ECLI:NL:TACAKN:2020:7 Accountantskamer Zwolle 18/2011 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:7
Datum uitspraak: 03-02-2020
Datum publicatie: 03-02-2020
Zaaknummer(s): 18/2011 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Aan de accountant wordt onder meer verweten dat zij de echtgenote van de directeur-grootaandeelhouder van een holdingvennootschap, waarvoor zij de jaarrekening samenstelde, niet heeft geïnformeerd over aanzienlijke contante geldopnames. Omdat de echtgenote (nog) niet bij de vennootschap betrokken was en geen sprake was van een van de in artikel 16 VGBA genoemde uitzonderingen, stond het de accountant niet vrij de echtgenote hierover te informeren. Omdat de kasopnames zijn verwerkt in de financiële verantwoording en deze verantwoording niet onjuist, onvolledig of misleidend is, behoefde zij evenmin een maatregel zoals bedoeld in artikel 9 VGBA te treffen. Dit klachtonderdeel is dan ook, evenals de (zestien) overige klachtonderdelen, ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/2011 Wtra AK van 3 februari 2020 van

1. X1 B.V.,

gevestigd te [plaats1],

2. X2 B.V.,

gevestigd te [plaats2],

3. X3,

wonende te [plaats2],

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr. J.C.T. Papeveld, advocaat te Waalwijk,

t e g e n

Y,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats3],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. H.E. van Berckel, advocaat te Eindhoven.

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 26 oktober 2018 ingekomen klaagschrift van 26 oktober 2018 met bijlagen;

-        het op 23 januari 2019 ingekomen verweerschrift van 23 januari 2019 met bijlagen;

-        het op 28 februari 2019 ingekomen aanvullend klaagschrift van 28 februari 2019 met bijlagen;

-        de op 1 maart 2019 ingekomen brief van betrokkene van 28 februari 2019;

-        de op 1 maart 2019 ingekomen brief van klaagsters van 1 maart 2019 met bijlagen;

-        de op 5 maart 2019 ingekomen brief van betrokkene van 4 maart 2019;

-        de op 27 maart 2019 ingekomen brief van klaagsters van 27 maart 2019;

-        het op 25 april 2019 ingekomen aanvullend verweerschrift van 25 april 2019 met bijlagen;

-        de op 26 augustus 2019 ingekomen brief van klaagsters van 26 augustus 2019 met bijlagen;

-        de op 27 september 2019 ingekomen brief van klaagsters van 27 september 2019 met bijlagen.

1.2.       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 1 november 2019  waar zijn verschenen: [X3], bijgestaan door haar raadsman, en betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

1.3.       Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht  en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent in het register van (nu) de Nba. Zij is verbonden aan [accountantskantoor] te [plaats3].

2.2.       [X3] B.V. (hierna: [X2]) was de holding van de heer [A] (hierna: [A]). Tot zijn overlijden op 4 januari 2016 was de heer [A] enig aandeelhouder en bestuurder van [X2]. In [X2] zit een pensioenvoorziening die in eigen beheer is opgebouwd.

2.3.       [X1] B.V. (hierna: [X1]) is een werkmaatschappij die zich bezig houdt met het verkopen van ventilatieplafonds en verwarmingen in veestallen. Tot 27 maart 2014 hadden [X2] en [BV1] (hierna: [BV1]) ieder 50% van de aandelen in [X1]. [X2] heeft de aandelen van [BV1] overgenomen voor een bedrag van € 365.900, waarvan een deel direct is betaald en een deel is omgezet in een rentedragende schuld. Vanaf 27 maart 2014 was [X2] enig aandeelhouder van [X1]. 

2.4.       Mevrouw [X3] (hierna: [X3]) is de weduwe van [A]. [A] en [X3] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. [X3] is sinds 22 maart 2016 enig aandeelhouder en bestuurder van [X2].

2.5.       Op 23 september 2011 heeft betrokkene de opdrachtbevestigingen voor het samenstellen van de jaarrekeningen van [X1] en [X2], het doen van overige opdrachten en het verlenen van fiscale diensten mede-ondertekend.

2.6.       In deze opdrachtbevestigingen staat:

“(…) Onze opdracht is niet gericht op het ontdekken van fraude of onjuistheden of onwettig handelen. Niettemin zullen wij u informeren indien wij dergelijke zaken constateren. De primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen en ontdekken van fraude en onjuistheden ligt bij de directie. (…)”

2.7.       De voorbereidende werkzaamheden en de administratieve werkzaamheden ten behoeve van de jaarrekeningen werden verricht door mevrouw [B] (hierna: [B]), destijds werkzaam als assistent-accountant bij [accountantskantoor]. Betrokkene was eindverantwoordelijk voor de samenstelwerkzaamheden. De fiscale werkzaamheden werden onder verantwoordelijkheid van mr. [C] verricht door mr. [D] (hierna: [D]).

2.8.       Vanaf 19 februari 2014 tot eind 2015 zijn er veel contante geldopnames ten laste van de bankrekening van [X2] gedaan.

2.9.       Met ingang van het eerste kwartaal 2014 is [accountantskantoor] de administratie en btw-aangiftes van [X2] gaan verzorgen.

