ECLI:NL:TGZCTG:2018:124 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.382 c2017.383 c2017.392 c2017.393

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:124
Datum uitspraak: 15-05-2018
Datum publicatie: 16-05-2018
Zaaknummer(s):
  • c2017.382
  • c2017.383
  • c2017.392
  • c2017.393
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Enkele dagen nadat klager en zijn (inmiddels) ex-vrouw hebben gehoord dat hun achttienjarige dochter terminaal ziek is en nog maar twee tot zes maanden zal leven escaleert de situatie binnen het gezin tussen klager en zijn (inmiddels) ex-vrouw. De ex-vrouw was in behandeling bij een instelling in verband met borderline persoonlijkheidsproblematiek en klager heeft de therapeute van de ex-vrouw gevraagd om hulp om de zaak te de-escaleren. Deze therapeute wilde klager verwijzen naar de huisarts voor een verwijsbrief. Toen klager daar niet mee instemde is de leidinggevende van de therapeute (de psycholoog/psychotherapeut waartegen de klachten zijn ingediend) erbij betrokken geraakt. Klager dient diverse klachten in over haar handelwijze. Zowel het Regionaal Tuchtcollege als het Centraal Tuchtcollege oordelen dat  klager op grond van de eerste tuchtnorm ontvankelijk is in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de psycholoog/psychotherapeut wellicht in eerste instantie als leidinggevende van de therapeute van de ex-vrouw van klager is ingeschakeld, maar dat zij in de daarop volgende handelingen was aan te merken als hulpverlener. Vervolgens wordt de klacht dat de psycholoog/psychotherapeut hulp heeft geweigerd gegrond verklaard. De psycholoog/psychotherapeut had in de gegeven omstandigheden moeten begrijpen dat klager hulp vroeg voor een crisis in het systeem en had bij de vervolgens geboden hulp niet kunnen volstaan met crisisinterventie die uitsluitend zag op een mogelijk veiligheidsrisico, zonder aandacht te hebben voor de vraag hoe in de eerstvolgende dagen verder gehandeld moest worden. Aan de psycholoog/psychotherapeut wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd. Diverse andere klachten worden ongegrond verklaard, onder andere omdat de lezingen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaken onder nummer C2017.382, C2017.383, C2017.392, C2017.393

van:                                        A., wonende te B., klager in eerste aanleg, appellant in zaken met

                                               nummers C2017.392 en C2017.393, verweerder in zaken met

                                               nummers C2017.382 en C2017.383,

tegen

C., gz-psycholoog tevens psychotherapeut werkzaam te D., verweerster in beroep in zaken met nummers C2017.392 en C2017.393,  appellante in zaken met nummers C2017.382 en C.2017.383, advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 4 oktober 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de psycholoog/ psychotherapeut - een klacht ingediend. Bij afzonderlijke beslissingen van 17 juli 2017, onder nummers 16200a (betreffende de psycholoog /psychotherapeut in haar hoedanigheid van psychotherapeut) en 16200b (betreffende de psycholoog/psychotherapeut in haar hoedanigheid van psycholoog), heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige afgewezen.

Klager en de psycholoog/psychotherapeut zijn van die beslissingen tijdig in beroep gekomen en hebben over en weer een verweerschrift in beroep ingediend (zaken met nummers C2017.382 en C2017.383 betreffen het beroep van de psycholoog/psychotherapeut tegen beide beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege, de zaken met nummers C2017.392 en C2017.393 betreffen het beroep van klager tegen beide beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege).

Het Centraal Tuchtcollege heeft per e-mailbericht van 28 februari 2018 nog nadere stukken van klager ontvangen.

De zaken zijn in beroep tegelijkertijd behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2018, waar zijn verschenen klager en de psycholoog/psychotherapeut, bijgestaan door mr. Stollenwerck.  

Als getuige aan de zijde van klager is – na te zijn beëidigd - gehoord de heer E., destijds werkzaam als procesmanager bij het F. te D..

