ECLI:NL:TACAKN:2020:1 Accountantskamer Zwolle 19/1030 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:1
Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 13-01-2020
Zaaknummer(s): 19/1030 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over RA die niet als zodanig werkzaam is. Zij heeft een vriend (de ex-man van klaagster) bijgestaan in de echtscheidingsprocedure. De werkzaamheden die zij in dat kader heeft uitgevoerd moeten worden opgevat als een professionele dienst. Het handelen van betrokkene is in strijd met de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Betrokkene heeft voor klaagster willen verhullen dat zij betrokken was en heeft getracht de advocaat van de man daarin mee te nemen. Klaagster stelde geen prijs op haar bemoeienis. Hoewel betrokkene stelde voor beide echtelieden op te komen is zij alleen voor de belangen van de man opgekomen. Ook heeft zij de voor partijen geldende geheimhoudingsplicht in het mediationtraject niet gerespecteerd. Tot slot heeft betrokkene de minderjarige gehandicapte dochter van klaagster en de man in de echtscheidingsprocedure betrokken door namens haar een concept-verklaring op te stellen in het voordeel van de man. Maatregel: tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1030 Wtra AK van 13 januari 2020 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 3 juni 2019 ingekomen klaagschrift van 30 mei 2019 met bijlagen;

-          het op 12 juni 2019 ingekomen e-mailbericht van betrokkene;

-          het op 14 juni 2019 verzonden e-mailbericht van de Accountantskamer aan betrokkene;

-          het op 30 juli 2019 ingekomen verweerschrift van 29 juli 2019 met bijlagen;

-          de op 26 augustus 2019 ingekomen brief van klaagster van 25 augustus 2019;

-          de op 5 september ingekomen producties 4 tot en met 14 van klaagster;

-          de op 9 september 2019 ingekomen brief van betrokkene van 5 september 2019, met bijlagen;

-          het op 9 september 2019 ingekomen e-mailbericht van betrokkene;

-          het op 10 september 2019 verzonden e-mailbericht van de Accountantskamer aan betrokkene.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 16 september 2019. Klaagster is verschenen met haar echtgenoot [A], die bepaaldelijk gemachtigd was het woord te voeren. Betrokkene is eveneens verschenen, vergezeld van haar echtgenoot.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       Betrokkene heeft op 23 september 2019 een verzoek tot wraking van de leden van de Accountantskamer ingediend. De wrakingskamer van de Accountantskamer heeft dat verzoek afgewezen bij beslissing van 8 november 2019.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant in het register van (nu) de Nba en is werkzaam als senior beleidsmedewerker zorginkoop bij [Zorgverzekeraar] te [plaats2].

2.2          Klaagster is gehuwd geweest met [B] ([B]). Zij hebben twee dochters. De jongste dochter is meervoudig gehandicapt. In januari 2016 is een procedure tot echtscheiding in gang gezet. De echtscheiding is op 9 oktober 2017 uitgesproken, toen was de oudste dochter van klaagster en [B] net meerderjarig.

2.3       Betrokkene is een bekende van klaagster en [B]. In de turbulente echtscheidingsprocedure heeft zij [B] bijgestaan.

Zij heeft onder meer overzichten van bankrekeningen en te verrekenen posten opgesteld,  berekeningen van zijn draagkracht ten behoeve van de betaling van alimentatie gemaakt, bemiddeld bij de verkoop van de auto en hem terzijde gestaan bij het overleg met de [Bank] over de hypotheek. Ook had zij contact met de mediator en de advocaat van [B].

2.4       Begin juni 2016 heeft betrokkene, na overleg met [B], een brief aan klaagster opgesteld met daarin (financiële) adviezen over de afhandeling van de echtscheiding. In de brief staat:

“[B] heeft zich tot mij gewend, voor hulp op financieel gebied, als vrienden onder elkaar. Zijn wanhoop en paniek raakte mij diep, mede omdat ik deze ellende ook mee heb moeten maken. Ik ben daarom ingegaan op zijn hulpvraag. (…) [B] zegt dat jij erg goed bent in financiën en ik ben dat ook. Ik hoop en verwacht dat we samen in staat zijn om een afgerond voorstel aan beider advocaten op te stellen (…).

