart 2017 werd geschorst, onbevoegd haar praktijk heeft uitgeoefend. Een advocaat oefent immers de praktijk uit als advocaat-stagiaire onder begeleiding van een patroon, dan wel als advocaat met een stageverklaring (artikel 9b lid 1 Advocatenwet).

5.3    Het enkele feit dat verweerster zonder stageverklaring haar praktijk heeft uitgeoefend is echter nog geen reden voor de door de deken verzochte sanctie van schrapping, nu de uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 30 augustus 2017 nog niet onherroepelijk is.

5.4    Het hof neemt echter ook in ogenschouw de vaststellingen met betrekking tot de feiten die door de Raad van Orde in de beslissing d.d. 5 juli 2016, en de AR in de beslissing d.d. 19 januari 2017 zijn gedaan. Als niet – dan wel ook in de onderhavige procedure onvoldoende weersproken – staat vast dat verweerster zonder haar patroon daarin te betrekken, een brief op kantoorpapier heeft gestuurd aan alle rechtbanken met het verzoek tot grijsmaking van onder andere conservatoire beslagen ten laste van haarzelf vanwege privéschulden. In de stageverslagen is meermalen melding gemaakt van een gebrekkige dossiervorming en administratie; op het (herhaalde) verzoek van het bureau van de orde om een kantoorbezoek te brengen en een aantal dossiers door te nemen is door verweerster geantwoord dat zij dit niet noodzakelijk achtte. Op 23 oktober 2015 heeft verweerster zonder toestemming een gesprek met de mentor van de Raad van de Orde, mr. M opgenomen; op de vraag of een zienswijzegesprek d.d. 28 juni 2016 met de deken ook wordt opgenomen weigerde verweerster antwoord te geven. Uit verscheidene stukken van de patroons van verweerster komt ten slotte een beeld naar voren van “een onwelwillende en niet of moeilijk aanstuurbare werkneemster die graag haar eigen richting bepaalt, waarbij, naar haar stellige mening, het belang van haar positie als advocaat-stagiaire voorrang diende te verkrijgen bij het kantoorbelang” (mr. B), en iemand die “eigenwijs is, niet luistert, excentriek gedrag vertoont, geen gevoel voor verhouding heeft, liegt, geen uitgaande stukken wil laten zien, merkwaardige werktijden heeft, opvattingen heeft die men in een sociale omgeving beter voor zichzelf kan houden enz.” (mr. K).

5.5    In zijn overwegingen betrekt het hof voorts de resultaten van 5 steekproeven door de Raad voor de Rechtsbijstand (zoals vastgelegd in een e-mail van M d.d. 11 september 2017 10.52 u), waarbij over de eerste twee controles een foutscore van 11,4% is geconstateerd (waarvan ruim de helft het gevolg van fouten van verweerster), over de volgende twee controles een foutscore van 33,4%, en over de laatste controle een foutscore van 54,2%.

5.6    Ten slotte betrekt het hof in zijn overwegingen de eigen waarnemingen ter zitting en de correspondentie die aan de zitting voorafging. Verweerster heeft op het allerlaatste moment per e-mail tal van documenten aan het hof toegestuurd met het verzoek deze toe te voegen aan het dossier, zonder enige toelichting op de relevantie. In de brievenbus van het Bureau van de Orde van Advocaten te Amsterdam heeft zij een envelop gestopt, met daaraan (met plakband) vastgeplakt een tweede envelop met inhoud met daarop handgeschreven: “verzoek doorzending Hof van Discipline”, aan welk verzoek de deken met zijn brief d.d. 26 oktober 2017 (met bijlagen) gehoor heeft gegeven. Voorts was het betoog van verweerster op zitting warrig, niet concludent en soms ronduit onbegrijpelijk; verweerster heeft - in plaats van te komen tot weerlegging van de in diverse documenten tegen verweerster ingebrachte bezwaren - zich beperkt tot herhaalde verzoeken aan het hof tot het doen van eigen onderzoek. Haar stelling dat zij slachtoffer is van discriminatie heeft zij niet door feiten onderbouwd.

5.7    Uit het voorgaande volgt dat verweerster geen of weinig inzicht heeft in haar gebrekkige functioneren en niet vatbaar is voor verbetering. De talrijke signalen over haar ondeskundige en onprofessionele optreden hebben niet geleid tot verbetervoorstellen, maar enkel tot meerdere slepende procedures voor verschillende instanties. Het hof concludeert dat - zelfs indien de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State anders zou oordelen over de weigering een stageverklaring af te geven - de vrees gerechtvaardigd is dat bij verdere praktijkuitoefening door verweerster de door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen ernstig zullen worden geschaad. Net als de raad acht het hof de maatregel van schrapping daarom de enig passende maatregel.

5.8    Nu het bezwaar - ook in hoger beroep - gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerster aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam  van 1 mei 2017, onder nummer 17-238/A/A;

veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170155”.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.R. Sturhoofd, C.A.M.J. Raymakers en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.

griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 15 december 2017.