ECLI:NL:TGZRGRO:2017:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2017/79

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2017:36
Datum uitspraak: 12-12-2017
Datum publicatie: 12-12-2017
Zaaknummer(s): G2017/79
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Verweerder heeft geweigerd het medisch dossier van klager op diens verzoek te vernietigen en heeft een verzoek tot ondercuratelestelling jegens klager ondersteund, zonder met klager hierover gesproken te hebben. Klacht gegrond, berisping.

Rep.nr. G2017/79

12 december 2017

Def. 200

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

werkzaam als huisarts te B,

verweerder,

BIG-reg.nr:
1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 11 mei 2017, ingekomen op 12 mei 2017;

- het verweerschrift met bijlagen van 5 juni 2017, ingekomen op 9 juni 2017;

- de brief van klager van 16 mei 2017, ingekomen op 18 mei 2017;

- de brief van verweerder van 29 mei 2017, ingekomen op 30 mei 2017;

- de brief van klager van 29 juni 2017, ingekomen op 30 juni 2017;

- de brief van klager van 6 juli 2017, ingekomen op 7 juli 2017;

- het proces-verbaal van het op 17 juli 2017 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van mr. L.C. Commandeur, secretaris van het college;

- de brief van verweerder van 18 juli 2017, ingekomen op 19 juli 2017;

- de brief van verweerder van 3 augustus 2017, ingekomen op 4 augustus 2017;

- de brief van klager met bijlagen van 4 oktober 2017, ingekomen op 5 oktober 2017;

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 17 oktober 2017. Partijen zijn verschenen.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klager was patiënt bij verweerder. Op 23 juni 2008 heeft klager per brief een verzoek tot vernietiging van zijn medisch dossier gestuurd aan verweerder. Op 25 augustus 2014 en 8 september 2014 heeft klager per brief om een bevestiging van de vernietiging verzocht. Verweerder heeft op deze brieven van klager niet gereageerd.

2.2

Op 6 oktober 2014 heeft klager nogmaals per brief om vernietiging van het medisch dossier verzocht. Per brief van 10 oktober 2014 heeft verweerder de vernietiging aan klager bevestigd, zonder vermelding van de datum waarop de vernietiging heeft plaatsgevonden. Daarop heeft klager op 28 oktober 2014 per brief verzocht hem te informeren over de datum waarop de vernietiging heeft plaatsgevonden. Per brief van 17 december 2014 heeft verweerder aan klager bevestigd dat zijn medisch dossier op 10 oktober 2014 is vernietigd.

2.3

Klager heeft op 9 februari 2015, 4 mei 2015 en 8 juni 2015 per brief gevraagd aan verweerder waarom de vernietiging niet eerder heeft plaatsgevonden, namelijk toen hij voor het eerst dat verzoek deed op 23 juni 2008. Verweerder heeft op deze brieven niet gereageerd.

2.4

In 2013 hebben de drie kinderen van klager - tevens patiënten van verweerder - tijdens een gesprek met verweerder aan hem verzocht om het verzoek tot ondercuratelestelling van klager te ondersteunen, vanwege hun zorgen ten aanzien van klager. Verweerder heeft het verzoek ondersteund per brief van 26 april 2013.

2.5

In de periode 2008 tot en met 2014 hebben klager en verweerder, met uitzondering van de hiervoor genoemde brieven, geen contact met elkaar gehad. Verweerder heeft niet met klager gesproken over de ondersteuning van het verzoek tot ondercuratelestelling.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - het volgende:

1.      verweerder heeft het medisch dossier van klager niet vernietigd, terwijl hij dit uitdrukkelijk aan hem heeft verzocht, en

2.      verweerder heeft in 2013 het verzoek tot ondercuratelestelling ten behoeve van klager ten onrechte ondersteund.

4. Het verweer

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop bij de beoordeling van de klachtonderdelen ingegaan.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Algemeen

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Daarbij stelt het college voorop dat verweerder alleen kan worden aangesproken op zijn eigen handelen en nalaten.