Voorts heeft klager ter terechtzitting verzocht G. te horen als getuige. Het Centraal Tuchtcollege heeft daartoe geen noodzaak gezien – en heeft dit ter zitting medegedeeld. Naar analogie van wetgeving en jurisprudentie in het Strafrecht, is geoordeeld dat de belangen van klager niet worden geschaad omdat redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat de getuige over de gebeurtenissen op 3 en 4 april 2013 uit eigen wetenschap zal kunnen verklaren. Tussen partijen staat immers vast dat mevrouw G. niet aanwezig was bij de gebeurtenissen die aanleiding vormden voor de door klager ingediende klacht.

Zowel klaagster als de psycholoog/psychotherapeut en haar advocaat hebben hun respectievelijke standpunten nader toegelicht. Mr. Stollenwerck heeft dat mede aan de hand van pleitnotities gedaan, die zijn overgelegd aan het Centraal Tuchtcollege.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissingen het volgende ten grondslag gelegd, waarbij het Centraal Tuchtcollege opmerkt dat beide beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege behoudens de hoedanigheid van de psycholoog/psychotherapeut gelijkluidend zijn.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is in de periode 2010/2011 individueel in behandeling geweest bij de instelling waar verweerster in 2013 werkzaam was als leidinggevende van de afdeling persoonlijkheidsstoornissen.

Van 15 februari 2012 tot 1 december 2012 hebben klager en zijn inmiddels ex-vrouw relatietherapie gehad bij de instelling.

In 2013 was de ex-vrouw van klager (hierna: ‘de ex-vrouw’) nog bij de instelling onder behandeling in verband met haar borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS).

Enkele dagen voor 3 april 2013 hebben klager en zijn ex-vrouw te horen gekregen dat hun dochter van achttien terminaal ziek was. Haar levensverwachting was op dat moment twee tot zes maanden. De dochter wilde in deze laatste maanden door klager worden begeleid.

Op 3 april 2013 waren de escalaties binnen het gezin buiten proportie. Die dag had de ex-vrouw een afspraak met haar therapeute (sociaal psychiatrisch verpleegkundige). Klager en de ex-vrouw hadden afgesproken dat klager mee zou gaan, maar de ex-vrouw heeft zich bedacht. Klager is zijn vrouw nagereisd naar de instelling. Toen klager deze therapeute vroeg om hulp om de zaak te de-escaleren, eventueel door het vertrek van zijn ex-vrouw uit hun huis, wilde zij niet met klager in gesprek gaan en heeft zij hem verwezen naar de huisarts voor een verwijsbrief.

Klager is daar niet mee akkoord gegaan aangezien de wachttijd voor een intake op dat moment meer dan twee maanden bedroeg en heeft aangegeven de leidinggevende van de therapeute, te weten verweerster, te willen spreken. Klager heeft daarbij duidelijk gemaakt dat hij het gebouw niet zou verlaten voordat hij de kans had gekregen om zijn hulpvraag te stellen.

Verweerster heeft klager daarop gedurende tien minuten te woord gestaan en heeft voorgesteld om de volgende dag een gesprek te hebben met iemand van het F. erbij. Zij heeft vervolgens in aanwezigheid van klager contact opgenomen met het F. te D..

Op 4 april 2013 vond een gesprek plaats met klager, verweerster, een medewerker van het F., de ex-vrouw en haar therapeute. Na enkele minuten verbleven de ex-vrouw en haar therapeute in een andere kamer. Besloten werd dat de ex-vrouw bij de moeder van klager zou gaan wonen.

Op 4 april 2013 is voor verweerster en de medewerker van het F. duidelijk

geworden dat gezien de woonplaats van klager en zijn gezin het F. uit een andere regio had moeten worden ingeschakeld.

Klager heeft verschillende klachten ingediend bij de klachtencommissie van de instelling. De klachtencommissie heeft deze klachten gedeeltelijk gegrond verklaard.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster:

1.               het weigeren van hulp;

2.               dat zij tijdens en na het gesprek met klager hem demoniseerde met opmerkingen

            over agressie;

3.               dat zij niet heeft verteld dat zij het verkeerde F. had ingeschakeld;

4.               dat zij tijdens het gesprek beslissingen nam die de dochter van klager, zijn            moeder

en hemzelf ernstige schade toebrachten;

5.               zij in de mediationgesprekken, waarin klager om duidelijkheid vroeg, heeft

            gelogen.