Deze brief gedateerd 4 juni 2016 is aan klaagster gestuurd zonder vermelding van de naam van betrokkene, maar onder vermelding van: “Een vriend die jullie allebei het beste toewenst”.

2.5       Op 1 juni 2016 heeft betrokkene [B] een e-mailbericht gestuurd over ten behoeve van de rechtbank op te stellen stukken. Hierin is onder meer opgenomen:

“Daarna [C] [de jongste dochter van klaagster en van [B], toevoeging Accountantskamer] op gesprek die zich uitdrukkelijk gaat uitspreken dat zij bij jou wil blijven en bang is voor haar moeder. Kan je haar ook laten vertellen dat [X] [klaagster, toevoeging Accountantskamer] [C] af en toe een tik geeft? En wat ervaart [C] dan?”

Betrokkene suggereert verder dat [C] de leiding van de BSO vaak moet aanklampen:

“Laat haar vertellen, smeken dat zij bij jou mag blijven. Kunnen jullie dat niet regelen? Laat haar daar ook maar vertellen dat [X] altijd zo boos is en schreeuwt en af en toe een tik geeft. Dat ze bang is. Hoe vaker hoe liever”.

2.6       Op 7 juni 2016 heeft betrokkene een e-mail aan [B] gestuurd met als onderwerp: “Verklaring [C]”, waarin staat:

“Laat het ook vooral de woorden van [C] zijn.

Beste mevrouw de rechter,

(…)

Mijn papa is lief, hij heeft veel geduld met mij. Mama wordt soms boos en schreeuwt de laatste tijd. Als ik niet stil zit met haren kammen, krijg ik wel eens een tik. Daarom wil ik veel liever bij papa wonen.

En natuurlijk wil ik ook graag af en toe mama zien.

[C]

Als [D] en [E] mede ondertekenen dat [C] dit zelf verteld heeft, is het nog krachtiger”.

Op 8 juni 2016 heeft [B] een door zijn dochter geschreven verklaring aan de advocaat gezonden. Deze verklaring is – op de ondertekening na – identiek aan voormeld voorstel dat betrokkene opstelde.

2.7       Betrokkene heeft op 13 juni 2016 aan [B] en zijn advocaat gemaild:

“[X] maakt er al meerdere malen een groot probleem van dat het PGB ad. € [bedrag] opgevoerd is in de draagkrachtberekening. Ik vermoed twee scenario’s, waarvan ik bij beide de logica niet snap:

(…) 1. [X] heeft de grijze randen opgezocht, door zichzelf (en [F]) als zorgaanbieder op te voeren en uit te laten betalen uit het PGB. (…)  Kennelijk is [X] bang dat het op de rechtszaak uitkomt dat zij die grijze randen opzoekt (of er overheen gaat, wat bij [F] zeker zo is) en dat de rechtbank naar de PGB-verstrekker gaat en dat dan jaren PGB teruggevorderd gaat worden.

Wat wel logica is dat het bij de rechtbank duidelijk wordt dat [X] niet zo netjes is, en dat dit voor de rechtbank een reden zo zijn om [C] voorlopig aan [B] toe te vertrouwen (…)”.  

2.8       De advocaat heeft betrokkene op 14 juni 2016 een email-bericht gestuurd met daarin de volgende passage:

“Partijen zijn in mediation, hoop dat het lukken gaat en hebben geheimhouding afgesproken. Alleen met de advocaten mag worden overlegd. Als ik je nodig heb weet ik je zeker te vinden, maar ook [B] mag je eigenlijk niet benaderen, dat is afgesproken”.

