ECLI:NL:TACAKN:2020:21 Accountantskamer Zwolle 19/1426 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:21
Datum uitspraak: 02-03-2020
Datum publicatie: 02-03-2020
Zaaknummer(s): 19/1426 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een accountant heeft in opdracht van het gerechtshof een deskundigenbericht uitgebracht. De accountant wordt (onder andere) verweten dat het door hem uitgevoerde onderzoek ondeugdelijk was. De klacht is gegrond, omdat de accountant zijn bevindingen en conclusies in het deskundigenbericht volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. Betrokkene heeft niet uitgelegd welke werkzaamheden hij heeft verricht en hij heeft ook niet vermeld welke stukken hij in zijn onderzoek heeft betrokken. Hierdoor mist het deskundigenbericht een deugdelijke grondslag. Waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1426 Wtra AK van 2 maart 2020 van

1. X1,

wonende te [plaats1],

2. X2 B.V.,

gevestigd te [plaats1],

3. X3 B.V.,

gevestigd te [plaats1],

K L A G E R S ,

raadsman: mr. S.H.O. Aben, advocaat te Weert,

t e g e n

mr. drs. Y,

voorheen registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. F.M.Y. Semil-Wertenbroek, advocaat te Tilburg.

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 2 augustus 2019 ingekomen klaagschrift van 1 augustus 2019 met bijlagen;

-        het op 21 oktober 2019 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 17 oktober 2019 met bijlagen.

1.2.       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 13 januari 2020 waar zijn verschenen: de raadsman van klaagsters en zijn kantoorgenoot mr. L. Smolenaers, en betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

1.3.       Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.       Betrokkene is van 1978 tot en met 2019 ingeschreven geweest als registeraccountant. Met ingang van 1 januari 2020 is betrokkene gepensioneerd en is hij uitgeschreven uit het register van de Nba.

2.2.       Administratie- en Advieskantoor [BV1] (hierna: het administratiekantoor) heeft verschillende werkzaamheden verricht voor klaagsters.

2.3.       Tussen klaagsters en het administratiekantoor is een geschil ontstaan over de door het administratiekantoor gefactureerde bedragen, omdat deze facturen volgens klaagsters valselijk zijn opgemaakt. Klaagsters hebben daartoe onder meer aangevoerd dat er

werkzaamheden zijn gefactureerd die niet zijn verricht en/of niet zijn opgedragen en dat er te hoge kosten voor afzonderlijke werkzaamheden zijn opgevoerd. 

2.4.       Het administratiekantoor heeft in een civiele procedure gevorderd dat klaagsters worden veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen. De rechtbank Limburg, locatie Roermond, heeft deze vordering toegewezen. Klaagsters hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

2.5.       Het administratiekantoor is op 24 december 2015 ontbonden.

2.6.       In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s Hertogenbosch in zijn tussenarrest van 23 oktober 2018 betrokkene als deskundige benoemd om onderzoek te doen naar een aantal specifieke vragen met betrekking tot de openstaande facturen.

2.7.       In het kader van het onderzoek van betrokkene heeft op 21 februari 2019  op het kantoor van betrokkene een bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren mevrouw [X1] (klaagster sub 1), haar partner en haar raadsman. Ook het administratiekantoor heeft zich laten vertegenwoordigen.

2.8.       Betrokkene heeft op 6 mei 2019 een conceptrapport (hierna: het conceptrapport) aan klaagsters en het administratiekantoor toegezonden. De raadsman van klaagsters heeft op 6 juni 2019 als volgt op dit conceptrapport gereageerd:

“(…) Het rapport kwam als een verrassing. (…) Op 21 februari 2019 heeft er bij u op kantoor een gesprek plaatsgevonden. (…) U heeft aangegeven dat in aanwezigheid van partijen onderzoek in de administratie ten kantore Administratie- en Advieskantoor [BV1] / [A] zou worden verricht. Zover bekend heeft dit onderzoek nimmer plaatsgevonden.

