ECLI:NL:TNORSHE:2018:19 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/72

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:19
Datum uitspraak: 17-09-2018
Datum publicatie: 25-09-2018
Zaaknummer(s): SHE/2017/72
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: Naar het oordeel van de kamer mag van een behoorlijk handelend notaris, die tot de ontdekking komt dat er in een tot zijn verantwoordelijkheid behorend dossier kennelijk niet juist is gehandeld, worden verwacht dat hij er alles aan doet om gemaakte fouten alsnog zo spoedig mogelijk te herstellen en dat hij daarover duidelijk met alle betrokkenen communiceert. De notaris heeft echter onvoldoende initiatief genomen om de nalatenschap alsnog zo voortvarend mogelijk af te wikkelen. Bovendien staat vast dat de notaris toezeggingen bij herhaling niet is nagekomen. Daardoor is het vertrouwen in het notariaat geschonden. Klacht gegrond. Schorsing voor de duur van één week, waarbij de kamer mede in aanmerking heeft genomen dat de notaris, aan wie eerder tuchtmaatregelen zijn opgelegd, de ernst van zijn (gebrek aan) handelen niet voldoende serieus lijkt te nemen.

Klachtnummer    : SHE/2017/72

Datum uitspraak : 17 september 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

tegen

notaris de heer mr. [naam] ( hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].  

1.         De procedure

1.1.       Bij brief, gedateerd 28 juni 2017, heeft klaagster een klacht geformuleerd tegen de notaris. Dit klaagschrift (met bijlagen) is op 30 juni 2017 ontvangen door de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer).

1.2.       De notaris heeft een verweerschrift ingediend. Daarna zijn klaagster en de notaris uitgenodigd voor een gesprek met mr. H.A.W. Snijders, destijds plaatsvervangend voorzitter van de kamer (hierna: de voorzitter). Dit gesprek is gehouden op 26 september 2017. Tijdens het gesprek hebben partijen afspraken met elkaar gemaakt en is de verdere behandeling van de klacht aangehouden tot 1 januari 2018.

1.3.       Bij brief van 16 januari 2018 heeft klaagster de kamer gevraagd de behandeling nogmaals aan te houden tot en met 31 maart 2018. De voorzitter heeft dit verzoek ingewilligd.

1.4.       Klaagster heeft de kamer bij brief van 12 maart 2018 gevraagd de klacht alsnog verder in behandeling te nemen, waarna een andere plaatsvervangend voorzitter heeft bepaald dat de klacht tijdens een zitting van de kamer moet worden behandeld.

1.5.       De klacht is mondeling behandeld tijdens de zitting van de kamer van 16 juli 2018. Klaagster en de notaris zijn bij de behandeling aanwezig geweest. Zij hebben hun standpunt over en weer toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       Op [overlijdensdatum] 2013 is een tante van klaagster overleden. Bij testament had zij neven en nichten (waaronder klaagster) als haar erfgenamen aangewezen, met benoeming van twee executeurs. Medio maart 2013 hebben de executeurs de notaris gevraagd hen behulpzaam te zijn bij de afwikkeling van de nalatenschap. In april 2013 heeft de notaris de opdracht van de executeurs aanvaard, waarbij werd afgesproken dat de correspondentie via de notaris zou verlopen. In het algemeen is gecorrespondeerd met de heer [naam] (hierna: de notarisklerk).

2.2.       In mei 2013 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven. Ook is door/namens hem de aangifte erfbelasting ingediend en is, nadat op die aangifte was beslist, een concept-berekening opgesteld van de aan de erfgenamen toekomende erfdelen. Deze is aan de erfgenamen toegestuurd.

2.3.       Naar aanleiding van de inhoud van een brief met bijlagen die klaagster eind december 2016 van de notaris(klerk) ontving, heeft zij een andere notaris (de heer mr. [X], gevestigd in [vestigingsplaats]) geraadpleegd.