Betrokkene heeft de advocaat op die dag gemaild met een verzoek om telefonisch contact om af te stemmen welke ondersteuning betrokkene kon bieden. De advocaat van [B] heeft betrokkene op 15 juni 2016 gemaild dat zij inhoudelijk niets over de mediation kan vertellen omdat zij ook geheimhouding heeft afgesproken. In reactie daarop heeft betrokkene op 17 juni 2016 aan de advocaat gemaild:

“prima als mij niets verteld wordt, het gaat niet om mij. Waar ik me zorgen over maak is dat een geheimhoudingsafspraak in het nadeel van [B] is. [X] kan alles zelf uitzoeken en begrijpen, [B] niet; hij is afhankelijk van anderen om tot goede afspraken te komen. (…)

De vragen die ik stel, zijn retorisch. Mij beantwoorden is niet nodig. Ik wil alleen een oplossing schetsen.

Naar het doel van de geheimhouding moet gehandeld worden.

- Als deze vanuit de rechtbank afkomstig is, is – denk ik – de geheimhouding erop gericht om opjuttende familieleden en vrienden buiten de deur te houden. Ik hoop dat ik jouw vertrouwen heb, dat mijn intentie is dat [B] voldoende goede afspraken krijgt (…)

- Als deze geheimhouding vanuit [X] komt, ben ik wantrouwend. Wat is haar doel? [B] afsluiten van adviseurs, zodat zij een grotere invloed heeft. Dan is het doel van de toezegging tot geheimhouding een goed procesverloop, maar voel ik mij er niet gehouden (en voel je vrij om je er wel aan te houden).

(…)

Oplossing?

Ik overwoog al serieus een carrière als scheidingsbemiddelaar (…). Heb jij behoefte aan een stagiaire? Die stagiaire kan jou in een zekere interessante zaak ondersteunen, zodat [B] voor heel veel kleine ditjes en datjes jou niet hoeft te belasten. Dit is een toevallige aanbieding die je kan doen, omdat zich een zij-instromer zich toevallig laatst gemeld had.

Je begrijpt me wel.

De geest van de regels moet nageleefd worden, en met respect voor de regels de situatie aanpassen”.

2.9       Betrokkene heeft op 21 juni 2016 aan [B] en zijn advocaat gemaild:

“Er ligt nu bij de mediator / rechtbank een berekening voor [B] die veel te rooskleurig is. Dankzij het gemanipuleer van [X] loopt [B] het risico dat de rechtbank met deze veel te rooskleurige berekening de alimentatie gaat berekenen. Hierdoor wordt [B] op korte termijn geconfronteerd met èn een alimentatieverplichting èn het feit dat hij hogere hypotheeklasten moet gaan dragen. Kan je dit voorkomen? Je hebt daarvoor input nodig. Ik ben zo vrij om die te geven. (...)”.

2.10     Op 10 augustus 2016 heeft betrokkene de advocaat van [B] een e-mailbericht gestuurd waarin zij het volgende opmerkt:

“Een belangrijke aanvulling: [X] weet niet dat ik eerder contact had met [B]. Zij denkt dat ik haar het eerste gesproken heb! En op basis van haar verhaal aangeboden heb haar én [B] te helpen. Ik zal een integer doel – redelijke uitkomst voor beide partijen – nastreven. De tactiek is minder netjes, maar gebleken effectief. Dat telt. [X] werkt behoedzaam mee, godzijdank.

Deze info mag NIET naar buiten komen. Voor de gehele buitenwereld geldt dat ik pas 2-3 weken betrokken ben. Hou je dat verhaal aan?”.

2.11     Betrokkene heeft op 11 september 2016 om 10:37 uur aan klaagster gemaild:

“Wij wachten op de naam van de makelaar. Je hebt een keuze uit 3 gekregen. Er wordt getwijfeld aan jouw intentie of je inderdaad haast wilt maken met de echtscheiding.