2.10.     Op 21 april 2015 zijn door betrokkene en [A] gewijzigde opdrachtbevestigingen ondertekend.  De onder 2.6 weergegeven bepaling is niet langer in  de tekst van de overeenkomst opgenomen. In artikel 5.4 van de Algemene Voorwaarden [accountantskantoor] (hierna: Algemene voorwaarden) die in deze opdrachtbevestigingen van toepassing zijn verklaard, staat het volgende:

“De door Opdrachtnemer te verrichten werkzaamheden zullen niet (mede) gericht zijn op het ontdekken van fraude, tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen. Indien de werkzaamheden naar het oordeel van Opdrachtnemer aanwijzingen voor fraude opleveren, zal Opdrachtnemer zulks onverwijld aan Opdrachtgever melden, waarbij Opdrachtnemer gehouden is tot naleving van de voorschriften inzake fraudemelding die voortvloeien uit de voor de bij de uitvoering van de Opdracht betrokken beroepsbeoefenaren geldende gedrags- en beroepsregels.”

2.11.     Op 21 oktober 2014 heeft [B] bij [A] de bankmutaties opgevraagd. Daarnaast heeft zij [A] bericht dat er inmiddels € 112.000 vanuit [X2] was opgenomen en heeft zij gevraagd naar de status van deze opnames, of sprake is van een lening en of daarover afspraken zijn gemaakt en vastgelegd.

2.12.     [A] heeft op 23 oktober 2014 aan [B] geantwoord dat de opgenomen bedragen tijdelijk benodigd zijn en dat het bedrag binnenkort wordt teruggestort. Op 24 oktober 2014 heeft [A] de gevraagde bankmutaties aan haar toegezonden.

2.13.     Op 9 december 2014 heeft [D] de conceptaangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2013 aan [X3] en [A] toegezonden. Met betrekking tot de rekening-courant schuld, die eind 2013 € 31.000 bedroeg, heeft [D] aan [A] in overweging gegeven deze af te lossen door middel van een dividenduitkering. [A] heeft daarop gereageerd dat hij nu nog geen dividenduitkering wil doen, maar op een later tijdstip.

2.14.     [A] en betrokkene hebben op 8 september 2015 de jaarrekeningen 2014 besproken. Tijdens dit gesprek is ook gesproken over de privé-opnames van [A].

2.15.     Twee dagen later heeft [A] betrokkene gevraagd om geconsolideerde jaarrekeningen van [X1] en [X2] van 2013 en 2014. [A] heeft daarbij aangegeven dat hij deze geconsolideerde jaarrekeningen nodig heeft om de bank bij te praten.

2.16.     Op 11 september 2015 heeft betrokkene een e-mail aan [A] gezonden, waarin staat:

“(…) Naar aanleiding van onze bespreking afgelopen dinsdag ontvang je bijgaand het overzicht van de rekening courant mutaties en stand in 2014. De privé opnamen zijn sinds medio 2014 enorm gestegen, substantieel hoger dan in eerdere jaren het geval was. (…)

Graag brengen we het volgende onder jouw aandacht inzake de opnamen:

Van belang is onder welke titel de opnamen gedaan worden.

- loon

- dividend

- lening / rekening-courant.

Je gaf aan dat het rekening courant opnamen betreft en dat je het geld in 2015 terug betaalt. Indien het geld niet wordt terugbetaalt bestaat de mogelijkheid dat de fiscus op korte of langere termijn de opnamen als loon of dividend beschouwd waardoor fiscaal afgerekend moet worden.

Je hebt een rekening courant overeenkomst met [X2], zie bijgaand. De limiet die hierin genoemd wordt is € 50.000. Dit is eind 2014 reeds ruimschoots overschreden. Indien het geld eind 2015 niet retour gestort is, is het noodzakelijk een aanvullende overeenkomst te maken, waarin de voorwaarden en een aflossingsschema wordt vastgelegd. Zaken tussen de BV en privé dienen altijd gedocumenteerd te worden.

Uit de administratie van het 1e halfjaar 2015 blijkt dat er wederom veelvuldig opnamen zijn gedaan, in totaal ter hoogte van ruim € 429.000, waarvan € 425.000 geldopnamen zijn. Zie in de bijlage de details hierover. Eind 2014 had [X2] liquide middelen ter hoogte van

€ 435.504. Dat betekent dat de liquide middelen in [X2] momenteel (nagenoeg) op zijn.

De schuld van jou privé aan [X2] BV per 30 juni 2015 is opgelopen tot € 626.390 (exclusief rente).

Aan het einde van elk jaar dienen wij voor [X2] een inschatting te maken inzake de volwaardigheid van vorderingen. Eind 2014 is de vordering € 196.725. Dit bedrag achten wij volwaardig, aangezien dit theoretisch gezien met een dividenduitkering € 262.300 bruto afgewikkeld zou kunnen worden. Medio 2015 komt dit reeds in de gevarenzone. Het bruto dividend zou € 835.187 bedragen, waarbij € 208.797 aan dividendbelasting betaald zou moeten worden. Dat geld is er niet meer.