5.2 Eerste klachtonderdeel

Klager verwijt verweerder dat hij zijn verzoeken tot vernietiging van zijn medisch dossier in de periode van 23 juni 2008 tot 10 oktober 2014 niet heeft ingewilligd en daarop niet heeft gereageerd. Verweerder heeft erkend dat hij niet heeft gereageerd op deze verzoeken, omdat hij niet wist wat hij met deze verzoeken moest doen en om een door hem verwachte en gevreesde moeizame discussie met klager uit de weg te gaan. Achteraf bezien onderkent verweerder dat hij had moeten reageren op de verzoeken. Verweerder heeft het medisch dossier niet direct vernietigd, omdat hij als huisarts een bewaarplicht heeft ten aanzien van het medisch dossier totdat er een nieuwe huisarts is ingeschakeld. Verweerder heeft er om die reden voor gekozen om de verzoeken in eerste instantie niet in te willigen, mede gezien de medische situatie van klager.

5.3.

Het college acht het eerste klachtonderdeel gegrond. Zoals verweerder zelf ter zitting heeft onderkend, heeft klager als uitgangspunt het recht om patiëntgegevens die op hem betrekking

hebben te laten vernietigen. Een dergelijk verzoek dient in beginsel te worden gehonoreerd, zoals ook de betreffende KNMG-richtlijn bepaalt. Op het vernietigingsrecht van de patiënt bestaan vier uitzonderingen: (a) een andere wet schrijft een afwijkende bewaartermijn voor, waarbinnen de gegevens niet vernietigd mogen worden, (b) een ander dan de patiënt heeft een aanmerkelijk belang bij het bewaren van de gegevens, (c) de vernietiging belemmert goed hulpverlenerschap of (d) de Wgbo is slechts ten dele van toepassing.

5.4

Verweerder heeft er onvoldoende blijk van gegeven een zorgvuldige afweging te hebben gemaakt ten aanzien van de verzoeken van klager. Weliswaar heeft verweerder aangegeven dat de uitzondering vermeld onder (b) hiervoor van toepassing zou zijn, namelijk het bewaren van de gegevens voor de nieuwe huisarts van klager, maar dat is niet aan te merken als een situatie die onder het bereik van deze uitzondering valt. Bovendien is verweerder hierover niet met klager in gesprek getreden en heeft hij hem over zijn besluit en afweging in dat kader niet geïnformeerd. Daardoor twijfelt het college of verweerder destijds daadwerkelijk  deze afweging bewust heeft gemaakt en van de relevante wet- en regelgeving ter zake op de hoogte was en zich daarin heeft verdiept, mede omdat, toen het verzoek op 23 juni 2008 voor het eerst binnenkwam, een wisseling van huisarts op dat moment nog niet aan de orde was bij klager. Ook op de latere momenten dat klager zijn verzoek herhaalde, was hij nog steeds patiënt bij verweerder en bij zijn praktijk ingeschreven, zoals ter zitting is gebleken.

5.5

Het nalaten van verweerder ten aanzien van de diverse verzoeken van klager om vernietiging van zijn medisch dossier, rekent het college hem zwaar aan. Verweerder heeft niet alleen jarenlang tot 10 oktober 2014 de verzoeken van klager bewust genegeerd,  maar is bovendien willens en wetens een gesprek met klager uit de weg gegaan, omdat hij vreesde dat een dergelijk gesprek moeizaam kon verlopen. Daarnaast heeft verweerder klager op 10 oktober 2014 niet op duidelijke wijze geïnformeerd over zijn besluit tot vernietiging en zijn eerdere besluiten om daar niet toe over te gaan. Een dergelijk handelen door een huisarts, bij een kwetsbare patiënt zoals klager, is niet professioneel en niet passend. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.6 Tweede klachtonderdeel