Ter toelichting heeft klager - in chronologische volgorde - nog het volgende aangevoerd.

Ad 1.

De therapeute van de ex-vrouw heeft klager na overleg met verweerster naar de huisarts verwezen voor een verwijzing. Klager heeft haar uitgelegd dat er echt sprake was van een noodsituatie en dat hij acuut hulp nodig had.

Nadat klager weigerde weg te gaan totdat hij de leidinggevende van de therapeute, zijnde verweerster, had gesproken, heeft hij tien minuten met haar gesproken. Klager heeft haar uitgelegd hoe de situatie was.

Klager is van mening dat zelfs als hij zijn hulpvraag niet expliciet tegenover verweerster kenbaar zou hebben gemaakt, deze duidelijk had moeten zijn. Hij was een wanhopige vader van een stervend kind, en de escalaties met zijn ex-vrouw hadden dusdanige vormen aangenomen dat een gesprek tussen hen niet meer mogelijk was.

Klager heeft voorgesteld degene die eerder een second opinion had gegeven, te vragen met hem en zijn ex-vrouw het gesprek aan te gaan. Omdat de ex-vrouw echter niet met klager in gesprek bleek te willen gaan, stelde verweerster voor om een medewerker van het F. in te schakelen.

Ad 3.

Verweerster heeft vervolgens het verkeerde F. ingeschakeld. De medewerker

heeft later tegenover klager verklaard dat hij hem best had willen helpen, als hij in zijn regio had gewoond. Verweerster heeft dit echter nooit aan klager kenbaar gemaakt. Daardoor heeft hij nooit het goede F. kunnen inschakelen.

Ook was de medewerker pas een half uur voor het gesprek uitgenodigd en was hij niet voorgelicht over de casus.

Ad 2.

In de reactie van verweerster voor de klachtencommissie heeft ze klager agressief genoemd. Dit terwijl klager nooit agressief is geweest in haar bijzijn. Verweerster heeft deze term overgenomen van de therapeute van de ex-vrouw. Deze dacht gehoord te hebben dat klager zijn ex-vrouw iets zou aandoen. Als hulpverlener moet je naar de mening van

klager voorzichtigheid betrachten met beweringen over de partners van je patiënten. Het klinkt nu als een diagnose, terwijl hij zelf de therapeute slechts enkele minuten heeft gezien. Daarbij was het juist de angst van klager dat zijn ex-vrouw zichzelf iets zou aandoen en hem daarvan de schuld zou geven zodat zij hun dochter in haar laatste levensfase kon begeleiden. Klager was wanhopig en in de war, maar niet agressief.

Ad 4.

Tijdens het gesprek heeft verweerster beslissingen genomen waarmee klager het niet eens was. Verweerster stelt dat deze in gezamenlijkheid zijn genomen, maar dat is niet het geval. Eén van deze beslissingen was dat de ex-vrouw bij de moeder van klager zou gaan wonen.  Verweerster wilde niet voldoen aan het verzoek van klager om contact op te nemen met zijn huisarts en heeft klager alle hulp geweigerd.

Ad 5.

Tijdens de mediation die heeft plaatsgevonden om een beeld te krijgen van de gebeurtenissen op en na 3 april 2013, heeft verweerster onder andere de verkeerde naam genoemd van degene die de intake zou doen en gezegd dat het aan die persoon lag dat er geen contact met de vorige behandelaar werd opgenomen. Voorts heeft verweerster de medewerker van het F. er de schuld van gegeven dat aan klager hulp werd geweigerd.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt dat er nooit een behandelrelatie is geweest tussen haar en klager. Het eerste contact met klager was op 3 april 2013. Als zij wordt aangesproken als leidinggevende, moet er ten aanzien van haar handelen of nalaten sprake zijn van voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg en daarvan is in casu geen sprake.

Ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen heeft verweerster het volgende aangevoerd.

Ad 1.

Klager heeft aan verweerster geen hulp gevraagd. Evenmin heeft verweerster klager hulp geweigerd of gezegd dat het F. klager niet zou willen helpen. Volgens verweerster vroeg klager geen hulp voor zichzelf. Verweerster wist iets van de situatie van klager af. Zij wilde het echtpaar juist helpen en in eerste instantie in het veiligheidsvraagstuk. Verweerster heeft een afspraak gemaakt al voor de volgende dag.

