ECLI:NL:TGZRSGR:2014:112 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-251
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:112 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-11-2014 |
Datum publicatie: | 25-11-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013-251 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts: Onjuiste behandeling uitgaande van een anafylaxie en klaagster naar huis gestuurd zonder aandacht voor ernstige pijn in de onderbenen na de behandeling. Het College oordeelt dat gezien de verschijnselen van klaagster de toegepaste behandeling aangewezen was. Gezien de ernstige pijn aan de onderbenen had de arts klaagster niet zonder meer naar huis mogen laten gaan met alleen pijnstilling en had hij rekening moeten houden met een mogelijke complicatie. Klacht deels gegrond. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 25 november 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, huisarts,
destijds werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 7 augustus 2013,
- het verweerschrift,
- de repliek, met bijlagen,
- de op 8 januari 2014 door E namens klaagster toegezonden stukken,
- de dupliek,
- de brief van 30 januari 2014 van de plv. secretaris van het College aan F met het verzoek om nadere informatie en diens reactie van 5 februari 2014,
- de brief van 6 maart 2014 van klaagster, met bijgevoegd de brief van 27 februari 2014 van G.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare
terechtzitting van 30 september 2014. Klaagster is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en zoon. Verweerder is niet verschenen in verband met zijn vertrek uit Nederland in maart 2014. Namens hem is mr. C.J. van Weering verschenen. Klaagster en mr. Van Weering hebben de wederzijdse standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Aan klaagster, geboren in 1942, zijn op 17 december 2011 wegens
rugklachten diclofenac en omeprazol voorgeschreven. Zij heeft gedurende de daarop volgende week diclofenac ingenomen.
2.2 Klaagster heeft in de middag van 24 december 2011 huisartsenpost H te B (hierna:
de HAP) geraadpleegd omdat zij akelig in haar hoofd was geworden, het gevoel had dat haar keel werd dichtgeknepen, rode uitslag had in de halsstreek en haar armen rood en dik werden. Verweerder had daar toen dienst. Hij heeft klaagster, wegens verdenking van een anafylactische shock, adrenaline, tavegil en dexamethason toegediend.
Zijn waarneembericht van dit consult luidt als volgt:
“Deelcontact: (A12.01) Anafylactische shock
(S) (REM) (H)
(B) zat net op de fiets. Werd akelig in het hoofd.
Transpireert. Geen gevoel van collaberen. Gevoel dat keel wordt
dichtgeknepen. Armen worden rood en dik. Heeft vanamorgen om 4.45u
Diclofenac ingenomen, gebruikt mw sinds vorige week. Daarna Naprosyne.
(M)
(V) - Spec: -
(B)
(MMO) Heeft een acute allergische reactie ontwikkeld na
gebruik van Diclofenac en Naproxin ivm rugpijn, is erg duizleigheid,
rood uitslag op lichaam, opgezwollen keel, kortademigheid.
(0) (MMO) loopt moeizaam, geen piepen, rode uitslag op lichaam
is wegdrukbaar, geen stridor, rr 85/60, pols 100 ra, sat 90%, rode
opgezwollen farynx, geen cyanose
(E) (MMO) na gebuik van injectie uit shock—kit: voelde mevrouw
zich beter, rr gestgen naar 130/70, minder knijpende gevoel in
keel, minder jeuk, veel pijn onderbenen, recept paracod 520 mg 3dd1
(P) (MMO) uit shock—kit: Tavegil IM, Dexamethason IM, Adrenaline
SC
met verbetering, naar huis.
Medicatie: ADRENALINE PCH INJVLST 1MG/ML AMPUL 1ML
levering van
Medicatie: TAVEGYL INJVLST 1MG/ML ANPUL 2ML
levering van
Medicatie: DEXAMETHASON INJVLST 5MG/ML ANP 1ML
levering van 1 ampul.”
Na deze injecties werden de benen van klaagster pijnlijk. Zij is nog tien minuten in de wachtkamer gebleven en heeft toen tegen verweerder gezegd dat zij erg veel pijn had in haar onderbenen. Verweerder heeft paracetamol voorgeschreven en klaagster naar huis laten gaan.
2.3 Aan het begin van de avond heeft klaagster de HAP opnieuw geraadpleegd, toen
vanwege de pijnlijke benen. De toen dienstdoende arts, niet zijnde verweerder, heeft klaagster doorverwezen naar een chirurg. Het waarneembericht van deze HAP-arts luidt als volgt:
“Deelcontact: (S01.00) Pijn/gevoeligheid huid
(S) (LJA) (H) vraagt zich af waar de pijn vd benen vandaan komt.