Je gaf aan niet te willen/kunnen vertellen waar je in privé het geld voor gebruikt, enkel dat je geld uitleent en dat het in 2015 weer retour moet komen. Voor de aangifte inkomstenbelasting is het in box 3 verplicht een opgave te doen van bezittingen en schulden. Uitgeleend geld valt onder de bezittingen. De rekening courant stand valt onder de schulden. In het kader van de aangifte inkomstenbelasting hebben we een opgaaf van het uitgeleende bedrag nodig. Jij gaf aan na te gaan welk bedrag precies per 31 december 2014 uitgeleend is. Graag ontvangen we een opgaaf van dit bedrag.

Graag wil ik onder de aandacht brengen dat het mij zorgen baart dat in ruim een jaar een bedrag van nagenoeg € 600.000 door jou is opgenomen. Uiteraard is het aan jezelf om met je geld te doen wat je zelf goed acht, Echter, het is wel noodzakelijk dat [X2] in staat blijft aan haar verplichtingen te voldoen,waaronder de aflossing aan [BV1] op kortere termijn en de pensioenverplichtingen op langere termijn.

Vanuit bedrijfseconomisch oogpunt en om de continuïteit van de ondernemingen te waarborgen acht ik het onverstandig nog meer geld uit [X2] op te nemen. (…)”

2.17.     Na deze e-mail zijn er in de maand september geen privé-opnames meer gedaan.

2.18.     Op 15 september 2015 heeft betrokkene aan [A] gevraagd waar de bespreking met de bank over gaat. Ook heeft zij aangegeven dat het haar niet verstandig lijkt om een rekening-courant faciliteit of lening aan te gaan.

2.19.     Betrokkene heeft op 17 september 2015 de geconsolideerde  balans en winst- en verliesrekeningen 2013 en 2014 van [X1] en [X2] aan [A] toegezonden. [A] heeft deze aan de [bank] overgelegd, waarna de [bank] vragen heeft gesteld aan [A] over de privé-opnames. 

2.20.     Op 15 september 2015 heeft betrokkene de samenstellingsverklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen van 2014. In de jaarrekening van [X2] staat, voor zover van belang, het volgende:

“(…) Vorderingen op bestuurder

                                                                                     31-12-2014       31-12-2013

Lening u/g [A]                                                                 € 131.130         € 131.130

Betreft een lening aan de aandeelhouder voor de financiering van de eigen woning gelegen te [plaats2]. In 2014 is 5% rente berekend over de lening (2013: 5%). De rente wordt bijgeschreven in de rekening-courant. Als zekerheid is een positieve/negatieve hypotheekverklaring afgegeven. Aflossing is te allen tijde mogelijk.

Vlottende activa

Vorderingen

Rekening-courant bestuurder

                                                                                     31-12-2014       31-12-2013

Rekening-courant [A]                                                      € 196.728         € 31.644

Betreft een rekening-courantverhouding met de bestuurder. Er zijn vooralsnog geen zekerheden verstrekt en er is vooralsnog geen aflossingsschema overeengekomen. De rente bedraagt 3% per jaar (2013: 3%).

Rekening-courant [A]                                                                             31-12-2014

Stand per 1 januari                                                                                  € 31.644

Overboekingen naar privé                                                            € 202.035

(…)”

2.21.     In oktober 2015 is [A] weer begonnen met het doen van privé-opnames vanuit [X2]. 

2.22.     Op 6 oktober 2015 heeft [A] aan betrokkene gemeld dat de opnames in 2014 in rekening courant zijn opgenomen en dat het geld in 2015 wordt terugbetaald. 

2.23.     Op 2 december 2015 heeft [B] aan [A] de rentebedragen doorgegeven die door [X1] en [X2] aan [BV1] moeten worden betaald. [A] heeft [B] op 2 januari 2016 te kennen gegeven dat hij dit gaat regelen.

2.24.     Op 4 januari 2016 heeft [A] een einde aan zijn leven gemaakt. Op dat moment waren alle bankrekeningen van [X2] en [X1] leeg. In de periode oktober 2015 tot en met december 2015 heeft [A] in totaal € 183.835 opgenomen.

2.25.     De politie heeft onderzocht of [A] slachtoffer is geweest van afpersing, maar heeft niet kunnen vaststellen dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het politieonderzoek is gesloten.

2.26.     De Belastingdienst heeft – mede na inspanningen van [D] en betrokkene – de schuld van [A] aan [X2] zonder enig fiscaal gevolg kwijtgescholden en afgeboekt.

2.27.     Betrokkene heeft de samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen over 2015, 2016 en 2017 van [X1] en [X2] verstrekt.