2.4.       Bij brief van 6 januari 2017 heeft notaris [X] de notarisklerk (samengevat) bericht dat de ingediende aangifte erfbelasting en de daarop gevolgde aanslag erfbelasting naar zijn mening niet juist was omdat klaagster als gevolg van de bij testament bepaalde inbrengplicht geen erfbelasting verschuldigd zou zijn. Daardoor was ook de concept-berekening van de erfdelen niet juist, aldus notaris [X], die daarom namens klaagster heeft gevraagd een herziene aangifte erfbelasting in te dienen.

2.5.       Bij e-mail van 29 maart 2017 heeft notaris [X] klaagster bericht dat hij de week daarvoor telefonisch contact had opgenomen met het kantoor van de notaris met het verzoek hem terug te bellen, maar dat hij sindsdien niets meer had vernomen. Bij brief van 29 maart 2017 heeft notaris [X] de notarisklerk als volgt bericht:

U heeft mij voor het laatst bericht op 23 januari jl.

Graag verneem ik thans op korte termijn een inhoudelijke reactie op mijn brief van 6 januari jl. Mocht ik deze reactie niet van u vernemen binnen 8 dagen na heden, dan zal ik contact opnemen met notaris [naam beklaagde notaris].”

2.6.       Bij brief van 29 mei 2017 heeft notaris [X] de notaris als volgt bericht:

Zowel telefonisch als schriftelijk heb ik u meerdere malen benaderd met het verzoek inhoudelijk te reageren op mijn brief van 6 januari jl.

Tot op heden heeft u niet de moeite genomen om inhoudelijk op mijn argumenten te reageren.

Indien ik niet binnen een week na dagtekening van deze brief van u een inhoudelijke reactie heb ontvangen, zal ik mijn cliënte in overweging geven een tuchtklacht tegen u in te dienen.”

2.7.       De notaris heeft niet op deze brief gereageerd.

3.          De klacht

3.1.       Samengevat verwijt klaagster de notaris dat de communicatie over de afwikkeling van de nalatenschap in de afgelopen jaren zeer moeizaam, gebrekkig en onvolledig is verlopen en dat de notaris uiteindelijk helemaal niet meer heeft gereageerd, ook niet op de brieven van notaris [X].

3.2.       De notaris heeft erkend dat de communicatie in dit dossier niet goed is verlopen. Voor zover zijn verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat een notaris tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de handelwijze van de medewerkers die in zijn opdracht werkzaamheden verrichten, zoals de notarisklerk die tot begin 2017 betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap. Daarna is het dossier overgedragen aan een andere kantoormedewerker, die als gevolg van ziekte is uitgevallen. Tijdens de zitting heeft de notaris verklaard dat hij het dossier later zelf in behandeling heeft genomen. De notaris is dan ook volledig tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de wijze waarop de werkzaamheden in dit dossier zijn uitgevoerd.

4.3.       Klaagster heeft gesteld dat de communicatie vanaf het begin zeer moeizaam is verlopen en dat het vaak maanden heeft geduurd voordat zij een reactie kreeg op vragen die zij stelde. De notaris heeft dit niet weersproken. De brief met bijlagen die klaagster eind december 2016 van de notaris(klerk) ontving heeft bij haar zoveel vragen opgeroepen over de voorgestelde verdeling van de nalatenschap, dat zij zich in verband met haar eerdere ervaringen met de notaris(klerk) genoodzaakt heeft gezien advies in te winnen bij notaris [X].    

4.4.       Zoals gemeld heeft notaris [X] de notarisklerk er bij brief van 6 januari 2017 op gewezen dat de aanvankelijk ingediende aangifte erfbelasting naar zijn mening niet juist was en heeft hij namens klaagster gevraagd een herziene aangifte erfbelasting in te dienen. De notaris heeft erkend dat de aangifte niet juist was en dat deze moest worden gecorrigeerd. In zijn verweerschrift van 28 augustus 2017 heeft hij daarover (onder meer) gesteld:

“Deze wijziging is mede het gevolg van de advisering van de heer [X], notaris te [vestigingsplaats], aan mevrouw [naam klaagster].

