ECLI:NL:TADRSGR:2017:191 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-369/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:191
Datum uitspraak: 28-08-2017
Datum publicatie: 01-09-2017
Zaaknummer(s): 17-369/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verwijt is het niet voldoen aan diverse financiële verplichtingen jegens de NOvA. Bezwaar gegrond. Gelet op het tuchtrechtelijk verleden, verweerder heeft eerder vergelijkbare fouten gemaakt, volgt schrapping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 augustus 2017

in de zaak 17-369/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

ambtshalve

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 mei 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 juni 2017 in aanwezigheid van de deken. Verweerder is zonder bericht niet ter zitting verschenen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder is op 23 april 1986 beëdigd als advocaat in het arrondissement Rotterdam.

2.2 Verweerder heeft sinds 2009 nagelaten om de jaarlijkse financiële bijdrage aan de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) stipt en volledig te voldoen.

2.3 In 2011 is verweerder ingedeeld in categorie 2 zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling op de advocatuur (Roda). In de jaren erna is verweerder ingedeeld in categorie 1 in de zin van artikel 2 van de Roda. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen die indeling.

2.4 Op 1 april 2016 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in een door de NOvA tegen verweerder ingestelde procedure tot betaling van de voor 2015 verschuldigde bijdrage. De kantonrechter heeft verweerder in die procedure veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 751,29 te vermeerderen met rente en (proces)kosten.

2.5 Op 20 maart 2017 heeft de deurwaarder verweerder een overzicht gestuurd van hetgeen de NOvA van hem te vorderen heeft. Het gaat om een bedrag van € 9.335,-.

2.6 Bij brief van 3 maart 2017 heeft de deken verweerder erop gewezen dat hij voornemens is een dekenbezwaar in te dienen bij de raad. De deken stelt ter onderbouwing dat de NOvA over de jaren 2009 tot en met 2015 een vordering heeft op verweerder van € 9.318,69 en dat de financiële bijdragen over 2016 (€ 790,-) en 2017 (voorlopig vastgesteld op € 259,-) nog niet zijn voldaan. De financiële bijdrage over 2017 is voorlopig vastgesteld, in afwachting van door verweerder toe te zenden documenten met betrekking tot zijn inkomen in 2015. Een en ander is volgens de deken, zakelijk weergegeven, in strijd met de op verweerder toepasselijke wet- en regelgeving en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bij zijn brief heeft de deken het conceptdekenbezwaar gevoegd. De deken heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 10 maart 2017 te reageren.

2.7 Bij brief van 10 maart 2017 heeft verweerder gereageerd. Verweerder heeft onder meer het volgende geschreven:

“(…) Ik weet dat ik de bijdrage voor 2017 nog moet betalen en ik ben nog in afwachting van een correcte factuur m.b.t. de bijdrage m.b.t. 2016.

In de hele door u genoemde periode diende ik, kijkend naar mijn inkomens situatie, de bijdrage in de laagste categorie te voldoen.

Een bedrag van ongeveer € 250,-- per jaar.

Daar kan nooit een achterstand uit ontstaan ter grootte van € 9.318,69. Dat de advocatenpas betaald is kan ik nu al aantonen. Een kopie van de bijbehorende bankoverschrijving voeg ik bij.

Ik betwist de gestelde onbetaalde jaren. Het zou immers wel erg vreemd zijn dat ik daarover verder niets vernomen heb.

Ondertussen heb ik contact opgenomen met de afdeling financiën van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Daar bleek een en ander helemaal niet zo duidelijk te liggen, maar dat wordt door deze afdeling uitgezocht.

Afgesproken is dat zij met mij contact opnemen wanneer er meer bekend is.

Ik verwacht hier dan ook op korte termijn inhoudelijk meer duidelijkheid over te krijgen. (…)”

2.8 Bij zijn brief van 10 maart 2017 heeft verweerder een kopie van een bankafschrift gevoegd, waaruit blijkt dat hij een bedrag van € 121,- heeft voldaan ten behoeve van de advocatenpas.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder dat hij sinds 2009 de financiële bijdrage aan de NOvA niet tijdig en volledig heeft voldaan. Verweerder maakt daarmee inbreuk op voor hem als advocaat op grond van artikel 29 lid 1 van de Advocatenwet bindende regelgeving. Verweerder handelt daarnaast in strijd met gedragsregels 1 en 23.

4 VERWEER

4.1 Verweerder is niet verschenen in de procedure bij de raad. Zijn verweer zoals dat blijkt uit zijn brief van 10 maart 2017 zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder betwist “de gestelde onbetaalde jaren”. Nu iedere onderbouwing ontbreekt, verwerpt de raad dit verweer. De raad verwerpt ook het verweer van verweerder dat hij ten onrechte niet is ingedeeld in de laagste categorie zoals bedoeld in artikel 2 van de Roda. Verweerder heeft zijn standpunt niet feitelijk onderbouwd, daargelaten dat hij heeft nagelaten om tegen de volgens hem onjuiste indeling bezwaar te maken.

5.2 Verweerder heeft weliswaar aangetoond dat hij heeft betaald voor zijn advocatenpas, maar die betaling is gedaan in 2016 terwijl de advocatenpas volgens de onweersproken stelling van de deken in 2013 is afgegeven en (zo begrijpt de raad) betaald had moeten worden.

5.3 De deken heeft weersproken dat de afdeling Financiën van de NOvA de betalingsachterstand van verweerder zou uitzoeken. Het verweer dat op dit punt is gevoerd zal daarom als onvoldoende feitelijk onderbouwd worden verworpen.

5.4 Nu het verweer niet slaagt, geldt dat de feiten die de deken aan zijn bezwaar ten grondslag legt vast staan. Uit die feiten blijkt dat verweerder niet heeft voldaan aan de normen voor een goede financiële praktijkvoering en dat verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. De raad acht het bezwaar van de deken gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Door stelselmatig niet te voldoen aan de betalingsverplichtingen jegens de NOvA handelt verweerder in strijd met zijn verplichtingen als advocaat. Uit zijn verweer blijkt niet dat hij deze serieus neemt. De betalingsachterstand die verweerder thans heeft is fors en dat draagt bij aan de ernst van de situatie. Daar komt bij dat verweerder in het verleden meerdere malen voor een lange periode geschorst is geweest, onder meer voor het niet naleven van zijn verplichtingen jegens de NOvA. Omdat verweerder ernstig nalatig blijft bij het nakomen van zijn verplichtingen en zijn handelen ook na verschillende schorsingen niet verbetert, acht de raad de maatregel van schrapping van het tableau thans passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2017 verzonden.