3.          De klacht

3.1.       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2.       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop op de zitting door en namens klaagsters gegeven toelichting, waarbij een van de klachtonderdelen is ingetrokken, de volgende verwijten:

a. betrokkene heeft nagelaten zich ervan te overtuigen dat overeenstemming tussen [accountantskantoor] enerzijds en [X2] en [X1] anderzijds bestond over de gewijzigde voorwaarden voor de samenstellingsopdrachten van 21 april 2015;

b. betrokkene heeft nagelaten om [X1], [X2], [A] en [X3] te informeren over – het vermoeden – van fraude en/of onjuistheden en/of onwettig handelen;

c. betrokkene heeft onvoldoende inzicht gekregen en gehouden in de aard van de activiteiten van [X1] en [X2], de inrichting van de administratie en de interne beheersingsmaatregelen;

d. betrokkene heeft onvoldoende gedaan om de door [A] verschafte informatie over de kasopnames op waarde te schatten en heeft nagelaten om de opdrachten aan [X2] en [X1] terug te geven;

e. betrokkene heeft niet beoordeeld of de verstrekte financiële overzichten toereikend van opzet en vrij van afwijkingen van materieel belang zijn;

f. betrokkene heeft bij het constateren van afwijkingen van materieel belang geen overleg met [A] gevoerd over de noodzakelijke aanpassingen, dan wel – voor zover er wel overleg is geweest – heeft misleidende jaarrekeningen en samenstellingsverklaringen opgesteld;

g. betrokkene heeft de jaarrekeningen 2014 van [X1] en [X2] niet voorzien van continuïteitsparagrafen en heeft daarbij ten onrechte samenstellingsverklaringen afgegeven;

h. betrokkene heeft in de jaarrekening 2014 van [X2] in de toelichting op de balanspost “rekening-courant bestuurder” de post “overboekingen naar privé” vermeld en heeft geen rekening gehouden met de gebeurtenissen na balansdatum en heeft deze ook niet vermeld;

i. betrokkene heeft niet overeenkomstig de Standaarden 240 en 250 gehandeld, omdat zij ondanks de nodige fraude-risicofactoren na de start van de onttrekkingen eind februari 2014 geen professioneel-kritische instelling heeft ingenomen;

j. betrokkene heeft nagelaten aangelegenheden vast te leggen die van belang zijn om aan te kunnen tonen dat de samenstellingsopdrachten zijn verricht in overeenstemming met Standaard 4410 en de voorwaarden van de opdracht;

k. betrokkene heeft [X1], [X2] en [X3] niet geïnformeerd over de geïdentificeerde, dan wel vermoede niet-naleving van wet en regelgeving en de privé-opnames door [A];

l. betrokkene heeft in 2014, 2015 en 2016 ten onrechte geen melding bij FIU-Nederland gedaan van de ongebruikelijke transacties;

m. betrokkene heeft ten onrechte medewerking verleend aan het opmaken van een geconsolideerde jaarrekening en heeft nagelaten om daarbij:

- een maatregel te nemen tegen de daarin aanwezige onjuistheid, onvolledigheid of misleidende bestanddelen,

- een mededeling toe te voegen waarin dat aan de gebruikers kenbaar werd gemaakt.

3.3.       Naar aanleiding van het verweerschrift van betrokkene hebben klaagsters de aanvullende verwijten naar voren gebracht:

n. betrokkene heeft nagelaten om [X2] en [A] te waarschuwen voor de steeds verder oplopende rekening-courant schuld en om het onttrekken van gelden vanuit [X2] te ontraden;

o. betrokkene heeft in 2014 en daarna nagelaten om in verband met tegengestelde belangen de relatie met [X2] en [A], dan wel de relatie met [X3] en haar bedrijven te beëindigen;

p. betrokkene heeft in haar verweerschrift ten onrechte gesteld dat:

- zij pas na het uittreden van [BV1] de administratie voor [X2] is gaan voeren,

- dat er geen aanleiding bestond voor een melding bij FIU-Nederland;

- er geen (totaal-)relatie was met [X3] en haar bedrijf/bedrijven, zoals Gewoon;

q. betrokkene heeft nagelaten om in 2013/2014 vanwege tegengestelde belangen de relatie met [X2] en [A], dan wel met [BV1] en [E] te beëindigen.

3.4.       Wat klaagsters bij de mondelinge behandeling (in de pleitnota onder punt 6.6) als nieuw standpunt naar voren hebben gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuw klachtonderdeel (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde). Het is opgevat als een verdere onderbouwing van de klacht.

4.          De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.       De Accountantskamer overweegt dat met ingang van 1 januari 2019 in beginsel een klachttermijn geldt van tien jaar na het moment van de verweten gedraging (artikel 22, eerste lid, Wtra nieuw). Op grond van de overgangswetgeving (artikel 51 Wtra nieuw) wordt een klacht echter niet in behandeling genomen als de oude klachttermijn (die drie of zes jaar was) al vóór 1 januari 2019 was verstreken. Omdat de klacht is ingediend op 26 oktober 2018, moet wat betreft de zesjaarstermijn worden beoordeeld of de verweten gedragingen van betrokkene hebben plaatsgevonden vóór 26 oktober 2012. Daarnaast moet voor de driejaarstermijn worden beoordeeld of klaagsters vóór 26 oktober 2015 hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3.       De klacht ziet op het handelen of nalaten van klaagster in de periode van 2013 tot eind 2015. De klacht is dus binnen de zesjaarstermijn ingediend.

