ECLI:NL:TGZREIN:2019:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1919

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:51
Datum uitspraak: 23-10-2019
Datum publicatie: 23-10-2019
Zaaknummer(s): 1919
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: volgt

Uitspraak: 23 oktober 2019

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

EINDHOVEN,

ZITTING HOUDENDE TE AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 21 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag binnengekomen, en aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven doorgezonden, klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde [C]

tegen

[D]

bedrijfsarts

werkzaam te [E]

verweerder

1.                  De procedure

1.1.            Het college heeft kennisgenomen van:

-           het klaagschrift ;

-                     het aanvullende klaagschrift;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullend verweerschrift met de bijlagen;

-                     de door verweerder, op verzoek van het college, toegezonden stukken;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                     de schriftelijke reactie van klager op het dupliek met bijlagen.

1.2.            Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.            De klacht is 20 september 2019 op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde, tevens zijn echtgenote, [C].

2.                  De feiten

2.1.            Verweerder is bij [F] werkzaam als bedrijfsarts.

2.2.            Klager was als chauffeur werkzaam bij [G]. In verband met door klager ervaren klachten, zag verweerder hem op 11 en 25 juni 2018. Nadat klager op 6 juli 2018 ziek werd gemeld heeft verweerder klager op het spreekuur van 16 juli 2018, van 27 augustus 2018 en van 1 oktober 2018 gezien.

2.3.            In het verslag van het spreekuurcontact op 1 oktober 2018 heeft verweerder onder meer vermeld:

“Werkhervattingsafspraken:

Hij kan (in theorie) hervatten in aangepast werk, waarin hij zich kan ontzien ten aanzien van de hierboven beschreven beperkingen. Mits voorhanden uiteraard. Een urenbeperking is tijdelijk aan de orde (maximaal 4 uur per dag), om te kunnen recupereren.

(…)

Herbeoordeling 6 weken.”

Klagers werkgever had nog vragen naar aanleiding van het door verweerder op 1 oktober 2018 uitgebrachte advies welke vragen door de advocaat van deze werkgever per mail op 30 oktober 2018 aan verweerder zijn gesteld. Verweerder heeft deze vragen, eveneens per mail, op 4 november 2018 beantwoord.

2.4.            Op 6 november 2018 heeft klager een klacht ingediend bij [F]. Vervolgens zag verweerder klager nog op het spreekuur van 9 november 2018 waarna klager op 12 november 2018 een volgende klacht indiende bij [F], deze keer specifiek gericht tegen het handelen van verweerder. Klager en diens echtgenote hebben over de klachten zowel per mail, als telefonisch, meerdere malen met de klachtenfunctionaris van [F] contact gehad.

2.5.            Op 4 december 2018 heeft verweerder voor de laatste maal over klager gerapporteerd aan diens werkgever.

2.6.            Klager heeft op 17 december 2018 een deskundigenoordeel aangevraagd welk oordeel het UWV 14 januari 2019 heeft uitgebracht.

2.7.            Klager is met ingang van 1 april 2019 ontslagen.

3.                  De klacht en het standpunt van klager.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. persoonlijke gegevens van klager aan de advocaat van zijn werkgever heeft verstrekt,

2. klagers dossier heeft geopend tijdens het consult van een eveneens zieke collega,

3. heeft verteld dat klager in conflict ligt met zijn werkgever,

4. een ander verhaal rapporteert aan klagers werkgever dan met klager besproken,

5. zijn beroepsgeheim schendt,

6. niet onpartijdig is,

7. heeft gezegd dat hij lak heeft aan klagers psycholoog.

Klachtonderdeel 8 ziet erop dat [F] de door klager ingediende klachten niet serieus neemt.

4.                  Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

De ontvankelijkheid

5.1.      Bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal. Indien en voor zover klager met zijn klacht(onderdelen) het oog heeft gehad op gesteld verwijtbaar handelen van andere medewerkers van [F] kan klager dan ook niet ontvangen worden in zijn klacht.

5.2.      Het vorenstaande betekent dat klager niet ontvangen kan worden in klachtonderdeel 8. Dit klachtonderdeel ziet immers niet op het persoonlijk handelen van verweerder maar op het handelen van andere medewerkers van [F], welk handelen verweerder niet kan worden aangerekend.