Aan het rapport zijn verder stukken gehecht waarmee ondergetekende noch cliënten bekend zijn.

Uw eindconclusie correspondeert niet met de voorliggende vraagstelling en wordt noch gedragen door de inhoud van het onderzoek, noch door de inhoud van het procesdossier. (…)”

2.9.       Betrokkene heeft op 11 juni 2019 een deskundigenbericht (hierna: het rapport) uitgebracht. In dit rapport heeft betrokkene als antwoord op de door het gerechtshof geformuleerde vragen – samengevat – geconcludeerd dat de administratie van het administratiekantoor een reëel, inzichtelijk en verifieerbaar beeld (van de op de facturen vermelde werkzaamheden) geeft, dat de werkzaamheden die zijn gefactureerd, behoren tot de opgedragen werkzaamheden, dat de werkzaamheden op de in de facturen vermelde data zijn verricht en dat de in rekening gebrachte uurtarieven gelijk zijn aan de uurtarieven die in de opdrachtbevestiging zijn overeengekomen. Daarnaast heeft betrokkene in zijn rapport vermeld dat volgens hem niet is afgesproken dat het onderzoek in aanwezigheid van partijen ten kantore van het administratiekantoor zou plaatsvinden.

2.10.     Op 13 januari 2020 had het gerechtshof nog geen arrest gewezen.

3.          De klacht

3.1.       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2.       Ten grondslag aan de klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het rapport ondeugdelijk en zonder voldoende hoor en wederhoor heeft uitgevoerd.

4.          De gronden van de beslissing

4.1.       Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.2.       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3.       Betrokkene heeft op de zitting aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij zich per 1 januari 2020 uit het register van de Nba heeft laten uitschrijven als registeraccountant. Dit verweer faalt, omdat de gedragingen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, hebben plaatsgevonden gedurende de tijd dat hij nog wel als registeraccountant stond ingeschreven. Hierdoor is betrokkene ook nu nog voor die gedragingen onderworpen aan de tuchtrechtspraak op grond van de Wtra.

4.4.       Ook de stelling van betrokkene dat klaagsters door zijn uitschrijving als registeraccountant geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun klacht, omdat een eventuele geldboete toevalt aan de staat en de overige maatregelen betrokkene niet meer zouden kunnen raken, treft geen doel. Voor het indienen van een klacht is een (persoonlijk) belang van een klager niet vereist.

4.5.       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.6.       De Accountantskamer stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan een klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.7.       Deze tuchtprocedure strekt er volgens vaste jurisprudentie niet toe om de inhoud en de wijze van totstandkoming van het door betrokkene uitgebrachte deskundigenbericht integraal te onderzoeken. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of betrokkene bij het opstellen van het rapport in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Uit deze gedrags- en beroepsregels vloeit (ook volgens vaste jurisprudentie van de tuchtrechter) onder meer voort dat het rapport geen onjuiste informatie mag bevatten en dat de bevindingen en/of conclusies van het rapport een deugdelijke grondslag moeten hebben. Deze deugdelijke grondslag moet in beginsel uit het rapport zelf blijken. Anders dan klaagsters menen geldt daarvoor geen specifiek nader voorschrift.

