ECLI:NL:TGZRSGR:2017:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-158

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:104
Datum uitspraak: 27-06-2017
Datum publicatie: 27-06-2017
Zaaknummer(s): 2016-158
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een psychiater wegens grensoverschrijdend gedrag binnen de behandelrelatie. De psychiater heeft gehandeld in strijd met de KNMG-richtlijn ‘Seksueel contact tussen arts-patiënt, het mag niet, het mag nooit’, alsmede in strijd met gedragsregels voor artsen. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden.

Datum uitspraak: 27 juni 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. K. Aantjes, werkzaam te Rijswijk,

tegen:

C , psychiater,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. C.W. Noorduyn, werkzaam te Den Haag.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 3 juni 2016

- het verweerschrift met bijlagen

- de brieven d.d. 26 en 31 augustus 2016 van mr. W. de Vries

- de fax d.d. 6 september 2016 van mr. K. Aantjes

- de repliek met bijlagen

- de dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Noorduyn heeft een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klaagster, geboren in 1966, is gedurende drie periodes in behandeling geweest bij verweerder, die te B een praktijk voor psychiatrie houdt. Allereerst heeft verweerder klaagster in de periode van 22 april 2006 tot 15 juni 2006 enkele malen voor behandeling gezien. Over deze behandelperiode heeft verweerder bij brief d.d. 11 augustus 2006 de verwijzende huisarts geïnformeerd. Een tweede behandelperiode heeft plaatsgevonden van december 2008 tot mei 2009. Vanaf 2012 heeft verweerder klaagster voor de derde maal in behandeling genomen. In 2014 kwam zij regelmatig, zo’n één keer per maand, voor gesprekken in zijn praktijk. Verweerder heeft in 2014 of 2015 geen brief aan de huisarts van klaagster gestuurd ter afronding van de behandeling.

2.2 Op 4 februari 2015 is klaagster naar de spoedeisende hulp van het D (hierna: D) gebracht. Op die dag is er (direct of indirect) contact geweest tussen partijen over de vraag of zij door verweerder kon worden opgehaald uit het D. Verweerder heeft haar niet opgehaald. In de maanden daarna is het karakter van de contacten intiem en lichamelijk geworden. Er is sprake geweest van uitwisseling van diverse sms-berichten met een intieme en/of seksueel getinte lading. Ook is sprake geweest van seksueel lichamelijke contacten en/of handtastelijkheden onder meer bij enkele onaangekondigde huisbezoeken van verweerder aan klaagster.

2.3 Op 28 december 2015 heeft verweerder op verzoek van een advocaat van klaagster een verklaring over klaagster afgegeven die hij in zijn hoedanigheid van psychiater heeft ondertekend en waarbij hij klaagster aanduidde als ‘patiënte’.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij zich tegen haar zin op grensoverschrijdende wijze jegens haar heeft gedragen door seksuele en seksueel getinte contacten met haar te hebben gedurende een periode van enkele maanden in 2015, terwijl sprake was van een behandelrelatie tussen verweerder en klaagster. Daarmee heeft hij zijn eigen belang boven het hare gesteld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft erkend dat in 2015 voor de duur van enkele maanden sprake is geweest van een meer dan vriendschappelijke relatie, waarbij sprake is geweest van seksueel getinte uitingen en gedragingen. Hij onderstreept dat sprake was van een ‘relatie’ die van twee kanten kwam, waarbij het initiatief hoofdzakelijk van klaagster afkomstig was en waarbij niets is voorgevallen tegen klaagsters zin. Er is dus ook geen sprake geweest van dwang.

Voorts wijst verweerder er op dat ten tijde van het ontstaan van de ‘relatie’ in wezen niet meer gesproken kon worden van een psychiatrische behandelrelatie. Hij declareerde immers niet meer sinds medio 2014, er was geen sprake van een psychiatrische stoornis c.q. diagnose en derhalve ook geen behandelplan. Ook was zijn rol niet psychiatrisch van aard. Hij fungeerde meer als coach en ‘praatpaal’ voor klaagster, die in een voor haar lastige echtscheidingssituatie verkeerde met bijbehorende juridische procedures.