Kortom, aan jou de keuze of je die twijfel wilt aanwakkeren of doven”. 

Klaagster heeft dezelfde dag in reactie op die e-mail aan betrokkene gemaild:

“Zoals ik jou al heb gezegd vind ik het prima dat jij helpt met het inzichtelijk maken van de banksaldo s maar zaken zoals verdeling van de woning, pensioenen en berekening van alimentatie laat ik aan een professional over”.

In een e-mail van 13 september 2016 heeft klaagster aan betrokkene gemaild:

“Nogmaals, ik vind het prima dat jij de betaal en spaarrekeningen inzichtelijk maakt maar verder laat ik het afwikkelen van de echtscheiding over aan mijn advocaat.

(…)

Verder valt het mij op dat jij niet neutraal bent [Y], uit alles blijkt dat jij handelt in het belang van [B] en niet in mijn belang”.

2.12     Betrokkene heeft e-mails aan [B] en zijn advocaat gestuurd via het mailadres van haar werkgever onder vermelding van haar functie van Senior Beleidsmedewerker Zorginkoop. Zij is daarover door haar werkgever aangesproken, waarbij een maatregel is getroffen.

In een e-mail van de werkgever van betrokkene van 13 september 2017 staat dat na onderzoek is gebleken dat geen interventie in het PGB-dossier van de dochter van klaagster heeft plaatsgevonden.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft zich volgens klaagster ten onrechte bemoeid met de echtscheiding en boedelscheiding van klaagster en [B] en heeft daarbij volgens klaagster  gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, diverse verwijten ten grondslag. Naar de Accountantskamer uit het klaagschrift begrijpt en met klaagster ter zitting heeft besproken, maakt zij betrokkene concreet de volgende verwijten.

Betrokkene heeft niet professioneel, integer en objectief gehandeld door:

a. haar betrokkenheid bij de echtscheiding lang bewust geheim te houden en  te proberen klaagster te misleiden door haar diensten ook aan haar aan te bieden;

b. te trachten de procedure zo te manipuleren dat [B] er financieel zo gunstig mogelijk uit zou komen en de zorg voor de jongste dochter kreeg;

c. de geheimhouding in het mediationtraject te willen schenden waardoor de mediation door haar toedoen is mislukt;

d. klaagster te intimideren, te chanteren en te beschuldigen van PGB-fraude;

e. zich niets aan te trekken van haar werkgever nadat deze  betrokkene  heeft gewaarschuwd in verband met haar hulp aan [B].

3.3       Wat door klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene heeft in de eerste plaats betoogd dat de klacht niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Zij stelt dat zij haar titel van registeraccountant in de periode dat zij [B] bij de echtscheiding heeft bijgestaan en geadviseerd, niet heeft gebruikt.  Haar hulp aan [B] was een vriendendienst en kan niet worden aangemerkt als een professionele dienst. Zij heeft haar vakbekwaamheid niet ingezet. Klaagster maakt niet duidelijk welke normen betrokkene geschonden zou hebben.

Daar komt volgens betrokkene bij dat het klaagschrift tal van onwaarheden bevat en een deel van de (bewijs)stukken onrechtmatig is verkregen, aldus – steeds – betrokkene.

4.5       Anders dan betrokkene is de Accountantskamer van oordeel dat zij, door [B] bij te staan, een professionele dienst heeft geleverd als bedoeld in artikel 1 van de VGBA. Van een professionele dienst is sprake wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd waarvoor vakbekwaamheid als accountant wordt of kan worden aangewend. In de toelichting bij artikel 1 van de VGBA is opgenomen dat het begrip professionele dienst ruim moet worden opgevat in die zin, dat daar ook werkzaamheden  onder vallen die een accountant als dienst ten behoeve van anderen dan een werkgever of cliënt zou kunnen uitvoeren of werkzaamheden ten behoeve van hemzelf. Ook werkzaamheden die een accountant om niet en in zijn vrije tijd ten behoeve van een derde uitvoert worden, als bij de uitvoering de vakbekwaamheid wordt aangewend, voor de toepassing van deze verordening als professionele dienst aangemerkt.