Ad 2.

Verweerster heeft klager nimmer als agressief bestempeld. De behandelaar van de ex-vrouw heeft verweerster geroepen omdat zij vond dat klager zich agressief opstelde. Klager wilde toegang tot de ruimte waar de ex-vrouw en zij in gesprek waren. In het verslag dat verweerster en de therapeute van de ex-vrouw hebben gemaakt van 3 april 2013 staat genoteerd dat klager zich in staat achtte om zijn vrouw iets aan te doen. Verweerster vond klager wel geladen en gespannen.

Ad 3.

Omdat verweerster de situatie op 3 april 2013 als gespannen ervoer, heeft zij direct contact gezocht met het F. in de regio van de instelling. Daarbij verloor zij even uit het oog dat klager in een andere regio woont en dus in beginsel onder een ander F. ressorteert. Verweerster heeft het F. overigens gebeld in aanwezigheid van klager. Hij had haar dus op de vergissing kunnen wijzen.

Verweerster heeft wel aan klager laten weten dat zij het verkeerde F. had ingeschakeld. Bovendien is het niet relevant omdat het ingeschakelde F. de casus heeft doorverwezen naar het goede F. en de vergissing geen consequenties heeft gehad.

In  haar verslag van het gesprek op 4 april 2013 heeft zij genoteerd dat de medewerker van het F. contact op zou nemen met het juiste F.. Daaruit volgt dat al op die datum duidelijk was dat niet het juiste F. was ingeschakeld.

Het is evident dat er geen uitvoerige gesprekken konden plaatsvinden tussen verweerster en de medewerker van het F. omdat pas de dag tevoren werd besloten de samenkomst te houden.

Ad 4.

Verweerster heeft geen beslissingen genomen. Zij kan ook niet een beslissing nemen voor klager of zijn ex-vrouw. Zij heeft slechts de samenkomst op 4 april 2013 georganiseerd, waarbij de betrokkenen samen tot beslissingen zijn gekomen. Klager vond de op die dag gekozen oplossing de beste en heeft zich daarbij neergelegd.

Ad 5.

Verweerster stelt dat zij niet heeft gelogen tijdens de mediationgesprekken. Zij heeft niet iemand de schuld willen geven voor het feit dat er geen intakegesprek is geweest met klager.

Ten aanzien van de beslissing van de klachtencommissie merkt verweerster ten slotte nog op dat voor zover de klacht gegrond is verklaard dat klager niet is gezien als hulpvrager, dit niet op verweerster kan zien nu klager haar nimmer om hulp heeft gevraagd.

5. De overwegingen van het college

De ontvankelijkheid

Klager klaagt over het weigeren van hulp door verweerster op 3 april 2013 en verschillende zaken die daar direct mee samenhangen. Naar het oordeel van het college valt dit onder artikel 47 lid 1 onder a van de Wet op de Individuele Gezondheidszorg en is klager daarmee ontvankelijk in zijn klacht. Dat verweerster wellicht in eerste instantie als leidinggevende van de therapeute van de ex-vrouw bij de situatie op 3 april 2013 werd geroepen, doet daar niet aan af. De inhoudelijke beoordeling

Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt het college als volgt.

Gebleken is dat partijen het er over eens zijn dat op het moment dat klager op 3 april 2013 verweerster sprak, hij niet agressief was, maar wel emotioneel aan zijn plafond zat, verweerster dit heeft gemerkt en dat verweerster van de situatie van klager, zijn ex-vrouw en hun dochter op de hoogte was.

Naar het oordeel van het college had verweerster op dat moment niet mogen volstaan met een afspraak voor de volgende dag, zonder klager en zijn vrouw nader te horen. Voor verweerster was immers wel duidelijk dat er snel iets moest gebeuren, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij reeds voor de volgende dag een gesprek met het F. heeft geregeld.

