ECLI:NL:TADRARL:2014:349 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-170

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:349
Datum uitspraak: 27-10-2014
Datum publicatie: 20-11-2014
Zaaknummer(s): 14-170
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek ongegrond verklaard. Tevens bepaalt de raad dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

Beslissing van 27 oktober 2014

in de zaak 14-170

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

    de heer [naam]

    [adres]

    verzoeker

tegen:

mrs. K.H.A. Heenk, P.R.M. Noppen, H.H. Tan, B.E.J.M. Tomlow en A.M.T. Weersink, voorzitter en advocaat-leden

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, hierna: de raad, is een klachtzaak aanhangig onder nummer 14-53 tussen verzoeker als klager en mr. [naam], als verweerster. In die zaak heeft op 26 mei 2014, voor de eerste maal, een openbare behandeling van de klacht plaatsgevonden.

1.2    Tijdens die zitting waarbij verzoeker en mr. [naam] aanwezig waren, heeft verzoeker de voorzitter, mr. K.H.A. Heenk, en de leden van de zittingscombinatie van 26 mei 2014 gewraakt.

1.3    Bij brief van 3 juni 2014 heeft verzoeker een brief aan mr. Heenk gestuurd waarin hij een voorstel heeft gedaan. Verzoeker heeft mr. Heenk in die brief verzocht om zijn dochter [naam] buiten de rechtszaal te horen. Indien mr. Heenk bereid zou zijn daartoe over te gaan zou verzoeker bereid zijn het door hem op 26 mei 2014 gedane wrakingsverzoek in te trekken.

1.4    De griffier van de raad heeft bij brief van 4 juni 2014 een kopie van de brief van 3 juni 2014 van verzoeker aan mr. Heenk aan mr. [naam] gestuurd en daarbij aangegeven dat, indien mr. [naam] daarop wenste te reageren, zij dat binnen een week kon doen.

1.5    Het wrakingsverzoek, gedaan op 26 mei 2014, is op 7 juli 2014 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad, bestaande uit mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. J.R.O. Dantuma, F.A.M. Knüppe, E.A.T.M. Steverink en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier. Bij beslissing van 21 juli 2014 is het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.

1.6    De behandeling van de klacht tussen verzoeker als klager en mr. [naam] als verweerster is ter zitting van 27 oktober 2014 voortgezet ten overstaan van de zittingscombinatie onder leiding van mr. K.H.A. Heenk, voorzitter en mrs. P.R.M. Noppen, H.H. Tan, B.E.J.M. Tomlow en A.M.T. Weersink, leden.

1.7    Ongeveer een uur na aanvang van de zitting van 27 oktober 2014 heeft verzoeker opnieuw mr. Heenk en de leden van de zittingscombinatie van 27 oktober 2014 gewraakt. 

1.8    Dit tweede wrakingsverzoek is diezelfde dag, op 27 oktober 2014, behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad bestaande uit mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter en mrs. E. Bige, A.T. Bolt, J.H. Brouwer en J.R.O. Dantuma, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier. Verzoeker is ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2        HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Verzoeker heeft het navolgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek.

2.2    De eerste grond van het wrakingsverzoek behelst dat verweerders weigeren verzoeker in het bezit te stellen van de verklaring ex artikel 46d lid 5 Advocatenwet (het zogenoemde tuchtrechtelijk verleden van mr. [naam]) die door de deken bij de aanbieding van de klacht aan de raad is overgelegd. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het feit dat hij deze verklaring niet in zijn bezit heeft in strijd is met de regels van behoorlijke procesvoering zoals ook vastgelegd in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.3    Voorts stelt verzoeker dat alle leden van de zittingscombinatie van 27 oktober 2014 in het recente verleden ‘aantoonbaar, er blijk van hebben gegeven dat zij binnen hun beroepsuitoefening verwijtbaar gedrag vertonen’. Ten aanzien van de voorzitter mr. Heenk geldt dat zij opdracht heeft gegeven het voorstel dat verzoeker op 3 juni 2014 heeft gedaan aan mr. [naam] te sturen zodat mr. [naam] de raad zou kunnen laten weten hoe zij tegenover een dergelijk onderzoek staat. Dit had zij nooit mogen doen.