De heimelijk opgenomen gesprekken

5.3.      Door klager zijn van verschillende gesprekken met verweerder heimelijk geluidsopnames gemaakt. Van één van die gesprekken heeft hij een transcripties gemaakt. Zowel de transcriptie als verschillende geluidsopnames zijn door hem als productie aan het college overgelegd.

5.4.      Het als bewijsmiddel in het geding brengen van heimelijk opgenomen geluidsopnames en een transcriptie van gesprekken waar klager bij was en het gebruik daarvan door het college als bewijsmiddel, is niet zonder meer onrechtmatig. Uitsluiting van dat bewijs is slechts gerechtvaardigd indien er sprake is van bijkomende omstandigheden (zie ook CTG 19 januari 2016, ECLI:NL:TGZCTG:2016:39) maar naar het oordeel van het college is van dergelijke bijkomende omstandigheden in dit geval geen sprake. Vanzelfsprekend getuigt het van fatsoen, om de betrokken gesprekspartner(s) vooraf te informeren over een voorgenomen opname, maar als dat achterwege blijft staat dat, bij afwezigheid van dergelijke bijkomende omstandigheden, aan het gebruik van die opname als bewijsmiddel in een tuchtprocedure niet in de weg. Het college zal de ingediende producties dan ook niet van het bewijs uitsluiten en, waar nodig, bij haar oordeelsvorming betrekken.

De beoordeling door het college van de verschillende klachtonderdelen.

5.5.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven. In het licht van dat toetsingskader zal het college de verschillende klachtonderdelen beoordelen. Gelet op de onderlinge samenhang zal het college enkele klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.

Klachtonderdeel 1

5.6.      Klager stelt dat verweerder persoonlijke gegevens van klager aan de advocaat van klagers werkgever heeft verstrekt. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij klager en klagers werkgever zijn bevindingen naar aanleiding van het spreekuurcontact op 1 oktober 2018 schriftelijk heeft teruggekoppeld. Klagers werkgever nam naar aanleiding van die terugkoppeling contact op met verweerder omdat niet alles duidelijk was. De werkgever gaf daarbij aan dat diens advocaat daarover contact met verweerder zou opnemen. In een e-mailbericht heeft die advocaat vervolgens enkele vragen gesteld waarop verweerder met een e-mailbericht van 4 november 2018 heeft gereageerd.

5.7.      Naar het oordeel van het college staat niets er aan in de weg dat verweerder op verzoek van klagers werkgever nadere vragen beantwoordt van diens advocaat, zolang verweerder daarbij geen andere informatie verstrekt dan hij aan de werkgever zou mogen verstrekken. Uit het door verweerder overgelegde e-mailbericht blijkt dat verweerder dat ook niet heeft gedaan. Hij geeft antwoord op enkele bestaande onduidelijkheden welke antwoorden hij eveneens aan werkgever zelf had kunnen en mogen geven. Dit klachtonderdeel dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Klachtonderdeel 2 en 3

5.8.      Ook deze klachtonderdelen hebben betrekking op klagers verwijt dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Klachtonderdeel 2 betreft het verwijt dat verweerder klagers dossier zou hebben geopend tijdens het consult van een eveneens zieke collega en klachtonderdeel 3 dat verweerder heeft verteld dat klager in conflict ligt met zijn werkgever. Verweerder heeft beide verwijten bestreden en klager verzocht deze nader te specificeren door aan te geven tegenover wie hij zijn geheimhouding jegens klager zou hebben geschonden. Klager heeft die nadere specificatie niet gegeven.

5.9.      Het college is van oordeel dat klager deze klachtonderdelen onvoldoende heeft onderbouwd. Hij is door verweerder, en ook tijdens de mondelinge behandeling door het college, gevraagd naar een nadere onderbouwing maar klager heeft geen verdere openheid van zaken willen en/of kunnen gegeven over de vraag over welke personen het gaat. Dat betekent dat verweerder op dit punt geen verweer kan voeren en het college de klachtonderdelen niet inhoudelijk kan beoordelen. Omdat deze klachtonderdelen daarmee onvoldoende zijn onderbouwd, dienen ook deze ongegrond te worden verklaard.

Klachtonderdeel 4

5.10.    Klager verwijt verweerder dat hij een ander verhaal rapporteert aan klagers werkgever dan hij met klager besproken heeft. Blijkens klagers toelichting ziet dit op het bezoek van 1 oktober 2018 waarbij verweerder hem heeft gezegd dat hij 2 uren per dag kan werken, terwijl verweerder klagers werkgever over dit gesprek heeft teruggekoppeld dat klager maximaal 4 uren per dag kan werken.

