ECLI:NL:TADRAMS:2017:99 Raad van Discipline Amsterdam 17-238/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:99
Datum uitspraak: 01-05-2017
Datum publicatie: 08-05-2017
Zaaknummer(s): 17-238/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Onbevoegde uitoefening advocatuur. Schrapping van tableau.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 1 mei 2017

in de zaak 17-238/A/A

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de heer mr. P.N. van Regteren Altena, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 maart 2017 met kenmerk PvRA/NvH deken/[naam verweerster], door de raad ontvangen op 6 maart 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een dekenbezwaar ingediend waarbij wordt verzocht de maatregel van schrapping van het tableau op te leggen. Bij dezelfde brief heeft de deken een verzoek als bedoeld in artikel 60ab lid 1 Advocatenwet ten aanzien van verweerster ingediend.

1.2 Op 20 maart 2017 heeft de behandeling van het dekenbezwaar plaatsgevonden in aanwezigheid van de deken, vergezeld door mrs. A.S. Reijnders en N. van Hooff, stafmedewerkers, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt, waaraan is gehecht de pleitnota van verweerster. Ook het schorsingsverzoek is ter zitting van 20 maart 2017 behandeld.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de 1.1 bedoelde brief en van de bij die brief gevoegde stukken.

1.4 Bij beslissing van 20 maart 2017 heeft de raad verweerster met onmiddellijke ingang geschorst tot het moment waarop de beslissing op het onderhavige dekenbezwaar onherroepelijk is geworden.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster is op 14 november 2012 beëdigd als advocaat. Verweerster heeft enkele maanden in loondienstverband gewerkt, waarna zij haar praktijk als stagiaire-ondernemer is gaan uitoefenen. Als patroons zijn voor haar opgetreden respectievelijk mrs. A, B, C, D en ten slotte wederom mr. B.

2.2 Op 19 juni 2014 heeft verweerster het certificaat voor de beroepsopleiding behaald. Haar voorwaardelijke inschrijving op het tableau is daarmee onvoorwaardelijk geworden.

2.3 Naar aanleiding van het derde stageverslag van de hand van mr. B en een aanvulling daarop bij brief aan de raad van de orde in het arrondissement Amsterdam (hierna verder: de raad van de orde) van 31 augustus 2015, heeft op 23 oktober 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen verweerster en haar mentor mr. E. Tijdens dat gesprek is onder meer gesproken over dossiervorming en mogelijke waarneming alsmede over verlenging van de stage.

2.4 Bij brief van 3 november 2015 heeft mr. B verweerster bericht dat zij het patronaat en daarmee de begeleiding van verweerster beëindigt omdat verweerster haar onder andere geen inzage gaf in dossiers, haar aanwijzingen niet opvolgde en de verstandhouding niet meer zodanig was dat van haar gevergd kon worden het patronaat te blijven voortzetten.

2.5 In de vergadering van november 2015 heeft de raad van de orde besloten om de stage van verweerster te verlengen omdat deze meerdere perioden onderbroken was geweest in verband met de vele patronaatswisselingen en er gerede twijfel bestond of verweerster wel over voldoende praktijkervaring beschikte om de stageverklaring te verkrijgen.

2.6 Bij brief van 4 april 2016 heeft verweerster de raad van de orde verzocht om afgifte van de stageverklaring.

2.7 Bij beslissing van 17 mei 2016 heeft de algemene raad van de Nederlandse orde van Advocaten (hierna verder: de AR) de verlenging van de stage door de raad van de orde vernietigd. Volgens de AR is automatische verlenging van de stageperiode vanwege schorsingen als gevolg van patronaatswisselingen niet toegestaan.

