ECLI:NL:TACAKN:2015:86 Accountantskamer Zwolle 15/152 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:86
Datum uitspraak: 07-08-2015
Datum publicatie: 07-08-2015
Zaaknummer(s): 15/152 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Weylfaillissementen. Klacht over het niet naleven van artikel 30 Wta. De betrokken accountant is door de accountantsorganisatie aangewezen de aangeklaagde extern accountant bijstand te verlenen. Daardoor kwalificeert hij (nog) niet als de “extern accountant” die volgens artikel 30 Wta de controlecliënt moet inlichten over het ingediend zijn van een tuchtklacht. De Accountantskamer wijst er overigens op dat door het uitspreken van het faillissement van een rechtspersoon deze nog niet ontbonden is, zodat naleving van artikel 30 Wta ondanks het in staat van faillissement verkeren van de betrokken rechtspersoon in ieder geval totdat die rechtspersoon op grond van artikel 2: 19, eerste lid en onder c. Burgerlijk Wetboek ontbonden is, nog steeds geboden is.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/152 Wtra AK van 7 augustus 2015 van

mr. X1 ,

mr. X2 ,

in hun hoedanigheid van curatoren van Weyl Holding B.V. c.s.,

K L A G E R S ,

raadslieden: mr. L.C.M. Berger en mr. F. Eikelboom,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadslieden: mr. M. Ynzonides en mr. G.J. Harryvan.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 20 januari 2015 ingekomen klaagschrift van diezelfde dag met bijlagen;

-       de op 30 januari 2015 per e-mail en op 2 februari 2015 per gewone post ingekomen brief van 30 januari 2015 van betrokkene;

-       de op 5 februari 2015 per fax ingekomen brief van diezelfde dag van klagers;

-       de op 20 februari 2015 per fax en op 23 februari 2015 per gewone post ingekomen brief van klagers van 20 februari 2015;

-       het op 15 april 2015 ingekomen verweerschrift van diezelfde dag met bijlage.  

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 juni 2015 waar partijen, met bericht vooraf, niet zijn verschenen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klagers zijn de curatoren in het faillissement van Weyl Holding B.V. c.s. (hierna: Weyl). Onderhavige klacht tegen betrokkene maakt deel uit van een door de klagers eveneens ingediende klacht tegen de heer [A] RA (hierna: [A]), de controlerend accountant van Weyl in de jaren voorafgaand aan het faillissement van Weyl. [A] heeft de accountantsverklaringen bij de geconsolideerde jaarrekening 2008 en 2009 van Weyl afgegeven en ondertekend. De klacht tegen [A] wordt in een separate procedure behandeld.

2.2       Eerder is op 28 februari 2014 onder procedurenummer 14/506 Wtra AK door Stichting Onderzoeks Bedrijfs Informatie (hierna: Sobi) en twee van haar cliënten  (hierna: Sobi c.s.) eveneens inzake de controlewerkzaamheden over de jaren 2008 en 2009  een tuchtklacht tegen [A] ingediend. Deze tuchtklacht is, nadat tussen [KPMG] en de betrokken cliënten van Sobi een minnelijke regeling was bereikt, door Sobi c.s. ingetrokken. Bij beslissing van 30 oktober 2014 heeft de Accountantskamer op grond van artikel 30 Wtra beslist dat de behandeling van de  klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend dient te worden voortgezet; de AFM treedt op grond van de wet thans als klaagster in die klachtprocedure op. [A] is van deze beslissing in hoger beroep gekomen; het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft daarop nog niet beslist.

[A] heeft de curatoren niet op de voet van artikel 30 Wet toezicht KPMGs (hierna: Wta) op de hoogte gesteld van de door Sobi c.s. ingediende tuchtklacht.

2.3       Betrokkene is verbonden aan [KPMG]. Binnen het kantoor is betrokkene lid van de Juridische Commissie. In die hoedanigheid wordt hij gevraagd om met een accountant mee te kijken naar aanleiding van een kwestie waarbij die accountant is betrokken en die tot een tuchtrechtelijke en/of civielrechtelijke procedure kan leiden dan wel reeds heeft geleid. In die hoedanigheid kreeg betrokkene vanuit [KPMG] het verzoek om [A] bij te staan. Meer specifiek werd betrokkene gevraagd om vanuit accountantstechnisch oogpunt mee te denken naar aanleiding van de verwijten die tegen (de werkzaamheden van) [A] werden geuit. Zijn werkzaamheden spitsen zich toe op een analyse van geuite verwijten tegen de achtergrond van de verrichte werkzaamheden en in het licht van de toepasselijke regelgeving. Hij is met zijn bijstand aan [A] ruim één maand na het indienen van de klacht van Sobi c.s. aangevangen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met artikel 30 Wta en hierin ook volhard.