5.11.    Klager heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar de door hem overgelegde geluidsfragmenten. Het college heeft vastgesteld dat er op één van de geluidsfragmenten inderdaad is te horen dat er (naar klager stelt: door verweerder) wordt gezegd dat 2 uur per dag werken mogelijk moet zijn. Het college kan evenwel niet vaststellen op welk gesprek dit geluidsfragment betrekking heeft. De overgelegde geluidsfragmenten betreffen allemaal, veelal korte, losse fragmenten waaruit het college niet kan afleiden hoe die zich tot elkaar verhouden en op welk gesprek ze betrekking hebben. Daarom kan dit niet als onderbouwing voor klagers stelling gelden.

5.12.    Verweerder heeft ter zitting bij het college aangegeven dat het kan zijn dat hij klager heeft aangegeven dat hij maximaal 2 uur per dag kan werken maar dat hij zich dat niet kan herinneren. Hij heeft in zijn gespreksnotitie in elk geval opgenomen maximaal 4 uur, en dat ook aan klagers werkgever teruggekoppeld.

5.13.    Het vorenstaande betekent dat het college niet kan vaststellen wat verweerder exact tegen klager heeft gezegd op 1 oktober 2018. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard dient te worden.

5.14.    Ten overvloede merkt het college over dit klachtonderdeel nog het volgende op. Indien wel zou kunnen worden vastgesteld dat verweerder op 1 oktober 2018 tegen klager heeft gezegd dat ‘2 uren per dag werken mogelijk moet zijn’ en vervolgens aan klagers werkgever terugkoppelt dat klager ‘maximaal 4 uur per dag kan werken’, is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel evenmin gegrond verklaard had dienen te worden. Uiteraard heeft het de voorkeur dat verweerder terugkoppelt aan klager en diens werkgever hetgeen hij daadwerkelijk aan klager heeft medegedeeld, maar als er sprake is geweest van het door klager bedoelde onderscheid, acht het college dat onderscheid niet zodanig, dat dat tot de conclusie had dienen te leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.

Klachtonderdeel 5

5.15.    Klager heeft ter zitting toegelicht dat klachtonderdeel 5 inhoudelijk terugslaat op klachtonderdelen 1, 2 en 3 en verder geen nadere onderbouwing heeft. Nu het college die drie klachtonderdelen hiervoor al ongegrond heeft verklaard treft klachtonderdeel 5 datzelfde oordeel.

Klachtonderdeel 6 en 7

5.16.    Klager verwijt verweerder onder klachtonderdeel 6 dat hij niet onpartijdig is. Hij wijst er in dat verband op dat verweerder bij bijna ieder consult zei: ‘wie betaalt, bepaalt’. Onder klachtonderdeel 7 verwijt klager verweerder dat hij gezegd heeft dat hij lak heeft aan klagers behandelend psycholoog.

5.17.    Verweerder heeft in dit verband gesteld de woorden die klager onder klachtonderdeel 6. noemt inderdaad gebruikt te hebben, maar dat te hebben gedaan na een vraag van klager of klagers werkgever wel in de positie was de loondoorbetaling op te schorten. Verweerder heeft betwist dit vaker te hebben gezegd. Voor wat betreft de woorden die ten grondslag liggen aan klachtonderdeel 7 betwist verweerder met nadruk dat hij dergelijke woorden heeft gebruikt.

5.18.    Ook voor wat betreft deze verwijten kan het college niet vaststellen wat er bij de verschillende bezoeken tussen partijen besproken is. Ook hier geldt dus dat het college niet kan vaststellen van welke feiten dient te worden uitgegaan en dat het niet kan vaststellen dat er tuchtrechtelijk verwijtbaar door verweerder is gehandeld. Dat betekent dat ook deze beide klachtonderdelen ongegrond verklaard dienen te worden.

Conclusie

5.19.    De conclusie van het voorgaande is dat klager niet ontvankelijk verklaard dient te worden in klachtonderdeel 8 en dat de klacht in al haar overige onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

      -     verklaart klager niet ontvankelijk in klachtonderdeel 8       

      -     verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door A. van Maanen, voorzitter, E.G. van der Jagt, P. Koch en C.W.M. Hosmus, leden-arts, M.A.H. Verburgh, lid-jurist, bijgestaan door G.H. Felix, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2019 door C.D.M. Lamers  in aanwezigheid van de secretaris.