ECLI:NL:TGZREIN:2017:122 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17129
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2017:122 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-11-2017 |
Datum publicatie: | 29-11-2017 |
Zaaknummer(s): | 17129 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Huisarts wordt schending van gedragscode als arts verweten door het delen van vertrouwelijke medische informatie over klager met mensen van de fietsclub en het klager opzettelijk kapot maken door een belastende brief aan het bestuur. Huisarts en klager waren beiden lid van dezelfde fietsclub. Ontvankelijkheid. Dat verweten gedragingen hebben plaatsgevonden kan niet worden vastgesteld. Geen behandelrelatie. Niet gehandeld in hoedanigheid als arts. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van handelen dat de waarden van het beroep in de kern raakt en niet los gezien kan worden van de hoedanigheid van arts, ook al vond het niet in de uitoefening van die hoedanigheid plaats. Niet-ontvankelijk. |
Uitspraak: 29 november 2017
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 29 juni 2017 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
huisarts
werkzaam te [D]
verweerster
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het op 18 oktober 2017 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van 2 november 2017 van klager.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar de raadkamer van het college verwezen.
De secretaris heeft op grond van het bepaalde in art. 66 lid 4 Wet BIG voorgesteld zonder verder onderzoek in raadkamer een eindbeslissing te geven.
De zaak is op 13 november 2017 in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klager en verweerster, huisarts, waren lid van dezelfde fietsclub. Er was geen sprake van een behandelrelatie tussen klager en verweerster en verweerster was ook niet als huisarts aan de fietsclub verbonden.
In 2016 zijn klager en verweerster meegegaan op een vakantie met de fietsclub in [E]. Zij hebben toen samen een vertrouwelijk gesprek gehad waarin klager verweerster vertelde over zijn leven.
Op 24 april 2017 heeft verweerster een e-mail gestuurd naar de leden van het bestuur van de fietsclub. Daarin schreef ze onder meer:
“(…) Ondertussen ben ik met de ….. lijst bezig en vraag aan [klager]: “Zal ik het kruisje voor je invullen?”.Daarop krijg ik als antwoord op een bozige, harde en voor mij intimiderende toon: “Ja, als dat tenminste niet teveel gevraagd is. Je zegt al weken geen goedendag tegen me, auw kut”.
Ik word daar zo enorm boos van, zeg dat ik me niet laat uitschelden (…).
Het is nu de tweede keer in bijna een jaar tijd, in het 1,5 (!) jaar dat ik lid ben, dat mijn fatsoensnormen worden overschreden, door dezelfde persoon, zonder aanleiding van mijn kant. Het eerste voorval was op het vliegveld van [E] op de terug weg. Ik zie het gebeuren dat hij die mij het meest dierbaar is, zonder reden verbaal wordt aangevallen door [klager]. De dag daarna heeft hij het lef (of de onnozelheid) om mij een app te sturen, waarin hij vraagt dat als hij op het matje wordt geroepen bij het bestuur, ik dan zijn partij wil kiezen, “want het gedrag van [verweersters echtgenoot] was zo belachelijk”. Helaas heb ik dit bericht niet meer. (…)
Deze voorvallen geven mij meer stress dan mijn werk en de gedachte dat het vaker kan gebeuren en ook op de fietsvakanties, beangstigt me. Op deze manier ga ik met een knoop in mijn maag naar de fietsclub en daar pas ik voor. (…)
Hoe nu verder? Ik weet het ook niet. (..).”
Kort daarop heeft het bestuur van de fietsclub het lidmaatschap van klager opgezegd.
Op 2 mei 2017 heeft klager verweerster een bericht gestuurd waarin hij onder meer het volgende schreef (inclusief spel- en taalfouten):
“Ik weet nu alles van jou smerige brief! (…)
Jou opa
Jou vader
Hebben mijn familie tientallen jaren als patiënten gehad! En jij mijn mama zelfs!
Met jou kennis van mijn familie en de kennis die je had dat ik in zeer zeer moeilijke omstandigheden ben opgevoegd en nu nog moeilijke tijden ken heb jij mij geruïneerd!!!!!!
Nu is het mijn beurt. JIJ hebt je in mij vergist. Ik ga de medische tuchtraad op de hoogte brengen en zorg dat jij je verdiende loon krijgt. In ieder geval bekendheid en een waarschuwing. Gedragscode heb je finaal overtreden al ben ik geen patiënt!!! (…) Mijn club is alles wat ik heb… (…)
Jou brief, al is die “weg”komt weer boven water Hoe dan ook. Ik ben opgevoegd met vergeving schenken maar dan zul JIJ een offer moeten brengen om je aangerichte schade enigszins goed te naken. (…)”.
Op 3 mei 2017 heeft de echtgenoot van verweerster klager het volgende bericht gestuurd:
“Dit hebben wij zojuist naar aanleiding van je sms-jes besloten en medegedeeld aan het bestuur en leden:
Geachte collega’s fietsers,
Langs deze weg willen wij jullie laten weten dat we ons helaas genoodzaakt voelen om per direct ons lidmaatschap van de vereniging op te zeggen.