2.8 Vanaf 2 juni 2016 heeft het bureau van de orde pogingen ondernomen om met verweerster een afspraak te maken om op haar kantoor een aantal dossiers door te nemen. Toen dat niet lukte, is bij e-mail van 8 juni 2016 aan verweerster aangekondigd dat haar kantoor op 10 juni 2016 zou worden bezocht voor een inhoudelijke toets. Verweerster heeft daarop per e-mail laten weten dat de afspraak geen doorgang kan vinden, omdat voor haar onduidelijk is wat de toets inhield en dat zij zich wilde voorbereiden en mogelijk wilde laten bijstaan. Daarop heeft een medewerker van de raad van de orde verweerster per e-mail toegelicht dat de inhoudelijke toets bestond uit een steekproef van de dossiers teneinde te kunnen beoordelen of verweerster voldeed aan de eisen voor het verkrijgen van de stageverklaring.

2.9 Bij e-mail van 13 juni 2016 aan de raad van de orde heeft verweerster laten weten dat de steekproef volgens haar niet noodzakelijk was voor het verkrijgen van de stageverklaring en heeft zij verzocht om op basis van de verslagen en de daarbij als bijlagen geproduceerde processtukken tot een oordeel te komen.

2.10 Bij brief van 20 juni 2016 aan verweerster heeft de raad van de orde kenbaar gemaakt voornemens te zijn de stageverklaring te weigeren en verweerster in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven.

2.11 Op 28 juni 2016 heeft verweerster haar zienswijze kenbaar gemaakt.

2.12 Bij gemotiveerde beslissing van 5 juli 2016 heeft de raad van de orde op grond van artikel 9b Advocatenwet geweigerd de door verweerster op grond van artikel 10 lid 2 van de Stageverordening 2005 verzochte stageverklaring af te geven. Bij brief van 12 augustus 2016 met aanvulling van de gronden op 29 september 2016 heeft verweerster tegen het weigeringsbesluit van de raad van de orde administratief beroep ingesteld bij de AR.

2.13 Bij beslissing van 19 januari 2017 heeft de AR het administratief beroep van verweerster ongegrond verklaard.

2.14 Ter zitting heeft verweerster verklaard tegen de beslissing van de AR beroep te hebben ingesteld bij de rechtbank. Het beroep heeft geen schorsende werking.

2.15 Verweerster is tot en met 20 maart 2017 – de datum waarop de raad mondeling uitspraak heeft gedaan op het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet - werkzaam gebleven als advocaat.

3 HET DEKENBEZWAAR

3.1 De deken verzoekt de raad om verweerster van het tableau te schrappen en heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.

3.2 Gelet op de beëdigingsdatum van 14 november 2012 is ingevolge het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Verordening op de Advocatuur (hierna verder: Voda) de Stageverordening 2005 op verweerster van toepassing totdat zij heeft voldaan aan de uit de Stageverordening 2005 voortvloeiende verplichtingen.

3.3 Bij besluit van 5 juli 2016 heeft de raad van de orde geweigerd om aan verweerster de stageverklaring af te geven. Deze beslissing is gebaseerd op artikel 10 lid 1 van de Stageverordening 2005, waarin is bepaald dat de verplichting de praktijk uit te oefenen onder toezicht van een patroon eindigt zodra: 1) de duur van de stage op de voet van het bepaalde in artikel 9b van de wet is verstreken en 2) de raad van toezicht (thans: raad van de orde), gehoord de patroon en de stagiaire, oordeelt dat de stagiaire naar behoren aan de krachtens deze verordening aan hem gestelde eisen heeft voldaan en 3) over voldoende praktijkervaring beschikt.

3.4 Nu het besluit van de raad van de orde tot verlenging van de duur van de stage door de AR is vernietigd, is de stage van verweerster op 14 november 2015 geëindigd. Door uitoefening van de praktijk zonder in het bezit te zijn van een stageverklaring, handelt verweerster in strijd met de Advocatenwet. Een advocaat oefent immers de praktijk uit óf als advocaat-stagiaire onder begeleiding van een patroon (artikel 9b lid 1 Advocatenwet) óf als advocaat met stageverklaring.

