ECLI:NL:TGZRSGR:2014:108 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-262

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2014:108
Datum uitspraak: 18-11-2014
Datum publicatie: 18-11-2014
Zaaknummer(s): 2013-262
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een plastisch chirurg. Niet is vast komen te staan dat de arts aan zijn informatieplicht over de ingreep en daarmee verbonden risico’s heeft voldaan: Beweringen arts niet gestaafd door enige aantekening in de status en ontkend door klaagster. De arts kon in redelijkheid besluiten tot de ingreep gelet op onder meer de ernst van de klachten en de duur ervan. Van de operatie had een apart verslag moeten worden opgemaakt, nu klaagster de ingreep onder algehele anesthesie heeft ondergaan. Niet kon worden volstaan met aantekeningen in de decursus en verslaglegging in het EPD. De aantekeningen van de ingreep in de decursus zijn, voor zover zij het vakgebied van de arts betreffen, summier, maar niet kan worden gezegd dat er onvoldoende inhoudelijk verslag is gedaan. Tot slot is niet gebleken dat de arts de bedoeling heeft gehad om klaagster te misleiden met het achteraf opstellen van een operatieverslag. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 18 november 2014

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. L.J. van Rooijen, werkzaam te Rotterdam,

tegen:

C, plastisch chirurg,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Aantjes-Hubers, werkzaam te Rotterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 13 november 2013

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek met bijlagen

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 23 september 2014. Klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder, bijgestaan door mr. R. van der Hoeven, werkzaam te Rotterdam en kantoorgenoot van mr. Aantjes-Hubers voornoemd, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Van der Hoeven heeft pleitnotities overgelegd. Klaagster heeft ter zitting bijstand gehad van een tolk in de Portugese taal.

2. De feiten

2.1 Klaagster (geboren in 1964) is op 31 augustus 2009 door haar huisarts

verwezen naar een plastisch chirurg in verband met sinds 21 juli 2009 bestaande klachten aan de linkerhand. Volgens de huisarts waren deze klachten waarschijnlijk werkgerelateerd en was geen verbetering opgetreden nadat klaagster opgehouden was met werken. In zijn verwijsbrief merkt de huisarts op dat mogelijk sprake is van een tendinitis en vraagt hij of een injectie met corticosteroïden zinvol kan zijn.

2.2 Klaagster is op 29 september 2009 door verweerder in het D

gezien. Zij was toen vergezeld van haar partner. Klaagster heeft de E nationaliteit en is de Nederlandse taal niet machtig. Het gesprek verliep in het Engels via de partner van klaagster.

2.3 Klaagster rookt.

2.4 Verweerder heeft een tenolyse voorgesteld, welke op 28 oktober 2009 door hem is

verricht. De ingreep vond onder algehele narcose plaats.

2.5 Op 3 november 2009 zijn de hechtingen bij klaagster verwijderd. Op 26 januari 2010

is klaagster door verweerder ter controle teruggezien. Verweerder constateerde enig littekenvorming met aanhoudende klachten en heeft een injectie met Kenacort toegediend.

2.6 Tijdens een poliklinische controle op 11 maart 2010 bleek dat klaagster nog steeds

klachten had. Om vast te stellen of sprake was van een beknelde zenuw heeft verweerder klaagster verwezen naar de afdeling neurologie voor een EMG. Hierna is klaagster niet meer terug geweest bij verweerder.

2.7 Op 8 november 2010 is klaagster opnieuw geopereerd door een collega van

verweerder. Deze verrichtte een uitgebreide neurolyse en tenolyse. Blijkens diens verslag aan de huisarts van klaagster bleek de nervus radialis superficialis intact maar zat deze vast in het littekenweefsel.

2.8 Klaagster heeft bij brief van haar gemachtigde van 5 augustus 2010 bij het D

het medisch dossier opgevraagd. Bij de door een jurist van het ziekenhuis op 13 september respectievelijk 4 oktober 2010 toegestuurde stukken ontbraken de decursus en het verslag van de operatie van 28 oktober 2009. Op 8 maart 2011 zond het ziekenhuis nadere stukken. Daarbij bevond zich onder meer een verslag van de operatie van 28 oktober 2009. Dit verslag is na de operatie van 8 november 2010 op gesteld. Hierna heeft het ziekenhuis ook nog de decursus toegezonden.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij:

1. te snel is overgegaan tot een operatie;

2. klaagster voorafgaand aan de operatie onvoldoende heeft voorgelicht over de ingreep en de daaraan verbonden risico’s;