Gebleken is dat betrokkene vergaande bemoeienis had met de echtscheiding van [B] en klaagster. Zij maakte financiële overzichten, onder meer van de banksaldi, de lijfrentepolissen en de pensioenen en berekeningen van zijn draagkracht ten behoeve van de betaling van alimentatie. Ook vergezelde betrokkene [B] naar de bank bij gesprekken over de hypotheek, schreef zij namens hem brieven over zijn financiële situatie  en gevolgen van de echtscheiding en had zij daarover contact met zijn advocaat.

De Accountantskamer is, conform haar uitspraak van 1 maart 2019 (ECLI:NL:TACAKN:2019:16), van oordeel dat dit werkzaamheden zijn waarbij betrokkene vakbekwaamheid als accountant heeft aangewend, zodat zij zich daarbij moest houden aan de fundamentele beginselen als bedoeld in artikel 2 en volgende van de VGBA. Het betoog van betrokkene, dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat geen sprake was van een professionele dienst, slaagt dan ook niet.

Dat er - naar betrokkene stelt - in het klaagschrift onwaarheden staan en een deel van de stukken onrechtmatig is verkregen kan ook niet leiden tot het oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is. Bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht bespreekt de Accountantskamer de door de klaagster naar voren gebrachte stellingen mede aan de hand van de ingediende stukken. Zij baseert zich in dit geval niet op feitelijke gegevens waarvan betrokkene (onderbouwd) heeft gesteld dat ze onwaar zijn. De stelling van betrokkene over de wijze waarop klaagster toegang heeft gekregen tot door haar geproduceerde stukken (kort gezegd: misbruik maken van wachtwoord) geeft geen aanleiding om klaagster niet-

ontvankelijk te verklaren in haar klacht.

Betrokkene heeft ook bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de klacht is verwoord in het klaagschrift (volgens betrokkene moet zij zich verdedigen tegen 120 klachten) en tegen de door klaagster nagezonden producties 4 t/m 14. Voor zover betrokkene bedoeld heeft op dat punt een niet-ontvankelijkheidsverweer te voeren, merkt de Accountantskamer het volgende op. Uit het weliswaar zeer omvangrijke klaagschrift met producties wordt voldoende duidelijk dat de kern van de verwijten de bemoeienis van betrokkene bij de echtscheiding en boedelscheiding betreft. Dat is ook zo ter zitting besproken met partijen. Uit het – evenzeer als het klaagschrift: zeer omvangrijke – verweerschrift blijkt ook dat de klachten, althans voor zover de Accountantskamer deze in aanmerking neemt, voor betrokkene duidelijk zijn geworden. Het is vervolgens aan de tuchtrechter om zelfstandig te beoordelen of het door klaagster aan de orde gestelde handelen en/of nalaten van de accountant verwijtbaar is en, zo ja, welke tuchtrechtelijke bepaling daarbij geschonden is (zie CBb 25 juli 2014, ECLI:NL:CBB:2014:303). Betrokkene maakt bezwaar tegen het feit dat zij niet de mogelijkheid heeft gekregen schriftelijk te reageren op het op 5 september 2019 ingekomen stuk van klaagster. Dit bezwaar is ongegrond. Betrokkene heeft gelegenheid gehad om mondeling, namelijk ter zitting, haar verweer ook ten aanzien van de nader ingediende stukken te voeren en is daarmee niet in haar verdediging geschaad.  Overigens zijn deze producties irrelevant voor de door de Accountantskamer in aanmerking genomen klachten, althans voor zover zij deze gegrond acht. Ook om deze reden faalt het hier bedoelde verweer van betrokkene.