4.4.       De Accountantskamer is van oordeel dat [X3] het verweten handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het overlijden van [A] (op 4 januari 2016) heeft kunnen constateren, zodat de driejaarstermijn voor [X3] op het moment van klagen nog niet was verstreken. Daarvoor is redengevend dat, anders dan door klaagsters is betoogd, niet aannemelijk is dat [X3] voor het overlijden van [A] al betrokken was bij [X2] en [X1]. [X3] was geen aandeel- of toezichthouder, bestuurder of directeur-grootaandeelhouder van (één van) deze vennootschappen. Daarnaast is door betrokkene onweersproken naar voren gebracht dat [X3] geen klant van haar was en dat [X3] de accountantswerkzaamheden voor haar eigen bedrijven door een ander accountantskantoor liet uitvoeren. [X3] maakte volgens betrokkene alleen gebruik van een aantal fiscale diensten van [accountantskantoor], waarover afzonderlijk met haar werd gecommuniceerd. Gelet hierop kan kan niet worden aangenomen dat [X3] en [A] een “totaalrelatie” met [accountantskantoor] hadden, waarbij hun privé en zakelijke aangelegenheden gezamenlijk werden besproken. Dat betrokkene een e-mail die was bestemd voor [A] heeft gestuurd naar het e-mailadres van [X3], maakt dat niet anders. Betrokkene heeft dat enkel op verzoek van [A] gedaan, omdat zijn e-mailbox vol zat. Ook de door klaagsters overgelegde transcripties van de gesprekken tussen [X3] en betrokkene leiden niet tot een ander oordeel, omdat die gesprekken pas in 2018 hebben plaatsgevonden en met de wetenschap van alle eerdere gebeurtenissen.

4.5.       Vaststaat dat [X3] binnen de driejaarstermijn heeft geklaagd, zodat de klacht in behandeling kan worden genomen. In het midden kan daarom blijven of [X2] en [X1] al dan niet tijdig hebben geklaagd.

4.6.       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.7.       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8.       Aanleiding voor de klacht zijn de contante geldopnames die [A] in 2014 en 2015 vanuit [X2] heeft gedaan. De Accountantskamer stelt vast dat deze opnames zijn verwerkt in de financiële verantwoording van [X2] over 2014 en 2015, doordat deze zijn opgenomen in de post “rekening-courant bestuurder”. Weliswaar staat in de toelichting op de balans per 31 december 2014 vermeld dat het gaat om overboekingen naar privé, terwijl het geld contant is opgenomen, maar dat neemt niet weg dat deze opnames terecht als vordering op de balans zijn opgenomen.

4.9.       Met betrekking tot klachtonderdeel a. overweegt de Accountantskamer dat de nieuwe opdrachtovereenkomsten namens [X2] en [X1] zijn ondertekend door [A]. Omdat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden waaruit blijkt dat betrokkene rekening moest houden met een wilsgebrek aan de zijde van [X2] en [X1], mocht betrokkene daarom aannemen dat tussen de contractpartijen overeenstemming bestond over de inhoud van deze overeenkomsten. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat, zoals door klaagsters is betoogd, betrokkene deze nieuwe overeenkomsten is aangegaan om zichzelf te ontslaan van de verplichting om [X2] en [X1] te informeren over onjuistheden en onwettig handelen. In de nieuwe overeenkomsten is deze verplichting opgenomen in de algemene voorwaarden van [accountantskantoor]. Deze voorwaarden maken onderdeel uit van die overeenkomsten, zodat de overeenkomsten op dit punt niet zijn gewijzigd. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.10.     De klachtonderdelen b., k. en n. lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De Accountantskamer overweegt ten aanzien daarvan als volgt.

4.11.     In paragraaf 11 onder a van Standaard 240 van de Nadere Voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS) is bepaald dat fraude een opzettelijke handeling door een of meer leden van het management, met governance belaste personen, werknemers of derden is, waarbij gebruik wordt gemaakt van misleiding teneinde onrechtmatig en onwettig voordeel te krijgen. Omdat de kasopnames van [A] zichtbaar zijn verwerkt in de jaarrekening, is in dit geval geen sprake geweest van misleiding. Daarom kunnen de kasopnames niet worden gekwalificeerd als fraude. Daarbij wordt erop gewezen dat in de jaarrekening niet hoefde te worden opgenomen wat [A] in privé met de opgenomen bedragen heeft gedaan. Vanwege de verwerking van de kasopnames in de jaarrekening is evenmin sprake van het al dan niet opzettelijk niet naleven van wet- en regelgeving, zoals bedoeld in paragraaf 11 van Standaard 250. Omdat geen sprake is geweest van fraude of onwettig handelen, hoefde betrokkene [X2], [X1], [A] en [X3] daarover ook niet in de door klaagster bedoelde zin te informeren.