3.5 De AR is met de raad van de orde tot de conclusie gekomen dat in het belang van de kwaliteit van de advocatuur en een goede rechtsbedeling de stageverklaring terecht is geweigerd aan verweerster. Verweerster is ook naar het oordeel van de AR niet in staat zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen als bedoeld in artikel 3.9 lid 1 Voda. Een rechtzoekende moet erop kunnen vertrouwen dat de aangezochte advocaat onder begeleiding van een patroon werkt dan wel gekwalificeerd is middels de stageverklaring. Dit is volgens de deken bij verweerster niet het geval en zij voldoet daarmee niet aan het bepaalde in artikel 10a Advocatenwet en handelt daarmee tevens in strijd met artikel 46 Advocatenwet.

3.6 Uit de stageverslagen en de overige stukken die de raad van de orde ter beschikking zijn gekomen, waaronder het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verweerster en het verweerschrift in een door verweerster geïnitieerde klacht, blijkt dat het initiële probleem stelselmatig hetzelfde is gebleven. Verweerster toont geen bereidheid om aanwijzingen op te volgen noch om inzage te geven in haar dossiers, waardoor begeleiding en toezicht ernstig worden bemoeilijkt. Daarbij komt dat de stageverslagen twijfels opriepen over de vraag of verweerster over voldoende praktijkervaring beschikte om zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen. Nu verweerster haar medewerking aan de inhoudelijke toets door de raad van de orde heeft geweigerd, heeft zij deze twijfels niet kunnen wegnemen. Verder heeft zich gedurende de stage een aantal incidenten voorgedaan, waarbij verweerster zich niet als professioneel handelend advocaat heeft getoond. Zo heeft zij in verband met privé schulden met gebruik van briefpapier van het kantoor waar zij werkzaam was beslagen grijs gemaakt. Ook heeft verweerster in strijd met artikel 36 lid 1 van de Gedragsregels zonder mededeling vooraf het gesprek met haar mentor op 23 oktober 2015 opgenomen en zulks bovendien aanvankelijk ontkend.

4 VERWEER

4.1 Volgens verweerster zijn de eerste twee stageverslagen prima te noemen. De problemen zijn volgens verweerster ontstaan nadat zij als stagiaire-ondernemer bij kantoor [X] is begonnen. Daar is een conflict gerezen met een van de advocaat-partners, mr. H. Verweerster heeft bij de deken over mr. H een klacht ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft mr. H bij zijn verweerschrift tevens een zelfstandige klacht over verweerster ingediend. Het verweerschrift/klaagschrift van mr. H bevat aantoonbare onwaarheden die door de raad van de orde en de deken ten onrechte voor waar zijn aangenomen en voorts is zij gediscrimineerd. Volgens verweerster had de raad van de orde de (voormalig) patroons moeten horen over de kantoororganisatie van verweerster alvorens te besluiten tot weigering om de stageverklaring af te geven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad overweegt dat het dekenbezwaar gegrond is, reeds omdat verweerster de praktijk onbevoegd uitoefent. Verder komt uit het dossier het beeld naar voren dat de stage en praktijkvoering van verweerster worden gekenmerkt door conflicten. Het voor privé doeleinden grijs maken van beslagen is uitermate laakbaar en het zonder mededeling opnemen van het gesprek met haar mentor eveneens. Verder heeft verweerster geen waarnemingsovereenkomst. Daarnaast is ernstig dat zij zich niet toetsbaar opstelt en heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan de inhoudelijke toets door de raad van de orde en aan toezicht van de deken. Ook ter zitting van de raad was verweerster buitengewoon terughoudend met het verstekken van informatie zoals de namen van degenen die volgens verweerster haar praktijk plegen waar te nemen en het geven van inzicht in haar financiële situatie. Verweerster geeft in alle opzichten blijk van een zeer onprofessionele houding. De raad heeft geen enkele aanwijzing voor de juistheid van verweersters stellingen dat haar voormalig patronen en kantoorgenoten onwaarheden hebben gerapporteerd en dat zij wordt gediscrimineerd. Haar gedrag valt verweerster tuchtrechtelijk zeer ernstig te verwijten. Het bezwaar is gegrond en de handelwijze van verweerster rechtvaardigt geen andere maatregel dan die van schrapping van de landelijke advocatentableau. 

5.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt verweerster de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. S. van Andel, E.C. Gelok,

B.J. Sol, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 mei 2017.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is op 1 mei 2017 verzonden.