De klacht is dan ook ontvankelijk en de Accountantskamer bespreekt hierna de diverse klachtonderdelen.

Klachtonderdelen a. en b.

4.6       Klaagster verwijt betrokkene onder meer dat zij niet open is geweest over haar rol

in de echtscheidingsprocedure. Ook zou betrokkene met haar adviezen hebben getracht de procedure zo te beïnvloeden dat [B] daar (financieel) baat bij had. Zo is de gehandicapte dochter door betrokkene tot strijdmiddel en speelbal gemaakt in de discussie over de te betalen alimentatie, waarbij betrokkene de dochter een verklaring heeft laten afleggen, aldus klaagster.

4.7.1    Vast staat dat betrokkene klaagster op 4 juni 2016 via [B] een anonieme brief heeft gestuurd, waarin zij zich presenteert als een vriend die verstand heeft van financiële zaken, en waarin ze aanbiedt hen te helpen te komen tot een echtscheidingsconvenant.

Eind juli 2016 heeft betrokkene rechtstreeks contact gehad met klaagster en voorgesteld om zowel haar als [B] bij te staan. Zij heeft klaagster daarbij niet verteld dat zij al meerdere malen inhoudelijk contact had gehad met [B] over de echtscheiding en dat zij hem daarbij had geadviseerd, noch dat zij de auteur was van de anonieme brief van 4 juni 2016. Het was klaarblijkelijk haar bedoeling om klaagster geen openheid te geven over haar eerdere betrokkenheid bij de ondersteuning van [B]. De Accountantskamer acht in dat verband veelzeggend de inhoud van de e-mail van 10 augustus 2016 aan de advocaat van [B], waarin betrokkene schrijft:

“Ik zal een integer doel – redelijke uitkomst voor beide partijen – nastreven. De tactiek is minder netjes, maar gebleken effectief. Dat telt. [X] werkt behoedzaam mee, godzijdank.

Deze info mag NIET naar buiten komen. Voor de gehele buitenwereld geldt dat ik pas 2-3 weken betrokken ben. Hou je dat verhaal aan?”.

Betrokkene heeft vanaf eind juli 2016 (weer, maar nu onder eigen naam) aangeboden hen beiden te helpen, maar dat wilde klaagster niet.

4.7.2    In de gerechtelijke procedure is een verklaring namens de minderjarige gehandicapte dochter ingebracht in verband met de beslissing over de zorg en omgang met de dochter, alsmede de te betalen kinderalimentatie. Betrokkene is blijkens haar e-mails daarover de initiatiefnemer van deze verklaring en heeft zich actief bemoeid met het voorbereiden en de inhoud daarvan. Zij heeft het concept opgesteld dat integraal door [B] is overgenomen. Betrokkene wist waarvoor de verklaring bedoeld was. Zij stelde voor om met de dochter in gesprek te gaan zodat zij slechte dingen over haar moeder zou vertellen en de BSO zou aanklampen.