[verweerster en echtgenoot]”.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerster dat zij haar gedragscode als arts heeft geschonden omdat zij van klager ontvangen vertrouwelijke medische informatie over hemzelf met mensen van het bestuur van de fietsclub heeft gedeeld en hem opzettelijk kapot heeft gemaakt door middel van het schrijven van de voor klager belastende brief van 24 april 2017 aan het bestuur. Klager heeft de brief van 24 april 2017 overigens niet in mogen zien.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de door klager tijdens de fietsvakantie in 2016 aan haar gegeven vertrouwelijke informatie met niemand gedeeld. Klager had om vertrouwelijkheid gevraagd en het is ook vertrouwelijk gebleven. Het gesprek dat verweerster toen met klager voerde was overigens geen medisch gesprek. De hele situatie speelde zich af in de privésfeer en verweerster heeft niet als huisarts gehandeld. Verweerster heeft overigens geen behandelrelatie met klager noch heeft deze ooit gehad.
Op 23 april 2017 heeft verweerster een confrontatie gehad met klager. Naar aanleiding van deze confrontatie heeft verweerster als privépersoon op 24 april 2017 het bestuur van de club een e-mail gestuurd, waarin zij haar gevoelens heeft verwoord over de situatie. Zij heeft geen vertrouwelijke informatie in de e-mail geschreven. De brief mocht aan iedereen, inclusief klager, bekend gemaakt worden. Verweersters brief was kennelijk de druppel die de emmer deed overlopen en het bestuur heeft daarop besloten klager te royeren. Daarop ontving verweerster dusdanig dreigende berichten van klager dat zij en haar echtgenoot besloten om per direct het lidmaatschap bij de fietsclub op te zeggen in de hoop dat de focus van klager op het bestuur en niet op verweerster persoonlijk kwam te liggen.
Verweerster vind het kwetsend dat haar persoon niet los gezien wordt van haar professie en alle ongegronde beschuldigingen daaromtrent.
5. De overwegingen van het college
De klacht luidt dat verweerster vertrouwelijke medische informatie over klager met derden heeft gedeeld en een voor klager belastende brief naar het bestuur van de fietsclub heeft gestuurd. Daarmee heeft verweerster volgens klager haar gedragscode als arts geschonden.
Het college stelt allereerst vast dat tussen klager en verweerster geen behandelrelatie bestond noch heeft bestaan.
Ook bij afwezigheid van een behandelrelatie kan het handelen van een arts onder omstandigheden ter toetsing aan het college worden voorgelegd. Dat is bijvoorbeeld zo als verweerster in haar hoedanigheid van arts heeft gehandeld. Klager heeft in dit verband gesteld dat hij in 2016 in [E] een ‘medisch’ gesprek met verweerster heeft gevoerd, waarmee hij lijkt te bedoelen dat verweerster toen in haar hoedanigheid van arts met hem heeft gesproken. Verweerster heeft dit betwist en partijen verschillen van mening over de feitelijke gang van zaken tijdens dit gesprek. Het college kan niet vaststellen welke lezing van de feiten de meest aannemelijke is. Omdat het college pas kan concluderen dat verweerster in haar hoedanigheid van arts heeft gehandeld als daarvoor een feitelijke grondslag bestaat, moet het er voor worden gehouden dat verweerster tijdens het gesprek in [E] niet heeft gehandeld in haar hoedanigheid van arts.
Onduidelijk is gebleven of klager van mening is dat verweerster in haar hoedanigheid van arts handelde toen zij de brief van 24 april 2017 aan het bestuur van de fietsclub schreef. Gelet echter op de inhoud van die brief, geschreven door verweerster als lid van de fietsclub, ziet het college ook ten aanzien van deze kwestie niet in hoe verweerster op dat moment handelde in haar hoedanigheid van arts.
Ook als er geen sprake is van handelen in de hoedanigheid van arts en het handelen in de privésfeer heeft plaatsgevonden, kan er sprake zijn van ontvankelijkheid van klager in zijn klacht. Dat is het geval als het aan de arts verweten handelen de waarden van het beroep in de kern raakt en niet los gezien kan worden van de hoedanigheid van arts, ook al vond het niet in de uitoefening van die hoedanigheid plaats. Immers een dergelijk handelen zou het vertrouwen dat de samenleving in een arts stelt wezenlijk kunnen aantasten.
Het verweten handelen betreft het openbaar maken van verstrekte vertrouwelijke informatie en het ten onrechte schrijven van een belastende brief over klager. Naar het oordeel van het college is niet komen vast te staan dat verweerster vertrouwelijk gegeven informatie over klager openbaar heeft gemaakt, noch dat zij ten onrechte een belastende brief over klager heeft geschreven. Daarom oordeelt het college dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht.
Het college wijst er tot slot op dat ook indien klager ontvankelijk zou zijn verklaard in zijn klacht, de klacht bij gebreke van een feitelijke grondslag ongegrond zou zijn verklaard.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klager niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, A. de Jong en B.C.A.M. van Casteren-van Gils als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017 in aanwezigheid van de secretaris.