4.12.     De Accountantskamer stelt verder vast dat betrokkene [X2], [X1] en [A] heeft geïnformeerd over en heeft gewaarschuwd voor de fors toegenomen kasopnames. Tijdens de bespreking op 8 september 2015 met [A], (indirect) bestuurder van [X2] en [X1], heeft zij deze kasopnames uitvoerig aan de orde gesteld. Daarbij heeft zij [A] aangeraden om geen geld meer op te nemen. Betrokkene heeft dit gesprek ook vastgelegd. Dat dit gesprek pas op 8 september 2015 heeft plaatsgevonden, betekent in dit geval niet dat betrokkene te laat heeft gehandeld. In dit verband is van belang dat betrokkene onweersproken heeft gesteld dat deze bespreking door toedoen van [A] niet eerder kon plaatsvinden en dat zij de kasopnames eerder in 2015 al verschillende keren kort had besproken met [A].

4.13.    Voor wat betreft het standpunt dat betrokkene [X3], mede gelet haar belang bij de pensioenvoorziening in [X2], had moeten informeren geldt het volgende. Op grond van artikel 16 VGBA is een accountant verplicht tot geheimhouding van gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent dan wel redelijkerwijs moet vermoeden, tenzij sprake is van een in dat artikel (onder a tot en met e) genoemde uitzondering. Omdat de in artikel 16 VGBA genoemde uitzonderingen in dit geval niet aan de orde zijn, stond het betrokkene  niet vrij om [X3] over de kasopnames te informeren. Ook hoefde betrokkene geen maatregel zoals bedoeld in artikel 9 VGBA te treffen, omdat de kasopnames zijn verwerkt in de financiële verantwoording en deze verantwoording niet onjuist, onvolledig of misleidend is.

4.14.     Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen b., k. en n. ongegrond zijn.

4.15.     Met betrekking tot klachtonderdeel c. overweegt de Accountantskamer dat het op de weg van klaagsters lag om te onderbouwen op welke wijze betrokkene zou zijn tekort geschoten. Nu zij dat niet hebben gedaan, mist dit verwijt de vereiste feitelijke onderbouwing. Dit klachtonderdeel faalt daarom.  

4.16.     Ten aanzien van klachtonderdeel d. is van belang dat betrokkene een samenstellingsopdracht had, waarop (de destijds geldende) Standaard 4410 (Samenstellingsopdrachten) van toepassing is. In deze standaard is bepaald dat de accountant de verkregen informatie niet hoeft te verifiëren (paragraaf 13), tenzij de verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn (paragraaf 14). De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene in overeenstemming met deze standaard heeft gehandeld. Zij heeft immers [A] gevraagd om de bankafschriften te overleggen en om nadere informatie te verstrekken over de kasopnames. [A] heeft deze bankafschriften verstrekt en hij heeft te kennen gegeven dat de opgenomen bedragen zijn gebruikt voor een lening (in privé) aan een vriend en dat het geld eind 2015 zou worden terugbetaald. Daarmee heeft betrokkene de aanvullende informatie verkregen die nodig en gewenst was voor het uitvoeren van de samenstellingsopdracht en bestond geen aanleiding voor nader onderzoek naar de kasopnames of het teruggeven van de opdracht.

Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene de kasopnames ook terecht als een vordering op [A] in de balans per 31 december 2014 opgenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat [X1], de werkmaatschappij, een goedlopend bedrijf was met voldoende kasstromen, dat aflossing van de vordering mogelijk was via dividenduitkeringen en dat [A] in privé over voldoende vermogen (in de vorm van overwaarde op zijn woning) beschikte om de schuld af te lossen.

Klachtonderdeel d. is dan ook ongegrond.

4.17.     De klachtonderdelen e. en f. zullen gezamenlijk worden besproken. In dit verband overweegt de Accountantskamer dat in de jaarrekening van [X2] over 2014 geen sprake is van afwijkingen van materieel belang en dat deze jaarrekening ook geen cijfermatige onjuistheden bevat, nu de kasopnames als vordering op [A] in de balans zijn opgenomen. In de toelichting daarbij staat vermeld dat dit een rekening-courant verhouding met de bestuurder betreft, dat er vooralsnog geen zekerheden zijn verstrekt en dat er ook geen aflossingsschema is overeengekomen. Weliswaar staat niet vermeld dat de kredietfaciliteit in de rekening-courantovereenkomst is gemaximeerd tot een bedrag van € 50.000, maar dat maakt niet dat het beeld van de jaarrekening materieel onjuist is.  Deze klachtonderdelen treffen daarom geen doel.  

4.18.     Ook de klachtonderdelen g. en h. lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene de kasopnames uit 2015 terecht niet verwerkt in de jaarrekening over 2014, omdat deze opnames ná de balansdatum hebben plaatsgevonden en er ten tijde van het samenstellen van deze jaarrekening geen sprake was van gerede twijfel aan de continuïteit van de onderneming noch van onontkoombare discontinuiteit. Op dat moment was, zoals hiervoor is overwogen, nog steeds sprake van een goed lopende onderneming. De Accountantskamer verwijst hierbij naar de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ) 160.206, waarin staat dat gebeurtenissen die na balansdatum blijken en die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie per balansdatum niet in de jaarrekening dienen te worden verwerkt, tenzij deze een grote betekenis hebben voor de rechtspersoon omdat de continuïteitsveronderstelling vervalt en de jaarrekening wordt opgesteld uitgaande van liquidatie van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon.