Door de hulpvraag niet verder uit te vragen en te concretiseren, heeft verweerster de feitelijke hulpvraag gemist en een verkeerde inschatting gemaakt door te volstaan met een afspraak voor de volgende dag waar een acute oplossing was vereist. Verweerster heeft klager daarmee de hulp ontzegd die hij op dat moment nodig had. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2 overweegt het college als volgt.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager tijdens het gesprek met verweerster niet agressief was. Verweerster heeft klager noch tijdens, noch na het gesprek als agressief bestempeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De klachtonderdelen 3, 4 en 5 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling .

Klager en verweerster verschillen ten aanzien van deze klachtonderdelen van mening over de feiten. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

De maatregel

Nu het eerste klachtonderdeel gegrond is, zal het college verweerster een maatregel opleggen. Mede gezien het door verweerster ter zitting getoonde inzicht in haar eigen handelen, meent het college te kunnen volstaan met het opleggen van een waarschuwing.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het beroep van de psycholoog/psychotherapeut strekt er toe dat het gegrond verklaarde klachtonderdeel 1 alsnog ongegrond verklaard wordt. Klager beoogt met zijn beroep de zaak met betrekking tot klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5 aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en wil dat die klachtonderdelen alsnog gegrond worden verklaard. Aldus ligt in beroep de oorspronkelijke klacht  in volle omvang voor. De psycholoog/psychotherapeut en klager voeren over en weer verweer.

De ontvankelijkheid

4.2       De klachten van klager hebben betrekking op het handelen van de psycholoog/ psychotherapeut op 3 april 2013 én op 4 april 2013. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat dit handelen van de psycholoog/psychotherapeut valt onder de werking van artikel 47 lid 1, sub a, van de Wet op de Individuele Gezondheidszorg en dat klager ontvankelijk is in zijn klacht. Anders dan de psycholoog/psychotherapeut betoogt was zij bij de gebeurtenissen op 3 april 2013 en 4 april 2013 niet (uitsluitend) als leidinggevende betrokken. Wellicht is zij in eerste instantie als leidinggevende van de therapeute van de ex-vrouw van klager ingeschakeld, maar in de daarop volgende handelingen was zij aan te merken als hulpverlener. Het antwoord op de vraag of klager op dat moment wel of geen patiënt was bij de instelling waar de psycholoog/psychotherapeut werkzaam was is hierbij – gezien het bepaalde in artikel 47 lid 1 sub a van de Wet op de Individuele Gezondheidszorg – niet relevant.

Inhoudelijke beoordeling

4.3       Het Centraal Tuchtcollege hecht er aan allereerst op te merken dat het  onderkent dat er sprake was van een uiterst moeilijke en verdrietige situatie in het gezin van klager. Een situatie die op de eerste plaats vooral voor klager uitermate aangrijpend was en nog steeds is. Ook voor de betrokken hulpverleners en dus ook voor de psycholoog/psychotherapeut zal de situatie aangrijpend zijn geweest. Dat laat uiteraard onverlet dat de psycholoog/ psychotherapeut ook in een dergelijke moeilijke situatie moet handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Of zij dat gedaan heeft, is wat ter toetsing aan het Centraal Tuchtcollege voorligt.

Klachtonderdeel 1

4.4       Gezien de toelichting op klachtonderdeel 1 in het klaagschrift in eerste aanleg heeft deze klacht niet uitsluitend betrekking op de gebeurtenissen op 3 april 2013, maar ook op het gesprek op 4 april 2013.     

4.5       Ook ten overstaan van het Centraal Tuchtcollege is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat klager tijdens het gesprek met de psycholoog/psychotherapeut op

3 april 2013 niet agressief was, maar wel zeer emotioneel en dat de psycholoog/ psychotherapeut dat ook heeft gemerkt. Voor de psycholoog/psychotherapeut was duidelijk dat er snel iets moest gebeuren, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij heeft geregeld dat er de volgende dag een gesprek in aanwezigheid van een medewerker van het F. is georganiseerd. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen ter terechtzitting blijkt dat op 3 april 2013 iedereen instemde met de afspraak op 4 april 2013.