4.8.       Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene zijn bevindingen en conclusies in het rapport volstrekt onvoldoende onderbouwd, waardoor het rapport een deugdelijke grondslag ontbeert. In dit verband overweegt de Accountantskamer dat betrokkene in het rapport heeft gesteld dat hij zijn bevindingen en conclusies heeft gebaseerd op ruime steekproeven, maar dat hij in het rapport niet heeft uitgelegd wat hij daaronder verstaat, terwijl het begrip “ruime steekproeven” geen algemeen erkend begrip is. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat hij met ruime steekproeven heeft bedoeld dat hij meer dan 80% van alle facturen heeft bekeken en dat hij alle grote facturen (van meer dan € 200) heeft gezien, maar dat staat niet in het rapport. Ook heeft betrokkene in het rapport niet uitgelegd wat de daarin vermelde (hem door het administratiekantoor aangereikte) “primaire uren vastleggingen van de heren [B] en [C]” inhouden en op welke wijze hij deze in zijn onderzoek heeft betrokken. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat hij daarmee de oorspronkelijke urenlijsten van de medewerkers heeft bedoeld en dat hij is nagegaan of de uren volgens deze lijsten zijn geboekt in het financiële softwarepakket dat het administratiekantoor gebruikte en van waaruit de te factureren bedragen werden opgemaakt. Daarbij heeft betrokkene gekeken of deze uren pasten in de lijn van de uit te voeren werkzaamheden en of deze uren overeenkwamen met de facturen. Betrokkene is daarbij geen bijzonderheden tegengekomen. Deze werkzaamheden en bevindingen van betrokkene staan echter niet in het rapport. Daarnaast neemt de Accountantskamer in aanmerking dat uit het rapport niet blijkt wat er aan de orde is geweest tijdens de bespreking met partijen op 21 februari 2019, omdat betrokkene daarvan geen verslag heeft gedaan in (een bijlage bij) het rapport. Ook heeft betrokkene niet in het rapport vermeld dat de administratie nog steeds beschikbaar is en dat hij deze heeft ingezien op het kantoor van de heer [C], die het administratiekantoor inmiddels heeft overgenomen. Verder is van belang dat het administratiekantoor voorafgaand aan de gezamenlijke bespreking een toelichting op de administratie aan betrokkene heeft overhandigd. Klaagsters hebben voor de bespreking een kopie van deze toelichting gemaakt (productie 3 bij klaagschrift). Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij deze toelichting in zijn onderzoek heeft betrokken, maar hij heeft dat niet in het rapport vermeld en hij heeft deze toelichting ook niet bij het rapport gevoegd. Ook de uitdraai van het onderhanden werk en de urenverantwoording van twee medewerkers van het administratiekantoor (productie 2 bij het verweerschrift) heeft betrokkene niet als bijlage bij het rapport gevoegd, terwijl hij zijn bevindingen en conclusies daar wel (mede) op heeft gebaseerd, naar hij in het verweerschrift heeft erkend.

4.9.      Omdat de deugdelijke grondslag onvoldoende uit het rapport blijkt, heeft betrokkene in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d. van de VGBA). De klacht is daarom in zoverre gegrond.

4.10.     Voor zover klaagsters menen dat het fundamentele beginsel van objectiviteit (bedoeld in de VGBA) is geschonden, omdat betrokkene onvoldoende hoor en wederhoor heeft toegepast, volgt de Accountantskamer hen daarin niet. Betrokkene heeft klaagsters op 6 mei 2019 zijn conceptrapport toegestuurd en heeft hun de gelegenheid geboden om daarop te reageren. Dat klaagsters op dat moment geen vertrouwen meer hadden in betrokkene, waardoor zij hebben volstaan met een summiere reactie, neemt niet weg dat zij de mogelijkheid hebben gehad om te reageren op de bevindingen van betrokkene.  

4.11.     Ook hebben klaagsters niet aannemelijk gemaakt dat met betrokkene is afgesproken dat het onderzoek in de adminstratie zou plaatsvinden ten kantore van het administratiekantoor in aanwezigheid van partijen. Betrokkene heeft weersproken dat hij deze toezegging heeft gedaan en hij heeft daarbij naar voren gebracht dat dit ongebruikelijk is, omdat een deskundige het onderzoek objectief en onpartijdig moet uitvoeren. Gezien dit gemotiveerde verweer hadden klaagsters hun stelling nader moeten onderbouwen, wat zij niet hebben gedaan.

4.12.     Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat de hierboven beschreven tekortkomingen in het rapport ook al in het conceptrapport stonden. Doordat klaagsters geen inhoudelijke reactie op het conceptrapport hebben gegeven, heeft betrokkene deze tekortkomingen niet kunnen herstellen in zijn eindrapport.  

4.13.     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagsters vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. M. Aksu (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.