Hierover is door mij zowel schriftelijk als telefonisch gecommuniceerd. Ik heb daarbij aan mijn collega aangegeven dat ik met hem hierover zou overleggen.

Dat is evenwel nog niet (voldoende) van mijn kant opgepakt.

Ik heb verzuimd hem rechtstreeks (derhalve niet via mw [naam klaagster]) duidelijk te maken dat ik nog bezig ben om in overleg met de executeurs de gewijzigde aangifte op te stellen. Dat had ik wel moeten doen.

Pas begin juli is het laatste overleg daartoe op mijn kantoor met de executeurs geweest. Vervolgens zou de uitwerking plaatsvinden door mijn genoemde medewerkster maar vanwege genoemde reden is het daar niet van gekomen.

Ik had ook de hoop en verwachting dat ik al eerder een inhoudelijke reactie en een aangepaste aangifte aan de erfgenamen (derhalve ook aan mw [naam klaagster]) en ook aan de heer [X] had kunnen verzenden.

Een eerdere mededeling van mij aan hen waarom een en ander vertraagd was met een tijdpad daarbij wanneer ik verwachtte de reactie gereed te hebben was gepast geweest. Het spijt mij dat ik die mededeling niet heb gedaan.

Ik verwacht overigens dat ik binnen 10 dagen de inhoudelijke reactie gereed heb en aan de heer [X] zal kunnen toezenden.”

4.5.       Tijdens het gesprek met de voorzitter op 26 september 2017 had de notaris nog geen reactie aan notaris [X] toegestuurd. Ook was nog geen herziene aangifte ingediend. De notaris heeft toen beloofd dat de herziene aangifte de week daarna (uiterlijk op 4 oktober 2017) alsnog door hem zou worden gedaan. Volgens de notaris was het mogelijk om de nalatenschap binnen anderhalve maand na ontvangst van de aanslag op de herziene aangifte helemaal af te wikkelen. Op basis van de belofte van de notaris is in overleg met de voorzitter vervolgens afgesproken dat de notaris de nalatenschap vóór 1 januari 2018 zou afwikkelen. Daarna zou klaagster beslissen of zij haar klacht tegen de notaris zou intrekken.

4.6.       Tijdens de zitting heeft klaagster verklaard dat de notaris de herziene aangifte niet eerder dan in december 2017 heeft ingediend. Volgens de notaris heeft hij dit gedaan in november of december 2017, maar hij heeft de kamer niet geïnformeerd over de exacte datum van indiening. Dat hij pas geruime tijd ná 4 oktober 2017 aangifte heeft gedaan, staat echter vast. Ook is duidelijk dat het als gevolg van de vertraagde aangifte voorzienbaar was dat de notaris de gemaakte afspraak niet op tijd zou kunnen nakomen. Naar het oordeel van de kamer had het daarom op zijn weg gelegen om klaagster en de kamer daar tijdig over te informeren. Hoewel de notaris in zijn verweerschrift nog had gesteld dat het hem speet dat hij klaagster niet over (de oorzaak van) de eerdere vertraging had geïnformeerd en dat het passend zou zijn geweest als hij haar “een tijdpad” had gegeven wanneer hij verwachtte de vertraagde werkzaamheden alsnog te kunnen uitvoeren, staat vast dat hij noch klaagster, noch de kamer heeft geïnformeerd over het feit dat hij de aangifte pas geruime tijd na 4 oktober 2017 had ingediend.

4.7.       Bij gebrek aan recente informatie over de stand van zaken heeft de kamer klaagster bij brief van 5 januari 2018 gevraagd te laten weten of zij de klacht introk. Naar aanleiding van dat bericht heeft klaagster op 11 januari 2018 zélf contact gezocht met de notaris, waarna zij hem op 15 januari 2018 heeft gesproken. Omdat de notaris tijdens dat gesprek meedeelde dat de afwikkeling nu snel geregeld moest kunnen worden, heeft zij de kamer bij brief van 16 januari 2018 gevraagd om de verdere behandeling van de klacht nogmaals aan te houden tot en met 31 maart 2018. Dit verzoek is ingewilligd.