Bovendien is volgens klagers sprake van verzwarende omstandigheden:

  1. Het niet naleven van artikel 30 Wta dient te worden bezien tegen de achtergrond dat [KPMG] in het onderhavige dossier niet aan haar verantwoordingsplicht wil voldoen en aldus niet meewerkt aan stappen die nodig zijn voor het herstel van het vertrouwen in de accountancy.
  2. [KPMG] was reeds lang bekend met het feit dat de curatoren een onderzoek doen naar de wijze waarop [KPMG] haar controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd en met het feit dat zij van [KPMG] hebben gevorderd hieromtrent verantwoording af te leggen. Het is dan ook kwalijk dat [KPMG] niet heeft gemeld dat sprake was van een tuchtklacht tegen [A].
  3. De curatoren hebben een spilfunctie als het gaat om redres voor de slachtoffers van de boekhoudfraude bij Weyl. Doordat de curatoren niet zijn geïnformeerd over de klacht is hun de mogelijkheid ontnomen om de crediteuren hierover te berichten in hun periodieke faillissementsverslagen.
  4. De curatoren konden door deze gang van zaken niet opkomen tegen de dreigende ongelijke behandeling van de crediteuren, welke zich inmiddels heeft verwezenlijkt doordat een select aantal crediteuren van Weyl een schikking heeft getroffen met [KPMG].

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

Op grond van artikel 31 Wta is de extern (register)accountant ten aanzien van zijn beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta .

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 1 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene ontkent in zijn verweer primair opvolger van [A] te zijn, dan wel werkzaamheden of verantwoordelijkheden van hem te hebben overgenomen. Betrokkene stelt met ingang van mei 2014 (na indiening van de eerdere klacht tegen [A]) als lid van de juridische commissie van [KPMG] te zijn gevraagd om [A] bij te staan in dit dossier.

Betrokkene ontkent de externe accountant in de zin van artikel 30 Wta te zijn, nu hij niet degene was die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de wettelijke controle. De externe accountant is degene die de accountantsverklaring uiteindelijk ook ondertekent en dat was [A]. Na het faillissement van Weyl in 2010 zijn er ook geen jaarrekeningen meer opgesteld zodat van een opvolgende externe accountant geen sprake is, aldus betrokkene.

4.5.1    Artikel 1, lid 1, onder f Wta definieert de externe accountant als de natuurlijke persoon die werkzaam is bij of verbonden is aan een KPMG en die verantwoordelijk is voor de uitvoering van een wettelijke controle.

4.5.2    In artikel 30 Wta is het volgende bepaald:

“Indien de externe accountant met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden betreffende de totstandkoming of de uitvoering van een opdracht tot het verrichten van een wettelijke controle wordt betrokken in een tuchtrechtsgeding, meldt hij dit onverwijld aan de betrokken controlecliënt.”

4.5.3    Vastgesteld moet worden dat [A] de controlerend accountant was van Weyl in de jaren voorafgaand aan haar faillissement. In die hoedanigheid heeft [A] de accountantsverklaringen bij de geconsolideerde jaarrekeningen 2008 en 2009 van Weyl afgegeven en ondertekend. [A] was hierdoor de verantwoordelijk accountant voor de wettelijke controle en kwalificeert daarmee als de externe accountant van Weyl als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder f Wta. Op [A] rustte dan ook de plicht, conform artikel 30 Wta, een tegen hem ingediende klacht bij zijn controlecliënt te melden.

Uit niets blijkt dat betrokkene, na het vertrek van [A] bij [KPMG], werkzaamheden in het dossier van Weyl heeft verricht. Na het faillissement van deze cliënt in 2010 zijn ook geen jaarrekeningen meer opgemaakt. Anders dan klagers stellen bestaat dan ook geen aanleiding betrokkene aan te merken als de opvolgend extern accountant van Weyl. Evenmin kan worden gesteld dat op betrokkene, als lid van de juridische commissie van [KPMG], een zorgplicht zou rusten om te bewerkstelligen dat [A] de tegen hem ingediende klacht zou melden bij zijn controlecliënt. Anders dan klagers stellen, is niet gebleken dat het de taak van betrokkene is om binnen [KPMG] beleid uit te voeren dat gericht is op het waarborgen van de naleving van artikel 30 Wta. De werkzaamheden van betrokkene spitsen zich toe op een analyse van de tegen de betrokken accountant geuite verwijten tegen de achtergrond van de verrichte werkzaamheden en in het licht van de toepasselijke regelgeving. Niet is gebleken dat betrokkene tot taak heeft ruimer in de zaak mee te denken, dan wel een actieve rol te spelen bij de naleving door de accountants van [KPMG] van - onder meer - artikel 30 Wta. Betrokkene kan daarom tuchtrechtelijk niet (mede) verantwoordelijk worden gehouden voor het niet melden van een eerder tegen [A] ingediende klacht bij diens controlecliënt, nog daargelaten de vraag of curatoren krachtens artikel 30 Wta hebben te gelden als de “controleclient” nu gesteld noch gebleken is dat de curatoren tot (opvolgend) bestuurder van de failliete vennootschappen zijn benoemd. Wat dat laatste betreft, wijst de Accountantskamer erop dat door het uitspreken van het faillissement van een rechtspersoon deze nog niet ontbonden is, zodat naleving van artikel 30 Wta ondanks het in staat van faillissement verkeren van de betrokken rechtspersoon in ieder geval totdat die rechtspersoon op grond van artikel 2: 19, eerste lid en onder c. Burgerlijk Wetboek ontbonden is, nog steeds geboden is.

Van een schending van artikel 30 Wta door betrokkene of van enige op hem jegens de curatoren rustende zorgplicht is dan ook geen sprake.

4.6       De klacht dient daarom ongegrond te worden verklaard.

4.7       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.M. de Vries (rechterlijk lid) en Th.A. Verkade RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klagers en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.