Verweerder heeft erkend dat hij klager niet heeft betrokken bij zijn afweging om het verzoek tot ondercuratelestelling van klager te ondersteunen. Los van het feit dat een huisarts zich in de regel van een dergelijk handelen dient te onthouden, gezien de vertrouwensbasis die hij dient te behouden met zijn patiënt en het belangenconflict dat zich daardoor kan voordoen, is de steun voor het verzoek verleend zonder dat een onderzoek door verweerder is verricht of de zorgen van de kinderen van klager zijn getoetst. Verweerder had klager op dat moment namelijk al jarenlang niet meer gezien of gesproken. Verweerder had derhalve geen recent inzicht in de situatie van klager uit eigen waarneming. Ook in dit kader heeft verweerder erkend dat hij het onderzoek van klager bewust uit de weg is gegaan, omdat hij vermoedde dat een dergelijk onderzoek weinig zinvol zou zijn. Verder wist verweerder niet wat de precieze inhoud was van het verzoek tot ondercuratelestelling dat hij steunde.

5.7

Het op eenzijdig verzoek van familieleden steunen van een dergelijk ingrijpend verzoek, bewust zonder klager daarover te horen of informeren en al jarenlang niet meer gezien te hebben , is zeer onzorgvuldig. Temeer nu de rechter die het verzoek tot ondercuratelestelling beoordeelt, er in beginsel op zal vertrouwen dat aan een dergelijke verklaring van een huisarts een zorgvuldige afweging ten grondslag ligt. Ook op dat punt heeft verweerder als huisarts dus in strijd gehandeld met de professionele standaard. Bovendien heeft verweerder er geen blijk van gegeven de relevante KNMG-richtlijn ten aanzien van informatieverstrekking in civiele procedures te hebben geraadpleegd. Verweerder heeft aldus onvoldoende afgewogen hoe hij behoorde te handelen ten aanzien van het verzoek tot ondercuratelestelling en zijn rol daarin. Hij heeft de belangen en het vertrouwen van klager daarmee in aanzienlijke mate veronachtzaamt. Het tweede klachtonderdeel is daarom eveneens gegrond.

6. Slotsom

6.1

Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, brengt het college tot de slotsom dat in de onderhavige procedure is komen vast te staan dat verweerder in strijd met de geldende beroepsnormen heeft gehandeld, door zonder grondslag diverse verzoeken van klager om zijn medisch dossier te vernietigen willens en wetens te negeren en een verzoek tot ondercuratelestelling van klager te ondersteunen zonder klager recent te hebben onderzocht of daar anderszins bij te betrekken of over te informeren, steeds met de intentie om een moeizaam gesprek met klager uit de weg te gaan. Dienaangaande treft verweerder tuchtrechtelijk een verwijt, zodat de klacht in beide onderdelen gegrond wordt verklaard.

6.2

Nu de klacht gegrond is, zal het college aan verweerder een maatregel opleggen. Bij de hoogte van de maatregel weegt het college mee dat verweerder op meerdere punten tekortgeschoten is in zijn hoedanigheid van huisarts. Verweerder heeft erkend dat hij het contact met klager bewust uit de weg is gegaan en heeft weinig tot geen zelfreflectie getoond inzake zijn gebrekkige besluitvorming en afwegingen bij zijn handelen. Slechts ten aanzien van het niet reageren op de brieven van klager heeft verweerder onderkend dat hij foutief heeft gehandeld. Deze houding acht het college niet passend bij de rol van huisarts. Het college tilt vooral zwaar aan het schenden van het vertrouwen dat een patiënt moet hebben dat een arts zorgvuldig met de hem toevertrouwde informatie omgaat.  Daartegenover staat dat verweerder in een langdurige praktijk niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest. Alles bijeengenomen acht het college het handelen van verweerder laakbaar en daarom wordt het opleggen van een berisping passend en geboden geacht.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

-  verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond,

-  legt verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door:

mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter;

mr. G. Tangenberg, lid-jurist;

drs. H. Donkers, lid-beroepsgenoot;

drs. H. Rumpt, lid-beroepsgenoot;

prof. dr. M.J.E. Mourits, lid-beroepsgenoot;

bijgestaan door mr. J.R. Hurenkamp, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.