5. De beoordeling

5.1 Daargelaten of de gedragingen waarover is geklaagd al dan niet tegen klaagsters zin waren, is het College van oordeel dat verweerder in ernstige mate valt te verwijten dat deze gedragingen tijdens of direct aansluitend aan de professionele relatie hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft bovendien onvoldoende de regie gevoerd en nagelaten om de behandelrelatie met klaagster op een duidelijke wijze af te sluiten. Zo heeft hij noch een afsluitende brief aan de huisarts gestuurd, noch in het gesprek met klaagster de behandeling afgerond. Hij is klaagster in de loop van 2014 blijven ontvangen in zijn praktijk terwijl de aard van de behandeling een minder psychiatrisch karakter kreeg. Eind 2015 heeft hij juist weer in zijn hoedanigheid van psychiater een verklaring geschreven ten behoeve van klaagster, waaruit evenmin blijkt dat de behandelrelatie zou zijn beëindigd. Aldus heeft hij op nonchalante wijze de psychiatrische behandelrelatie laten vertroebelen en vrijwel naadloos laten overgaan in meer coachende, persoonlijke gesprekken zonder duidelijk psychiatrisch karakter en zonder bijbehorend behandelplan, terwijl die contacten vanaf februari 2015 zijn uitgemond in - in het licht van een behandelrelatie - grensoverschrijdende uitingen en gedragingen.

5.2 Verweerder had - toen sprake bleek van al dan niet eenzijdige gevoelens die niet passen in een behandelrelatie - de behandelrelatie op duidelijke wijze moeten beëindigen en een afkoelingsperiode in acht dienen te nemen zonder dat zij met elkaar contact hadden. De afkoelingsperiode dient ervoor om te voorkomen dat een behandelaar al tijdens de behandeling zijn behandelbeleid kan laten beïnvloeden door zijn - in een behandelrelatie niet gepaste - gevoelens voor een patiënt. Voorts was bekend dat klaagster in de laatste periode kampte met de nodige privéproblemen omtrent haar echtscheiding zodat verweerder zich had moeten realiseren dat er een zekere afhankelijkheid kon blijven bestaan. Dat klaagster een hoogopgeleide vrouw is doet daar niet aan af. De omstandigheid dat verweerder de gesprekken vanaf medio 2014 niet langer in rekening bracht en er geen duidelijke psychiatrische diagnose met bijbehorend behandelplan was, maakt dit oordeel evenmin anders, zeker niet omdat vanuit het perspectief van klaagster niet duidelijk was dat de behandeling was of zou worden beëindigd. Dat verweerder in zijn privéleven zelf een moeilijke periode doormaakte, had hem juist extra bewust moeten maken van zijn eigen kwetsbaarheid en hem moeten aansporen een duidelijke regie te voeren ter voorkoming van problemen in het contact met klaagster.

5.3 De klacht van klaagster is dan ook gegrond. Hij heeft door de grensoverschrijdende gedragingen in strijd gehandeld met de Richtlijn van de KNMG ‘Seksueel contact tussen arts en patiënt: het mag niet, het mag nooit’ en de KNMG gedragsregels voor artsen (2002). Aldus heeft hij in strijd gehandeld met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.4 Voor wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het College dat een voorwaardelijke schorsing passend is. Enerzijds is duidelijk dat verweerder heeft ingezien verkeerd te hebben gehandeld en dat het gebeurde hem reeds de nodige schade heeft berokkend. Anderzijds is het aan hem te maken verwijt te ernstig voor een minder vergaande maatregel.

5.5 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op de hierna te vermelden wijze.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

schorst de inschrijving van verweerder in het BIG-register voor de duur van drie maanden en bepaalt dat deze schorsing voorwaardelijk is en niet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tenzij het bevoegde Regionaal Tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder voor het einde van de proeftijd van twee jaren zich heeft schuldig gemaakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag;

bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, H.N. Koetsier, dr. B. van Ek, R.P. van Straaten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. B.J. Dekker, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde

belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.