4.19.     Dat betrokkene in de toelichting op de balanspost “rekening-courant bestuurder” heeft vermeld dat sprake is van overboekingen naar privé, terwijl [A] het geld contant heeft opgenomen, betekent evenmin dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de omschrijving “overboeking naar privé” volgt immers dat het geld aan [A] ter beschikking is gesteld, zodat het beeld van de jaarrekening niet onjuist is.

4.20.     Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen g. en h. ongegrond zijn.

4.21.     Omdat in dit geval geen sprake is geweest van fraude of het al dan niet opzettelijk niet naleven van wet- en regelgeving treft het verwijt dat betrokkene niet overeenkomstig  Standaarden 240 en 250 heeft gehandeld geen doel. De verwijzing van klaagsters naar de uitspraak van het CBB van 19 februari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:69) leidt niet tot een ander oordeel, omdat er in die zaak wel een vermoeden van fraude bestond. Klachtonderdeel i. is daarom ongegrond.

4.22.     Ten aanzien van klachtonderdeel j. wordt overwogen dat klaagsters niet hebben vermeld welke aangelegenheden betrokkene had moeten vastleggen. Dit verwijt mist hierdoor de vereiste feitelijke onderbouwing, waardoor dit klachtonderdeel faalt.

4.23.     Met betrekking tot klachtonderdeel l. overweegt de Accountantskamer dat een accountant op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld, maar uiterlijk binnen 14 dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, dient te melden.

4.24.     De Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba) heeft in juli 2014 (een verbeterde versie van) Handreiking 1124 “Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT)voor belastingadviseurs en accountants” (hierna: Handreiking 1124) gepubliceerd. Hierin staan objectieve en subjectieve indicatoren op grond waarvan een transactie als ongebruikelijk moet of kan worden aangemerkt.

4.25.     Als objectieve indicator staat vermeld:

“(…) Transacties van € 15.000 of meer betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder of soortgelijke betaalmiddelen.

Het gaat hierbij alleen om een contante betaling of contante storting op een rekening, dus niet om girale betalingen, betalingen met cheques op naam, creditcard of pin. (…)”

Omdat [accountantskantoor] geen contante betalingen van [A] heeft ontvangen, heeft betrokkene terecht geconstateerd dat er geen objectieve indicator was voor een ongebruikelijke transactie.

4.26.     Met betrekking tot de subjectieve indicator staat in Handreiking 1124 vermeld:

“(…) De subjectieve indicator, te vinden in onderdeel I van de indicatorenlijst luidt:

V0510211 Transacties waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.

De Derde Europese Witwasrichtlijn148 geeft aan dat het moet gaan om “elke activiteit die instellingen van nature bijzonder geschikt achten om verband te houden met witwassen van geld of met financiering van terrorisme, en met name aan complexe of ongewoon grote transacties en alle ongebruikelijke transactiepatronen zonder een duidelijk economisch of merkbaar rechtmatig doel”.

Het al dan niet melden is dus afhankelijk van de beoordeling van de instelling of sprake is van een transactie:

a) die de instelling geschikt acht om verband te houden met witwassen van geld of terrorisme financiering: een transactie die daarvoor niet geschikt is, hoeft dus niet gemeld te worden; en

b) die ongewoon complex of groot is of anderszins buitengewone patronen vertoont: het “ongebruikelijke” is dus een relatief begrip: wat voor een grote financiële instelling gebruikelijk is, kan ongebruikelijk zijn voor een MKB-onderneming; en

c) geen duidelijk economisch of merkbaar rechtmatig doel heeft voor het ongewone: hoewel een transactie op grond van de voorgaande deelcriteria wellicht ongebruikelijk is, kan er een legitiem economische of juridische reden zijn, waardoor de op het eerste gezicht ongebruikelijke transactie toch verklaarbaar wordt. In dat geval ontstaat geen meldingsplicht.

Ter beoordeling van het bovenstaande dient de instelling alle haar bekende feiten en omstandigheden af te wegen, waaronder mede begrepen

a) type cliënt (juridische status, soort activiteiten);

b) soort dienstverlening dat normaal wordt gevraagd door een dergelijke cliënt;

c) soort dienstverlening dat in dit geval gevraagd wordt;

d) of er een logische verklaring zou kunnen zijn voor de op het eerste gezicht ongebruikelijke transactie en

e) deze logische verklaring aannemelijk en verifieerbaar is.