4.6       Uitgangspunt voor klager was, zo is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege gebleken, dat er op 4 april 2013 verder gekeken zou worden naar een oplossing voor de ontstane situatie. Ten aanzien van het vervolggesprek op 4 april 2013 geldt dat de lezingen over wat er tijdens dat gesprek gezegd is uiteenlopen. Dat klager in letterlijke zin een hulpvraag heeft gesteld – wat door de psycholoog/psychotherapeut wordt betwist – kan ook het Centraal Tuchtcollege niet vaststellen. Dit laat echter onverlet dat er sprake was van een crisis in het systeem van klager, zijn (inmiddels) ex-vrouw en hun dochter en dat klager, ook als hij geen letterlijke hulpvraag heeft gesteld, die crisis verwoordde en dat daarvoor met spoed hulp geboden moest worden. Een redelijk bekwaam handelend psycholoog/psychotherapeutr had die hulpvraag in de gegeven omstandigheden moeten begrijpen.

4.7       Voornoemde hulpvraag is onvoldoende beantwoord. De inschatting van de psycholoog/psychotherapeut dat slechts een veiligheidsrisico diende te worden afgewend, is ontoereikend geweest.   Er is crisisinterventie geboden, maar die hield (slechts) in dat de ex-vrouw van klager elders ging overnachten. Voor de vraag hoe vervolgens verder gehandeld moest worden is tijdens het gesprek van 4 april 2013 geen aandacht geweest, zoals ook blijkt uit het door de psycholoog/psychotherapeut overgelegde verslag van dat gesprek. Het overnachten van de ex-vrouw elders was hooguit een tijdelijke oplossing, maar was niet een toereikende oplossing voor de ontstane crisissituatie. Vanwege de situatie van de dochter van klager en de ex-vrouw was immers onvermijdelijk dat klager en de ex-vrouw elkaar kort daarna (de volgende dag) weer zouden zien en dat de ex-vrouw ook weer toegang zou moeten hebben tot de woning waar klager, de ex-vrouw en de dochter tot dat moment nog gezamenlijk woonden. Klager en zijn ex-vrouw zouden, om de dochter goed te kunnen begeleiden, in beginsel veelvuldig contact met elkaar moeten hebben. Voor de vraag hoe – gegeven de tussen klager en de ex-vrouw ontstane crisis in combinatie met de situatie van de dochter – in de eerstvolgende dagen verder moest worden gehandeld en welke eventuele vervolgstappen gezet zouden moeten worden, is tijdens het gesprek op 4 april 2013 geen aandacht geweest. Daarbij wordt opgemerkt dat de therapeute van de ex-vrouw in dit kader geen hulp kon bieden, omdat de ex-vrouw uitdrukkelijk niet wilde dat klager bij haar behandeling betrokken zou worden. Ook de bij het gesprek aanwezige medewerker van het F. (de heer E. voornoemd) kon geen hulp bieden, omdat het F. geen hulpverlenende instantie is. De psycholoog/psychotherapeut was in deze omstandigheden de enige aanwezige  in het gesprek die hulp aan klager / het systeem kon bieden, althans voor een verwijzing naar gepaste hulpverlening kon zorgen.

4.8       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psycholoog/psychotherapeut de feitelijke hulpvraag van klager onvoldoende heeft opgepakt, daar waar dat van een redelijk handelend psycholoog/psychotherapeut wel verwacht had mogen worden, en dat zij klager niet de hulp heeft geboden die hij nodig had of hem op correcte wijze naar die hulp heeft toegeleid. Het voorgaande betekent dat ook het Centraal Tuchtcollege, zij het op andere gronden dan het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel is dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5

4.9       Deze klachtonderdelen lenen zich in beroep voor gezamenlijke behandeling. Ten aanzien van deze klachtonderdelen heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep ten aanzien van deze klachtonderdelen moet worden verworpen.

De maatregel

4.10     Ten aanzien van de op te leggen maatregel is het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en toereikend is.

Publicatie

4.11     Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in de zaken met nummer C2017.382 en C2017.383:

bekrachtigt de beslissing waarvan beroep, onder verbetering van gronden, hetgeen betekent dat de maatregel van waarschuwing gehandhaafd blijft;

in de zaken met nummer C2017.392 en C2017.393:

bekrachtigt de beslissing waarvan beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, Tijdschrift voor GZ-psychologie en  Tijdschrift voor Psychotherapie met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, mr.dr. B.J.M. Frederiks en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. I. Diephuis-Timmer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2018.

Voorzitter   w.g.                                                                                                       Secretaris  w.g.