ECLI:NL:TGZRSGR:2018:112 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-257c
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2018:112 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-07-2018 |
Datum publicatie: | 31-07-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017-257c |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een kaakchirurg. De kaakchirurg heeft de ingreep naar aanleiding van de zygoma fractuur op een juiste wijze en geheel in overeenstemming met de normen van de beroepsgroep verricht. Ook het medisch dossier was zorgvuldig bijgehouden. Uit de CT-scan blijkt niet dat een metaaldeeltje is achtergebleven. Ook de nazorg roept geen bedenkingen op. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 31 juli 2018
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, kaakchirurg,
werkzaam te D,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 7 november 2017
- het verweerschrift met bijlagen
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 19 februari 2018
- de brief van 6 maart 2018 van mr. Berkhoff-Muntinga, met bijlage.
1.2 Hoewel verweerster niet in het ambtsgebied van het College woont, is dit toch bevoegd om de klacht te behandelen, en wel op grond van artikel 3, derde lid, van het Tuchtrechtbesluit BIG. Er is samenhang met klachten tegen andere beroepsbeoefenaren en het handelen of nalaten is geschied in het ambtsgebied van het College.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Verweerster werd bijgestaan door mr. E.E. Rippen namens mr. Berkhoff-Muntinga.
2. De feiten
2.1 Op 30 november 2012 is klaagster met de fiets gevallen en op haar gezicht terechtgekomen. Zij heeft daarvoor op dezelfde dag en op 3 en 10 december 2012 haar huisarts bezocht. Nadat op 10 december 2012 een röntgenfoto was gemaakt, heeft een arts van de afdeling Spoedeisende Hulp van E te D klaagster onderzocht, geconcludeerd dat er sprake was van een breuk van het jukbeen (zygomafractuur) rechts en klaagster verwezen naar de polikliniek kaakchirurgie.
2.2 Verweerster, werkzaam als kaakchirurg in hetzelfde ziekenhuis, heeft klaagster op 10 december 2012 op de polikliniek gezien. Verweerster constateerde een zygomafractuur rechts met dislocatie waardoor asymmetrie van het gezicht van klaagster, en sensibiliteitsstoornis van de rechter nervus infraorbitalis. In overleg met klaagster is besloten tot repositie van het zygomacomplex in narcose. Daarbij heeft verweerster onder meer de onzekere prognose van de sensibiliteitsstoornis met klaagster besproken. Voor de operatie heeft verweerster een en ander nogmaals met klaagster besproken. Verweerster heeft de ingreep op 11 december 2012 in narcose uitgevoerd. Daarbij heeft zij eerst een steekincisie in de huid van de rechterwang gemaakt en het jukbeen door middel van een 1-tands beenhaak gereponeerd. Dit bleek anatomisch echter niet stabiel. Vervolgens heeft verweerster een incisie in de omslagplooi van het eerste kwadrant aangebracht en het mucoperiost afgeschoven. Via deze intraorale benadering heeft ze het jukbeen gefixeerd met een Champy-plaatje. De behandeling is ongecompliceerd verlopen en klaagster kon dezelfde dag uit het ziekenhuis worden ontslagen. Zij kreeg instructies mee en uitleg met betrekking tot de onzekere prognose van de sensibiliteitsstoornis.
2.3 Klaagster is regelmatig teruggeweest voor controle en in verband met klachten over een gevoelde zwelling van haar rechter wang en ongerustheid. Daarbij is zij soms gezien door verweerster, soms door een collega van verweerster. In januari 2013 is een CT-scan gemaakt waarbij normale luchthoudendheid van de sinus werd geconstateerd, er geen aanwijzingen waren voor sinusitis en er plaatosteosynthese rechts in situ werd gezien. In maart 2013 heeft verweerster op verzoek van klaagster het osteosynthesemateriaal in narcose verwijderd. In juli 2013 kwam klaagster terug met klachten, door haar beschreven als zenuwpijn. In juli 2013 is opnieuw een CT-scan gemaakt waarop geen verklaring voor klachten ter plaatse werden geconstateerd. Doorverwijzing naar het pijnteam werd geadviseerd. Nadat ook in oktober 2013 geen objectiveerbare afwijkingen werden geconstateerd voor de aanhoudende klachten heeft klaagster op advies van verweerster de pijnpoli en een psycholoog geraadpleegd.