4.7.3    De Accountantskamer acht het handelen van betrokkene zoals hierboven is weergeven in strijd met de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, objectiviteit, integriteit en professionaliteit (artikel 2 sub a., b., c. en d. VGBA). Betrokkene heeft geen openheid van zaken aan klaagster gegeven over haar rol en verregaande advisering van de echtgenoot van klaagster in zijn (financiële) belangen,  integendeel, betrokkene heeft klaagster daarover misleid. Uit haar e-mail van 10 augustus 2016 blijkt dat zij ook heeft geprobeerd om de advocaat van klaagster mee te nemen in die misleiding van klaagster. Zij is ondanks de verzoeken van klaagster (stiekem) [B] blijven adviseren. Ook heeft zij het beginsel van objectiviteit niet nageleefd door in de echtscheidingsprocedure nadrukkelijk de kant van [B] te kiezen. Weliswaar heeft betrokkene betoogd dat zij een echtscheiding nastreefde die zowel voor klaagster als [B] goed zou uitpakken, maar voor haar heeft toch steeds voorop gestaan dat [B] niet in staat was voor zijn eigen belangen en die van zijn kinderen op te komen en zijn advocaat dat ook onvoldoende deed. In de praktijk had betrokkene alleen oog voor de belangen van [B]; zij heeft zich dan ook begeven in een situatie waarin haar professionele oordeelsvorming op ongepaste wijze is beïnvloed.  Deze beginselen zijn door betrokkene ook niet in acht genomen door de wijze waarop zij te werk is gegaan om de dochter een verklaring te laten afleggen voor de rechter. Het gaat om een minderjarig, gehandicapt, en dus kwetsbaar kind. Het is niet aan betrokkene om te beoordelen wat in een ingewikkelde echtscheidingsprocedure voor een dergelijk kind het beste is. Op dit punt is zij immers niet deskundig. Betrokkene heeft de  dochter betrokken in de echtscheiding die op dat moment gaande was. Naar het oordeel van de Accountantskamer is betrokkene daarmee haar (professionele) grenzen te buiten gegaan.

Klachtonderdelen a. en b. zijn daarmee gegrond.

Klachtonderdeel  c.

4.8       De Accountantskamer is van oordeel dat ook klachtonderdeel c., dat ziet op de geheimhouding in het mediationtraject, gegrond is. In juni 2016 zijn klaagster en [B] een mediationtraject gestart. Betrokkene heeft telefonisch contact gezocht met de advocaat van [B] om te bespreken welke hulp zij daarbij kon aanbieden. De advocaat heeft betrokkene een aantal keren gemaild daarover niet in gesprek te willen vanwege de geheimhouding. De e-mail van  14 juni 2016 van de advocaat laat niets aan duidelijkheid te wensen over nu daarin staat:

“Partijen zijn in mediation, hoop dat het lukken gaat en hebben geheimhouding afgesproken. Alleen met de advocaten mag worden overlegd. Als ik je nodig heb weet ik je zeker te vinden, maar ook [B]mag je eigenlijk niet benaderen, dat is afgesproken”.

Uit de gedingstukken blijkt dat betrokkene [B] op 15 juni 2016, ondanks de mail van zijn advocaat, een e-mailbericht heeft gestuurd over de mediation. Ook heeft zij zijn advocaat nogmaals benaderd. Deze heeft haar op 15 juni 2016 per e-mailbericht laten weten dat zij geen inhoudelijke informatie kan geven, gelet op de geheimhoudingsplicht waar ook de advocaat aan gebonden is. Betrokkene heeft daarop geantwoord dat in haar visie ‘naar het doel van de geheimhouding’ gehandeld moet worden. Zij vraagt de advocaat ook of deze nog plek heeft voor een stagiaire. Betrokkene zou die plek kunnen opvullen en haar in de zaak [B] werk uit handen kunnen nemen, zo stelde zij voor. De Accountantskamer is van oordeel dat uit deze gang van zaken blijkt dat betrokkene de geheimhouding, die voor [B] en zijn advocaat gold, willens en wetens heeft willen doorbreken om [B] bij te kunnen blijven staan. Zij is zelfs zover gegaan de advocaat voor te stellen haar als stagiaire aan te stellen, zodat zij zich toch met de zaak zou kunnen blijven bemoeien.

Door zo te handelen heeft betrokkene het accountantsberoep in diskrediet gebracht. Het handelen is in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit.

Betrokkene heeft zich verweerd door te stellen dat zij moest opkomen voor iemand die dat in een moeilijke situatie niet voor zichzelf kan. Ook heeft zij betoogd dat haar bedoelingen integer waren en dat – zo begrijpt de Accountantskamer haar betoog - in zoverre het doel  de middelen heiligt.