2.4    Ten aanzien van de advocaat-leden van de zittingscombinatie van 27 oktober 2014 geldt dat zij dagelijks de wet overtreden doordat zij, althans een aantal van hen, niet voldoen aan de voorschriften van artikel 15d en artikel 193 e van het Burgerlijk Wetboek doordat zij niet op de aldaar voorgeschreven wijze hun Kamer van Koophandel nummer en BTW nummer op hun briefpapier en hun website  vermelden en geen heldere tariefstelling voor particuliere consumenten (dat wil zeggen, tarieven hanteren die inclusief kantoorkosten en BTW zijn) hanteren.

2.5    Ter zitting heeft verzoeker nog bezwaar gemaakt tegen de samenstelling van de wrakingskamer. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de wrakingskamer op grond van artikel 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering moet bestaan uit enkel rechters en niet uit een rechter als voorzitter en advocaten als leden.

2.6    Voorts heeft verzoeker ter zitting bezwaar gemaakt tegen het feit dat het wrakingsverzoek diezelfde dag werd behandeld en dat hij het verweerschrift pas ter zitting heeft ontvangen. Hierdoor heeft hij zich onvoldoende kunnen voorbereiden.

3        VERWEER

3.1    Verweerders hebben op 27 oktober 2014 een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Zij berusten niet in het wrakingsverzoek en verzoeken de wrakingskamer het verzoek af te wijzen.

4        BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering kunnen de voorzitter en leden van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2    Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

4.3     Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

4.4     Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter en de leden van de raad uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzitter en de leden jegens een partij enige vooringenomenheid ko[naam]en, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer van de raad zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze, in r.o. 4.3 en 4.4 weergegeven maatstaven beoordelen.

    t.a.v. de ter zitting door verzoeker aangevoerde bezwaren

4.5    Naar aanleiding van het ter zitting gemaakte bezwaar van klager tegen de samenstelling van de wrakingskamer overweegt de raad dat de redenering van klager niet juist is. Artikel 515 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het verzoek om wraking zo spoedig mogelijk wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht geen zitting heeft. Een meervoudige kamer in de zin van het advocatentuchtrecht bestaat op grond van 47 lid 1 Advocatenwet juncto artikel 46b lid 1-4 Advocatenwet uit één voorzitter, die rechter is, en vier advocaat-leden.

4.6     Naar aanleiding van het tweede ter zitting door klager gemaakte bezwaar dat hij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad voor deze zitting en is benadeeld door het feit dat hij het verweerschrift pas ter zitting uitgereikt heeft gekregen overweegt de wrakingskamer van de  raad als volgt.

4.7    Tegenover het belang van klager om zich goed te kunnen voorbereiden op de zitting staat het belang van mr. [naam], verweerster in de klachtzaak. Mr. [naam] heeft er belang bij dat de tegen haar ingediende klacht zonder veel vertraging binnen een redelijke termijn door de raad wordt behandeld. Mr. [naam] is inmiddels twee keer naar het Paleis van Justitie in Arnhem afgereisd voor het bijwonen van de mondelinge behandeling in de klachtzaak zonder dat het tot een inhoudelijke behandeling van de klacht door de raad heeft kunnen komen. Dit is te wijten aan het feit dat klager nu voor de tweede keer ter zitting een door hem voorafgaand aan de zitting grotendeels voorbereid wrakingsverzoek heeft gedaan. Gelet op deze omstandigheden is de raad van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van mr. [naam] dient uit te vallen op grond waarvan het wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk dient te worden behandeld zodat de behandeling van de klacht zo min mogelijk vertraging oploopt. Hier komt bij dat, uit het feit dat verzoeker zijn wrakingsgronden reeds voor de zitting op papier heeft gezet, blijkt dat hij zijn verzoek reeds had voorbereid. Het verweerschrift van verweerders dat verzoeker ter zitting heeft ontvangen beslaat slechts iets meer dan één a-4tje, bevat voor een groot deel een samenvatting van de door verzoeker opgestelde gronden en bevat verder de mededeling dat verweerders van oordeel zijn dat er geen sprake is van een objectieve gerechtvaardigde vrees dat de veronderstelde onpartijdigheid van de raad schade lijdt. Gelet op deze omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker niet is benadeeld in zijn verweer.

t.a.v. de wrakingsgronden

4.8     De eerste door verzoeker aangevoerde grond voor wraking is dat de raad weigert hem de verklaring ex artikel 46d lid 5 Advocatenwet, die de deken bij de aanbieding van de klacht aan de raad heeft overgelegd te verstrekken. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechter partijen in de gelegenheid moet stellen zich uit te laten over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht.