2.4 In december 2014 heeft klaagster advies gevraagd in het ziekenhuis F in G, waar de neuroloog de klachten suggestief vond voor perifeer neurogeen letsel. Aldaar is een MRI- onderzoek uitgevoerd, waarvan in het verslag onder meer staat: ’littekenweefselvorming ter hoogte van het foramen infraorbitale: eventueel aan te vullen met gerichte hoge resolutie echografie gezien de storende metaalartefacten op de opnamen met gadolinium. Verder verloop van de nervus de infraorbitalis naar centraal zonder afwijkingen.’ Het besluit vermeldt: ‘Asymmetrisch tekening van de nervus infra orbitalis op het niveau van het foramen infra orbitale: littekenweefselvorming rechts?’ Vervolgens is een hoge resolutie echo gemaakt. De conclusie in het verslag daarvan luidt: ’Smal litteken na OS schroef plaatsing en verwijdering inferoapicaal rechts. Vanwege retroakoestische slagschaduw: hechtingsmateriaal? Toch klein metaaldeeltje achtergebleven? Echter geen uitgesproken weke delen reactie.’.
2.5 Toen klaagster in maart 2015 weer bij verweerster terugkwam met aanhoudende en onbegrepen (pijn)klachten is er intercollegiaal overleg gevoerd over een door klaagster gewenste chirurgische ingreep. Omdat uit het overleg kwam dat een chirurgische ingreep een onzekere prognose heeft en zelfs kans op verergering van de klachten, is daarvan afgezien. In april 2015 is in overleg tussen verweerster en de huisarts van klaagster besloten klaagster door te verwijzen naar de pijnpoli van het H. In juni 2015 heeft klaagster een second opinion gevraagd bij de neurochirurg in het I. De second opinion stemde overeen met de uitkomst van het intercollegiale overleg en heeft dan ook niet geleid tot een nieuwe ingreep.
3. De klacht
Volgens klaagster heeft verweerster nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels van haar beroepsgroep. Concreet verwijt klaagster verweerster dat de (eerste) incisie (in de wang) niet op de juiste plaats heeft uitgevoerd en er waarschijnlijk een metaaldeeltje is achtergebleven. Volgens klaagster zijn daardoor de klachten ontstaan.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Het is betreurenswaardig dat klaagster na het ongeval en de ingreep nog klachten ondervindt aan de rechterkant van haar gezicht. Dat deze klachten nog bestaan wil op zich zelf niet zeggen dat er een fout is gemaakt bij de ingreep. De klachten kunnen ook het gevolg zijn van het ongeval zelf. Het College moet beoordelen of verweerster bij de behandeling van klaagster heeft gehandeld conform de normen van haar beroepsgroep. Het College heeft daartoe de standpunten van de partijen en het medisch dossier bestudeerd en verweerster heeft ter zitting op verzoek van het College de breuk van het jukbeen en de door haar verrichte ingreep aan klaagster en aan het College toegelicht aan de hand van een beschikbare schedel. De conclusie is dat verweerster de ingreep op een juiste wijze en geheel in overeenstemming met de normen van de beroepsgroep heeft verricht. Ook het medisch dossier was zorgvuldig bijgehouden. Het College heeft daardoor een goed inzicht in het verloop gekregen. Klaagster heeft aandacht gevraagd voor de vragen die elders zijn gesteld over de mogelijkheid dat een metaaldeeltje is achtergebleven. Uit de CT-scan van 10 juli 2013 blijkt echter niet dat er een metaaldeeltje is achtergebleven. Ook op dit punt kan dus geen verwijtbaarheid worden vastgesteld. Overigens is het gebruikte osteosynthesemateriaal geschikt om in het lichaam achter te blijven.
Nu ook de nazorg, waaronder een aantal consulten, het intercollegiale overleg en de beoordeling van de CT-scans geen bedenkingen oproept, oordeelt het College dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door L.J. Sarlemijn, voorzitter, F.S. Kroon en H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2018.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.