ECLI:NL:TGZRAMS:2019:173 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/053

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:173
Datum uitspraak: 23-09-2019
Datum publicatie: 23-09-2019
Zaaknummer(s): 2019/053
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat verweerder zijn zorgplicht jegens klaagster niet is nagekomen. De klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 9 januari 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te C,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: D,             

tegen

B,

psychiater,

(destijds) werkzaam te E,

v e r w e e r d e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlage;

-                      een aanvullende klaagschrift, binnengekomen op  15 januari 2019;

-                      twee aanvullende klaagschriften, beide binnengekomen op 30 januari 2019;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 22 mei 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klaagster is sinds 2005 bekend bij de zorginstelling waar verweerder als psychiater werkzaam is. Verweerder is ambulant werkzaam, gedeeltelijk in de kliniek waar klaagster werd behandeld en gedeeltelijk op een andere locatie.

2.2.      Bij de behandeling van klaagster, gericht op het abstinent worden van alcohol en op de daarmee gepaard gaande depressieve en fobische klachten (smetvrees), zijn verschillende hoofd-, regiebehandelaren en casemanagers betrokken geweest.

2.3.      In de periode januari 2012 tot heden is klaagster verschillende keren (al dan niet vrijwillig) opgenomen geweest. Per 13 juli 2018 is klaagster op basis van een rechterlijke machtiging opgenomen geweest.

2.4.      Namens klaagster heeft haar broer meerdere klachten geuit naar aanleiding van de door klaagster ontvangen zorg in de instelling. Naar aanleiding van die klachten heeft op 15 januari 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen (onder andere) klaagster, de manager zorg en de broer van klaagster.

2.5.      Op 12 februari 2019 is klaagster voorwaardelijk ontslagen uit de kliniek. Vanwege het niet-nakomen van de voorwaarden is klaagster dezelfde week opnieuw opgenomen en overgeplaatst naar de kliniek te F.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zijn zorgplicht jegens klaagster niet is nagekomen. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat:

(i)            hij geen medewerking heeft verleend aan het regelen en nakomen van de afspraken en het vervoer voor de nodige medidsche onderzoeken (bij de oogarts en de tandarts) in E en F in de periode 26 november tot 6 december 2018 niet heeft meegewerkt aan vervoer naar de tandarts in december 2018 en niet mee heeft gewerkt aan de mogelijkheid eerder met ontslag te kunnen gaan zodat een reeds geplande afspraak van klaagster bij de huisarts door kon gaan;

(ii)           hij haar onder druk heeft gezet een neuropsychologisch onderzoek te ondergaan;

(iii)          zich onheus te hebben gedragen door te zeggen: “ik plaats je wel in de (binnen)tuin met een muts op je kop”.

Klaagster voert aan dat haar klacht de opnames van oktober, november en december 2018 betreft. Volgens klaagster heeft zij ten onrechte lang op de crisisopvang verbleven. Nu zij niet naar buiten mocht, ook niet onder begeleiding, voelde zij zich als een crimineel behandeld. Daarnaast kwam haar gezondheid in gevaar door het afzeggen van de medische afspraken .

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Ter onderbouwing van zijn verweer voert verweerder aan dat hij slechts ambulant werkzaam is en niet betrokken is geweest bij de behandeling van klaagster in de kliniek. De dagelijkse keuzes voor de behandeling van opgenomen patiënten worden gemaakt door de verslavingsartsen van de kliniek.

Verweerder heeft klaagster willen motiveren om een neuropsychologisch onderzoek te ondergaan om voor haar met goede argumenten een doorverwijzing te kunnen regelen. Volgens verweerder weigerde klaagster dit en is het daarom niet mogelijk geweest een andere behandelplek te kunnen regelen met als gevolg dat klaagster lang in de kliniek heeft verbleven.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep is aanvaard. In het tuchtrecht gaat het om persoonlijke betrokkenheid.

5.2.      Het eerste klachtonderdeel ziet op het al dan niet laten doorgaan van verschillende afspraken bij de huisarts, de oogarts en de tandarts of het niet faciliteren van het eerder met ontslag gaan zodat een reeds geplande afspraak van klaagster bij de huisarts door kon gaan. Het college onderschrijft het standpunt van verweerder dat niet hij, maar de arts in de kliniek daarvoor verantwoordelijk is geweest, zoals ook blijkt uit het door verweerder bij zijn verweerschrift overgelegde medisch dossier van klaagster. Nu verweerder niet betrokken is geweest bij het maken van de keuzes een afspraak bij een zorgverlener wel of niet door te laten gaan, kan hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

5.3.      Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder klaagster onder druk zou hebben gezet een neuropsychologisch onderzoek te ondergaan. Hoewel het college zich kan voorstellen dat het herhaaldelijk aanbieden van een neuropsychologisch onderzoek voor klaagster als ‘dwingend’ kan zijn ervaren, stond het haar vrij – zoals zij ook kennelijk heeft gedaan – dit onderzoek te weigeren. Van enig ongeoorloofde uitoefening van druk is het college niet gebleken. Voor zover klaagster bedoelt te klagen over de (te) lange opnameduur, kan verweerder ook daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De opnameduur hing samen met het alcoholgebruik en het bereiken van abstinentie, waarvoor de artsen van de kliniek behandelaar waren. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.

5.4.      Het derde klachtonderdeel houdt in dat verweerder zich onheus heeft gedragen jegens klaagster door te zeggen: “ik plaats je wel in de (binnen)tuin met een muts op je kop”.

Ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek heeft verweerder de strekking van zijn opmerking uitgelegd, namelijk dat de opmerking niet beledigend was bedoeld, maar dat klaagster, wat verweerder betreft,  koste wat het kost – naar buiten zou gaan.  

5.5.      Het college merkt allereerst op dat verwijten omtrent de communicatie zich moeilijk laten beoordelen door derden die aan die communicatie niet hebben deelgenomen. De beleving daarvan berust immers voor een groot deel op de subjectieve interpretatie van degenen tussen wie de communicatie heeft plaatsgevonden. Hoewel het college zich kan voorstellen dat de woordkeuze van verweerder respectloos is opgevat door klaagster, vormt de opmerking van verweerder geen reden voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verweerder heeft met de opmerking betrokkenheid bij klaagster laten zien, óók op een moment dat de zorg voor klaagster niet onder zijn verantwoordelijkheid viel. Het derde klachtonderdeel is ongegrond.

5.6.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 23 augustus 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

C.M. Sonnenberg en E.D.M. Masthoff, leden-arts,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG secretaris                                                                                            WG voorzitter