De Accountantskamer volgt dit verweer niet. Dat betrokkene een norm hanteert waarvan zij vindt dat die rechtvaardig is, maakt niet dat zij zich niet hoeft te houden aan de fundamentele beginselen. Deze beroepsregels gelden immers voor elke accountant die als zodanig is ingeschreven in het register, ongeacht of hij of zij als accountant werkzaam is. Dat betrokkene zich in een overmachtsituatie bevond en daarom van haar niet gevergd kon worden dat zij zich (strikt) aan de beroepsregels hield, is niet aannemelijk geworden.

Klaagster heeft nog aangevoerd dat het mediationtraject door toedoen van betrokkene is mislukt. Het is niet aan de tuchtrechter om de gevolgen van het handelen van betrokkene te beoordelen. De Accountantskamer toetst slechts het handelen aan de geldende norm vervat in de beroepsregels. De stellingen van klaagster daarover zal de Accountantskamer dan

ook verder onbesproken laten.

Klachtonderdeel d.

4.9       Klaagster voert aan dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie, chantage en onterechte beschuldigingen van PGB-fraude. Betrokkene heeft dat betwist. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene [B] geadviseerd heeft over het aan klaagster c.q. haar dochter verstrekte PGB en een eventuele terugvordering daarvan. Hoewel de e-mails van betrokkene een merkwaardig beeld geven van haar intenties, kan de Accountantskamer niet vaststellen dat klaagster daarmee is geïntimideerd of gechanteerd dan wel onterecht is beschuldigd van PGB-fraude, of dat de acties van betrokkene daarop duidelijk gericht waren. Klachtonderdeel d. is daarmee ongegrond.

Klachtonderdeel e.

4.10     Klaagster verwijt betrokkene dat zij zich niets heeft aangetrokken van de waarschuwingen van haar werkgever, maar dat is door betrokkene gemotiveerd betwist en na het verweer niet nader door klaagster onderbouwd  Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

4.11     Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Uit de gedingstukken komt een beeld naar voren van partijen die een strijd hebben gevoerd waarbij voor betrokkene, die zich aan de zijde van een van hen had gevoegd, het doel de middelen heiligde. Zij heeft zich op geen enkele wijze rekenschap gegeven van het feit dat haar handelen werd begrensd door beroepsregels. Betrokkene heeft, zoals bij de behandeling van de klacht is gebleken, ook geen bedreigingen voor het zich houden aan de fundamentele beginselen geïdentificeerd en geen maatregelen getroffen, zodat ook het bepaalde in artikel 21 van de VGBA niet is nageleefd. Zij heeft niet alleen de beroepsregels uit het oog verloren, maar ook het uitgangspunt dat elke accountant wordt geacht te handelen in het algemeen belang. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van  integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en professionaliteit. Op de zitting heeft betrokkene er geen blijk van gegeven in te zien dat en hoe haar handelen door de hiervoor genoemde bepalingen wordt begrensd. B etrokkene is blijven volharden in haar standpunt dat zij [B], die volgens haar geen financieel inzicht heeft en niet voor zichzelf kan opkomen, slechts wilde helpen. Zeer kwalijk is ook haar handelen met betrekking tot de gehandicapte minderjarige dochter en haar gedrag in het mediationtraject, waarbij zij de geheimhouding die voor partijen gold niet heeft gerespecteerd. Hoewel bij dergelijk handelen in beginsel een zeer zware maatregel past weegt de Accountantskamer mee dat al hetgeen is voorgevallen zich vooral in de privé-sfeer, dus in beperkte kring, heeft afgespeeld en betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. De Accountantskamer acht gelet op al het vorenstaande de maatregel van tijdelijke doorhaling van drie maanden

passend en geboden.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klachtonderdelen a, b en c gegrond;

·         verklaart de klachtonderdelen voor het overige ongegrond;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra, te weten die van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs voor de duur van drie maanden, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt na ommekomst van de vermelde termijn;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M Schreuder, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.