ECLI:NL:TGZCTG:2018:7 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.384
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2018:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-01-2018 |
Datum publicatie: | 09-01-2018 |
Zaaknummer(s): | c2017.384 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen uroloog. Klager is door de uroloog gezien in verband met verdenking van een recidiverende urineweginfectie. Bij de naar aanleiding daarvan gemaakt echo is een niersteen ontdekt. De uroloog heeft de steen in 2014 operatief vergruisd onder achterlating van een JJ- en spoelkatheter. Een jaar na de operatie is naar aanleiding van klachten wederom een echo gemaakt en een CT-onderzoek verricht, waarop een solide afwijking in de rechternier is geconstateerd. Klager verwijt de uroloog dat hij op het beeldmateriaal in 2014 een tumor in de nier over het hoofd heeft gezien. Het RTG wijst de klacht af. Volgens het Regionaal Tuchtcollege mocht de uroloog afgaan op het verslag van de uroloog, die geen melding maakt van een, in retroperspectief reeds aanwezige, tumor in de rechternier. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft dit oordeel en verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2017.384 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., uroloog, destijds werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. S. Dik verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 21 november 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de uroloog - een klacht ingediend. Vervolgens is de klacht naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam doorgestuurd en op 2 februari 2017 bij laatstgenoemd College binnengekomen. Bij beslissing van 4 juli 2017, onder nummer 17/046, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De uroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 december 2017, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door D., en de uroloog, bijgestaan door mr. Dik. Partijen hebben over en weer de zaak bepleit.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“(…)
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerder is tot 30 november 2015 werkzaam geweest als uroloog bij E. te B..
2.2. Verweerder heeft klager op 30 oktober 2014 in consult gezien in verband met verdenking van een recidiverende urineweginfectie. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opdracht gegeven een echo van de nieren te laten maken
2.3 Op 6 november 2014 is een echo van de nieren gemaakt. In het verslag daarvan staat vermeld dat sprake is van nierstenen in de rechternier.
2.4 Op 10 november 2014 is een CT-scan zonder contrast gemaakt van de nieren om de lokalisatie, de grootte, hardheid en het aantal stenen te bepalen.
2.5 Op 26 november heeft verweerder klager geopereerd en de steen vergruisd onder achterlating van een JJ- en spoelkatheter.
2.6 Verweerder heeft klager na de operatie gezien voor nacontrole, voor het laatst op 19 maart 2015.
2.7 Op 18 november 2015 is, naar aanleiding van klachten bij klager, een echo gemaakt van de nieren van klager. Hierop is geen recidief stenen of dilatatie aangetoond, maar wel de verdenking op een solide afwijking in de rechternier.
2.8 OP 11 december 2015 is een CT-onderzoek verricht inclusief acquisities na intraveneus contrast. Hier werd de verdenking op een solide afwijking in de rechternier bevestigd.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder op beeldmateriaal eind 2014 een tumor in de nier over het hoofd heeft gezien.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
5.2 Op grond van de echo van 6 november 2014 heeft verweerder geconstateerd dat sprake was van nierstenen in de rechternier. Conform de Europese richtlijn niersteenlijden heeft verweerder vervolgens een CT-scan zonder contrast laten maken. Verweerder voert terecht aan dat een blanco CT-scan bij een niersteen het aangewezen onderzoek is.
De blanco CT-scan is op 10 november 2014 verricht. Deze scan is verslagen door de radioloog, die geen melding maakt van een, in retrospectief reeds aanwezige, tumor in de rechternier.
Verweerder mocht afgaan op de verslagen van de radioloog van de echo’s en CT-scans.
Het handelen van verweerder is, naar het oordeel van het college, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. (…)”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder het kopje “2. De feiten”, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De uroloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Klager heeft ter terechtzitting zijn klacht en beroep in een context geplaatst. Met verwijzing naar zijn ziektegeschiedenis als ook zijn – mogelijk sombere – medische perspectieven vraagt hij aandacht voor – in zijn eigen woorden – een opeenstapeling van medische missers. Een of meer van die missers zouden zijn gemaakt door de uroloog, diens voorganger dan wel een radioloog. In het licht van het beroep en de daaraan door klager gegeven onderbouwing ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege, is duidelijk dat de door klager veronderstelde missers hem bijzonder zwaar vallen. Het Centraal Tuchtcollege heeft weliswaar vanzelfsprekend oog voor de bij klager levende gevoelens, maar slechts voor ligt de door het Centraal Tuchtcollege te beantwoorden vraag of aan de uroloog een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij staat centraal wat door klager is aangevoerd en door de uroloog daartegenover is gesteld, mede in het licht van de beslissing waarvan beroep.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met de overwegingen 5.1 en 5.2 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en maakt deze tot de zijne.
4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht op goede gronden ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en
mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. P.J.M. Kil en prof.dr. R.C.M. Pelger, leden-beroepsgenoten en mr. J.S. Heidstra, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2018.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.