3. van de operatie geen verslag heeft opgemaakt;

4. van de ingreep onvoldoende inhoudelijk verslag heeft gedaan in de status;

5. klaagster heeft misleid door alsnog achteraf een verslag van de operatie op te stellen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het eerste onderdeel van de klacht stelt ter discussie of verweerder lege artis heeft

gehandeld door tot een operatieve ingreep te besluiten in plaats van voor een minder

ingrijpende behandeling te kiezen. Naar het oordeel van het College is dat het geval. Gelet op

de ernst van klaagsters klachten en de duur ervan heeft verweerder in redelijkheid kunnen

besluiten tot een een tenolyse. Daarbij neemt het College in aanmerking dat klaagster haar

werkzaamheden als gevolg van de klachten had moeten staken en verbetering, ondanks de

door de huisarts geadviseerde conservatieve behandeling, was uitgebleven. Dit onderdeel van

de klacht is derhalve ongegrond.

5.2. Het College stelt voorop dat verweerder de plicht had om klaagster deugdelijk te

informeren omtrent de behandeling en de daaraan verbonden risico’s. Verweerder heeft gesteld dat hij klaagster daarover geïnformeerd heeft en dat hij dat altijd pleegt te doen. Verweerder stelt dat in dit geval te hebben gedaan aan de hand van illustraties en afbeeldingen, omdat klaagster de Nederlandse taal niet machtig was. De beweringen van verweerder worden echter niet gestaafd door enige aantekening in de status. Nu zij door klaagster worden ontkend, is daarmee voor het College niet komen vast te staan dat verweerder aan zijn informatieplicht jegens klaagster heeft voldaan. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond. Ten overvloede merkt het College op dat niet gebleken is dat verweerder tijdens de ingreep een fout heeft gemaakt. Uit het verslag van de op 8 november 2010 verrichte ingreep blijkt dat de nervus radialis superficialis toen nog intact was.

5.3. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de door hem verrichte ingreep heeft vastgelegd

in het medisch dossier door middel van de aantekeningen die hij in de decursus heeft gemaakt. Bovendien is de ingreep ook gedeeltelijk verslagen in het elektronisch patiëntendossier, wat betreft de locatie en het tijdstip van de behandeling, de diagnose, het aanwezige personeel en de anesthesietechniek. Anders dan verweerder, is het College van oordeel dat voor de verslaglegging van de operatie in dit geval niet kon worden volstaan met de door hem in de decursus gemaakte aantekeningen en de verslaglegging in het elektronisch patiëntendossier. Daarbij acht het College van belang dat klaagster de ingreep onder algehele anesthesie heeft ondergaan. Om die reden had in dit geval van de operatie wel een apart verslag moeten worden opgemaakt. Nu dat niet is gebeurd, is ook dit onderdeel van de klacht gegrond. Daarbij merkt het College op dat het ontbreken van een apart verslag, gelet op hetgeen het College hierna onder 5.4 overweegt, geen gevolgen heeft voor de beoordeling van de medisch technische aspecten van de behandeling van klaagster.

5.4. De aantekeningen die verweerder van de ingreep in de decursus heeft gemaakt, zijn,

voor zover zij zijn vakgebied betreffen, weliswaar summier maar geven de bijzonderheden daarvan in essentie weer. Derhalve kan niet worden gezegd dat verweerder van de operatie onvoldoende inhoudelijk verslag heeft gedaan in de status. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.5. Aan het College is niet gebleken dat verweerder de bedoeling heeft gehad om met het

achteraf opstellen van een operatieverslag klaagster te misleiden. Het College acht door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij dit verslag op verzoek van de juridische afdeling van het ziekenhuis heeft aangeleverd, omdat de kopieën uit het medisch dossier van de door klaagsters gemachtigde geraadpleegde medisch adviseur slecht leesbaar waren. Dat dit verslag zonder enige toelichting of uitleg is verzonden, valt te betreuren. Nu niet gebleken is dat verweerder bij de verzending ervan betrokken is geweest, kan hem daarvan geen verwijt worden gemaakt. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond. Wél verdient in aansluiting op hetgeen in 5.3 is overwogen vermelding dat het niet passend is dat de gegevens over de operatie slecht leesbaar en moeilijk toegankelijk zijn opgeslagen.

5.6 De conclusie is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten

opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

5.7 Het College acht de hierna te noemen maatregel passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, R.A. Christiano en H.C. Baak, leden-artsen,bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2014.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.