CU3
(B) zie call eerder. Heeft hele erge pijnlijke benen, lijkt alsof het afknelt, kleur benen normaal. Heeft een pcm/.cod gezet. Zit te rillen. T:? geen gevoel in de voeten.
(M)
(V)
(B)
(O) (OOS) cyanose voeten, koude onderbenen, geen vaatpulsaties
(P) (OOS) consult chirurg”.
2.4 Vervolgens werd dezelfde avond in het ziekenhuis een dusdanige vaatafsluiting vastgesteld van beide benen dat besloten werd naar de operatiekamer te gaan. Op de operatiekamer verbeterde na epiduraal anesthesie het klinisch beeld zodanig dat van operatief ingrijpen op dat moment werd afgezien. Nadat het op 27 december 2011 door middel van een embolectomie via a.femoralis beiderzijds niet gelukte de vaten weer open te krijgen, werd besloten demarcatie af te wachten om te zijner tijd beiderzijds een onderbeen amputatie te verrichten, welke ingreep op 1 januari 2012 is uitgevoerd.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij onvoldoende aandacht heeft gehad voor de klachten waarmee zij zich op 24 december 2011 had gemeld op de HAP. Zij stelt dat de arts een allergische reactie op medicijnen had geconstateerd, terwijl zij die medicijnen al gedurende een week – na het consult op 17 december 2011 – slikte, zodat er geen sprake kon zijn van een acute allergische reactie. Anders dan verweerder stelt had klaagster geen naprosyne genomen. Zij was niet moeizaam lopend binnengekomen. De drie spuiten die klaagster op 24 december 2011 kreeg hadden niet gegeven mogen worden. Klaagster voelde zich na de behandeling niet beter. Zij kreeg juist ernstige pijn aan haar benen. Daar heeft verweerder geen aandacht aan gegeven. Hij heeft haar met een recept voor paracetamol naar huis gestuurd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Gezien de verschijnselen waarmee klaagster verweerder raadpleegde, waaronder met
name de plotselinge klachten van de huid en de keel en de zeer lage bloeddruk van 85/60,
kon verweerder terecht oordelen dat er sprake was van een anafylaxie en was de door
verweerder toegepaste behandeling aangewezen. Bovendien was het nodig om onmiddellijk
in te grijpen en is er bij anafylaxie voor het geven van adrenaline geen absolute contra-
indicatie. Deze behandeling is overeenkomstig het protocol van de Stichting
Huisartsenposten H en De Farmacotherapeutische richtlijn Geneesmiddelen en
zuurstof in spoedeisende situaties, zoals deze is gepubliceerd in Huisarts en Wetenschap
2005; de in 2012 gepubliceerde nieuwe versie bevat hetzelfde advies.
De anafylaxie kan veroorzaakt zijn door de door klaagster gedurende een week ingenomen
diclofenac; zodanige reactie kan ook na verloop van tijd optreden. Of klaagster al dan niet
ook naprosyne had ingenomen, is voor deze beoordeling niet relevant. Hoe dramatisch ook
het vervolg is geweest, de klacht over de toediening van de medicatie is niet gegrond.
5.2 Toen na de ingreep de pijn aan de onderbenen ontstond en erger werd, zoals klaagster
heeft beschreven, had verweerder klaagster niet zonder meer naar huis mogen laten gaan met
alleen pijnstilling. De arts heeft aangevoerd, dat hij de pijn heeft geïnterpreteerd als
bijwerking van de medicatie, die na verloop van tijd zou verdwijnen, maar hij had rekening
moeten houden met een mogelijke complicatie, waarvoor de ernstige pijn een aanwijzing
kon zijn. Mede gezien het advies in de hiervoor genoemde Farmacotherapeutische richtlijn
om een patiënt na de desbetreffende behandeling naar het ziekenhuis te laten gaan ter
observatie acht het College dit onderdeel van de klacht wel gegrond. Of eerdere observatie
in het ziekenhuis invloed zou hebben gehad op het beloop kan het College niet beoordelen
en staat in deze procedure ook niet ter beoordeling.
5.3 Het College zal verweerder in verband met de gegrondheid van dit onderdeel van de
klacht de maatregel van waarschuwing opleggen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
legt op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, M. Keus, dr. B. van Ek en prof.dr. M.W. Hengeveld, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.