Daarbij zal alle bij de instelling bekende informatie (zo nodig na nader intern onderzoek) in aanmerking moeten worden genomen. Dit betekent dat de instelling wellicht een aanvaardbare verklaring heeft voor een transactie die door een individuele beroepsbeoefenaar als ongebruikelijk wordt aangemerkt. Daarmee is ook het belang aangegeven van beoordeling op “instellingsniveau” en niet op het niveau van een individuele beroepsbeoefenaar die wellicht niet geheel op de hoogte is van alle relevante feiten en omstandigheden. (…)”

4.27.     De Accountantskamer overweegt dat het uitlenen van geld door [X2] aan [A], haar directeur-grootaandeelhouder, op zichzelf niet ongebruikelijk was. Wel was het ongebruikelijk dat [A] sinds april 2014 vaak aanzienlijke geldbedragen in contanten opnam. Betrokkene heeft daarom deze kasopnames in 2015 verschillende malen kort met [A] besproken en hem daarover op 8 september 2015 indringend gesproken. Dit gesprek heeft betrokkene op 11 september 2015 vastgelegd in haar e-mail aan [A]. [A] heeft steeds tegenover betrokkene, evenals tegenover [D], verklaard dat hij het geld uitleende aan een vriend, dat het voor deze vriend handiger was om het geld contant te ontvangen en dat het geld eind 2015 zou worden terugbetaald. Gezien deze uitleg van [A] en het beeld dat betrokkene zich in de loop van de tijd van [A] had gevormd, namelijk als een eerlijk en integer persoon, heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer geen aanleiding hoeven zien om te veronderstellen dat de kasopnames verband konden houden met witwassen of financiering van terrorisme. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat betrokkene [A] op 8 september 2015 heeft geadviseerd om geen kasopnames meer te doen. Betrokkene heeft daarna op 4 november 2015 gevraagd om het meest recente overzicht van de rekening-courant van de directie, namelijk tot en met het einde van het derde kwartaal 2015. Uit dit overzicht bleek dat [A] in september 2015 alleen op 10 september 2015 een bedrag van € 1.000 had opgenomen en dat hij na de e-mail van betrokkene van 11 september 2015 geen kasopnames meer had gedaan. Op dat moment was voor betrokkene niet zichtbaar dat [A] in oktober 2015 weer was begonnen met het doen van kasopnames, omdat deze bankmutaties pas in januari 2016, na het overlijden van [A], in de administratie van [X2] zijn verwerkt.

4.28.     Uit het voorgaande volgt dat voor betrokkene geen grond bestond om de kasopnames op grond van artikel 16 Wwft te melden bij FIU-Nederland. Klachtonderdeel l. is daarom ongegrond.

  4.29.    Betrokkene heeft op verzoek van [A] de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekeningen van [X2] en [X1] over 2013 en 2014 opgesteld. Naar het oordeel van de Accountantskamer bestond voor betrokkene geen reden om deze niet te verstrekken, omdat er geen sprake was van onvolledigheden, onjuistheden of misleiding in de jaarrekening 2014. Bovendien heeft betrokkene aan [A] gevraagd waarvoor hij deze stukken nodig had en heeft zij hem geadviseerd om geen nieuwe kredietfaciliteit of lening aan te gaan. Gelet hierop is klachtonderdeel m. ongegrond.

4.30.     Klaagsters hebben met betrekking tot klachtonderdeel o. gewezen op de (gestelde) belangentegenstelling tussen [A] en [X2] aan de ene kant en [X3] en haar bedrijven aan de andere kant. De Accountantskamer is van oordeel dat, voorzover sprake is geweest van deze tegenstelling, betrokkene daarin geen aanleiding heeft hoeven zien om haar relatie met [A] en [X2] te beëindigen, omdat [X3] en haar bedrijven  geen klant van betrokkene waren. Dit klachtonderdeel treft daarom geen doel.  

4.31.     De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel p. dat volgens vaste jurisprudentie het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen – al dan niet in rechte – innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend. 

4.32.     Betrokkene heeft, anders dan klaagsters hebben betoogd, in haar verweerschrift niet gesteld dat zij voor 2014 geen werkzaamheden voor [X2] heeft verricht. Betrokkene heeft uitgelegd welke werkzaamheden [accountantskantoor] vanaf 2011 voor [X2] heeft uitgevoerd, waarbij zij heeft toegelicht dat [accountantskantoor] pas begin 2014 – na het uittreden van [BV1] – opdracht heeft gekregen om de adminstratie voor [X2] te voeren. Daarbij heeft betrokkene ook een verklaring van [B] overgelegd, waarin deze heeft verklaard dat zij vanaf mei 2012 betrokken is geweest bij het samenstellen van de jaarrekening van [X2] en dat zij vragen beantwoordde met betrekking tot de administratie. Vanaf 2014 is zij gestart met de administratieve werkzaamheden (inboeken facturen en bankafschriften en doen van btw-aangifte) voor [X2]. In dit licht is niet aannemelijk geworden dat sprake is van bewust onjuiste of misleidende (feitelijke) stellingen. Daarnaast heeft de Accountantskamer niet aannemelijk gevonden dat aanleiding bestond voor een melding bij FIU-Nederland en dat sprake was van een “totaalrelatie” met [accountantskantoor], zodat de standpunten van betrokkene op deze onderdelen ook niet als bewust onjuist of misleidend kunnen worden beschouwd. Ook klachtonderdeel p. is ongegrond.  

4.33.     Tot slot faalt ook klachtonderdeel q., omdat klaagsters onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is geweest van tegengestelde belangen tussen [X2] en [A] aan de ene kant en [BV1] en [E] aan de andere kant.

4.34.     De klacht dient - in al haar onderdelen - dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.35.     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. I. Tubben en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en C.M. Verdiesen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.