4.9    De wrakingskamer van de raad volgt verzoeker daarin niet. Uit het enkele feit dat een partij met een hem onwelgevallige beslissing wordt geconfronteerd, en/of het niet eens is met een bepaalde motivering, blijkt geenszins dat de voorzitter en de leden van het college dat de beslissing nam vooringenomen zouden zijn. Een in de ogen van verzoeker kennelijk onjuiste procedurele beslissing kan zonder - niet gebleken - bijkomende omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat sprake is van vooringenomenheid van de voorzitter en leden van de raad.

4.10    Ten overvloede overweegt de wrakingskamer van de raad nog dat de verklaring ex artikel 46d lid 5 Advocatenwet persoonsgegevens als bedoeld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens bevat. Op grond van art. 46d lid 5 Advocatenwet is het de deken toegestaan de verklaring ter kennis van de raad te brengen. Er is echter geen wettelijke basis op grond waarvan het de deken of de raad is toegestaan deze gegevens ter kennis van andere partijen te brengen.

4.11    De wrakingskamer acht verzoeker niet ontvankelijk ten aanzien van de tweede door verzoeker aangevoerde grond, het feit dat mr. Heenk opdracht heeft gegeven een kopie van zijn brief d.d. 3 juni 2014 aan mr. [naam] te sturen, hetgeen bij brief d.d. 4 juni 2014 is gebeurd.

4.12    Artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet van toepassing is bepaalt immers dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop de wraking berust aan de verzoeker bekend zijn geworden. Nu verzoeker deze grond pas na ruim 4 maanden als wrakingsgrond aanvoert leidt dit tot niet-ontvankelijkheid.

4.13    Ook de derde door verzoeker aangevoerde grond voor de wraking, het feit dat de advocaatleden van de zittingscombinatie bij hun dagelijkse beroepsuitoefening de wet overtreden, acht de wrakingskamer ongegrond. Zo dit feit al juist is, dan is op geen enkele wijze gebleken in hoeverre dit negatieve invloed heeft op de rechterlijke onpartijdigheid van de advocaatleden.

4.14    Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek deels ongegrond en voor het overige deel niet ontvankelijk is.

    misbruik van recht

4.15    Nu er in de klachtzaak van verzoeker tegen mr. [naam] door verzoeker twee keer een wrakingsverzoek is ingediend en beide verzoeken door de wrakingskamer zijn afgewezen, nu de wrakingskamer ambtshalve bekend is met het feit dat verzoeker de klacht tegen mr. [naam] in 2013 reeds twee maal, te weten op 19 juni 2013 en op 23 oktober 2013 heeft ingetrokken nadat deze door de deken bij brief van 13 juni 2013 en bij brief van 15 oktober 2013 ter kennis van de raad is gebracht waarna hij de klacht opnieuw bij de deken heeft ingediend en nu de wrakingskamer ambtshalve bekend is met de brief van verzoeker d.d. 27 oktober 2014 waarin verzoeker aangeeft dat er een gerede kans is dat hij de klacht tijdens de volgende zitting, die zal plaatsvinden in januari 2015, opnieuw zal intrekken concludeert de wrakingskamer dat verzoeker met zijn wrakingsverzoeken de afwikkeling van zijn klacht tegen mr. [naam] wenst op te houden. De wrakingskamer bestempelt dit als misbruik van recht en zal daarom op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.

BESLISSING

De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

wijst het verzoek af.

bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. E. Bige,  A.T. Bolt, J.H. Brouwer en J.R.O. Dantuma, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2014.

griffier                        voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    verzoeker

en per gewone post aan:

-    verweerders

-    mr. [naam]

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.