4.8.       Nadat eind februari 2018 aan klaagster was gebleken dat de notaris haar, ondanks eerdere verzoeken, nog steeds niet volledig had geïnformeerd over eerdere correspondentie met de executeurs in 2017, heeft zij de kamer bij brief van 12 maart 2018 gevraagd de klacht alsnog in behandeling te nemen.  

4.9.       Uit de hiervoor omschreven gang van zaken blijkt naar het oordeel van de kamer overduidelijk dat de communicatie tussen klaagster en de notaris en/of de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame dossierbehandelaar(s) uitermate slecht is verlopen, ook nadat de notaris de behandeling van het dossier zelf had overgenomen. Hoewel zijn mededelingen over het moment waarop hij het dossier daadwerkelijk heeft overgenomen niet consistent zijn (na ontvangst van de brief van notaris [X] eind mei 2017 of na het gesprek met de plaatsvervangend voorzitter op 26 september 2017) staat vast dat de notaris ook nadien niet heeft gereageerd op het verzoek van mr. [X] om een herziene aangifte in te dienen.

4.10.     Naar het oordeel van de kamer mag van een behoorlijk handelend notaris, die tot de ontdekking komt dat er in een tot zijn verantwoordelijkheid behorend dossier kennelijk niet juist is gehandeld, worden verwacht dat hij er alles aan doet om gemaakte fouten alsnog zo spoedig mogelijk te herstellen en dat hij daarover duidelijk communiceert met alle betrokkenen. De notaris heeft weliswaar bij herhaling zijn excuses aangeboden, maar naar het oordeel van de kamer heeft hij onvoldoende initiatief genomen om de (overigens weinig complexe en al in 2013 opengevallen) nalatenschap alsnog zo voortvarend mogelijk af te wikkelen. Zelfs na ontvangst van de rechtstreeks aan hem gerichte herinneringsbrief van notaris [X] van 29 mei 2017 heeft het nog circa een half jaar geduurd voordat de notaris een herziene aangifte heeft ingediend. Bovendien staat vast dat de notaris zijn toezeggingen bij herhaling niet is nagekomen. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris door deze handelwijze het vertrouwen in het notariaat geschonden. De klacht zal dan ook gegrond worden verklaard en de kamer is van oordeel dat aan de notaris een maatregel moet worden opgelegd.

4.11.     Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel in de gegeven omstandigheden passend en geboden is, neemt de kamer mede in aanmerking dat de notaris de ernst van zijn (gebrek aan) handelen niet voldoende serieus lijkt te nemen. De kamer vindt dit ernstig laakbaar, zeker omdat de tuchtrechter al enkele malen eerder een tuchtmaatregel (tweemaal een waarschuwing en tweemaal een berisping) aan de notaris heeft opgelegd. Kennelijk hebben deze maatregelen bij de notaris niet tot een beoogde verbetering van zijn handelwijze geleid. Ook bij de behandeling van deze klacht constateert de kamer dat de notaris niet heeft gereageerd op de brief van de kamer waarbij hij in de gelegenheid werd gesteld om op de klacht te antwoorden, dat hij evenmin heeft gereageerd op de herinneringsbrief van de kamer en dat de kamer pas 12 dagen na het verstrijken van de gestelde termijn alsnog een verweerschrift van de notaris heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande is de kamer van oordeel dat een zwaardere maatregel passend en geboden is. De kamer zal de notaris de tuchtmaatregel opleggen van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één week.

5.          De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht gegrond;

legt de notaris de tuchtmaatregel op van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één week.

Deze beslissing is gegeven op 17 september 2018 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, mr. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notarislid, en mr. G.A.M. van Lith, belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2018 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.