ECLI:NL:TGZCTG:2016:343 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.396

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:343
Datum uitspraak: 17-11-2016
Datum publicatie: 17-11-2016
Zaaknummer(s): c2015.396
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Verweerder was de huisarts van het gezin van klaagster. Na echtscheiding verhuisde klaagster met haar zoon naar een andere stad alwaar zij zich bij een nieuwe huisarts in liet schrijven. De nieuwe huisarts heeft verweerder om overdracht van het medisch dossier van de zoon gevraagd. Klaagster verwijt verweerder dat hij dat dossier pas na bijna een jaar heeft overgedragen en voorts dat het dossier niet volledig is en dat sommige gegevens daarin niet correct zijn vermeld. Verweerder heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd en het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht deels gegrond verklaard, aan verweerder een berisping opgelegd en publicatie van de beslissing gelast. Nadat verweerder bij toeval met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege bekend is geworden is hij in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing in eerste aanleg, legt aan verweerder een waarschuwing op en gelast publicatie van de beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.396 van:

A., huisarts, destijds werkzaam te B.,

appellant, verweerder in eerste aanleg,

tegen

C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 17 september 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 juni 2015, onder nummer 14189, heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, aan de huisarts de maatregel van berisping opgelegd en publicatie van de beslissing gelast.

De huisarts is van die beslissing in beroep gekomen. Van klaagster is geen verweerschrift in beroep ontvangen.

Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak in beroep op 26 mei 2016 buiten aanwezigheid van partijen in raadkamer behandeld. Op grond van deze raadkamerbehandeling heeft het Centraal Tuchtcollege de zaak verwezen naar een openbare terechtzitting.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van de huisarts nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is vervolgens in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 september 2016, waar klaagster en de huisarts beiden zijn verschenen.

Zowel klaagster als de huisarts hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht. Klaagster heeft daarbij gebruik gemaakt van een pleitnota die aan het college is overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was huisarts van het gezin dat bestond uit vader, moeder en minderjarige zoon (geboren in 2006). Vader en moeder kwamen in 2012 in een echtscheidingsituatie terecht waarna moeder met haar zoon in dat jaar verhuisde naar een andere stad. Zij liet zichzelf en haar zoon daar in maart 2012 inschrijven bij een nieuwe huisarts. Deze nieuwe huisarts verzocht verweerder per fax van 19 maart 2012 om overdracht van het medisch dossier van de zoon. Verweerder gaf hieraan geen gevolg. In diverse telefonische contacten tussen moeder en verweerder dan wel diens assistente werd als reden daarvoor door of namens verweerder aangevoerd dat vader ook toestemming moest geven voor de overdracht van het dossier van de zoon en dat vader die overdracht uitdrukkelijk had verboden. Verweerder droeg het dossier uiteindelijk over op 21 januari 2013.

De zoon heeft blijkens het dossier in zijn leven al veel gezondheidsproblemen gehad, is meermalen in het ziekenhuis opgenomen geweest en heeft eenmaal een operatie ondergaan. Doordat het dossier eerst na tien maanden is overgedragen, zijn bij hem enige onderzoekshandelingen uitgevoerd die mogelijk niet nodig waren geweest indien het dossier tijdig beschikbaar was gesteld.

Het uiteindelijk door verweerder overgedragen dossier van de zoon bevat geen informatie over de gang van zaken rond de dossieroverdracht met uitzondering van een aantekening van 1 maart 2012 over door E. verstrekte informatie, die inhoudt dat informatie over de zoon alleen mag worden vrijgegeven met akkoord van beide ouders.

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

            Klaagster klaagt namens haar zoon. De klacht bestaat uit drie onderdelen.

Het eerste onderdeel houdt in dat het dossier pas na bijna een jaar is overgedragen aan de opvolgend huisarts.

Het tweede onderdeel van de klacht houdt in dat het dossier niet volledig is, o mdat er niets in staat over de gang van zaken met betrekking tot de overdracht van het dossier en omdat een aantal stukken betreffende meldingen van de SEH ontbreekt.

Het derde klachtonderdeel houdt in dat sommige gegevens in het dossier niet correct zijn vermeld. Hierbij heeft klaagster (slechts) als concreet voorbeeld aangevoerd dat in het dossier staat genoteerd dat zij op een bepaald moment de wratten van haar zoon zou hebben afgeknipt, wat volgens klaagster onjuist is.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft mondeling noch schriftelijk enig standpunt kenbaar gemaakt.

5.         De overwegingen van het college

Het college acht het eerste klachtonderdeel gegrond. Op basis van de - niet weersproken - stellingen van klaagster en de overgelegde stukken (waaronder het medisch dossier in geding) acht het college aannemelijk dat verweerder - ondanks het schriftelijk verzoek daartoe van de opvolgend huisarts en ondanks de herhaalde telefonische verzoeken van moeder - tien maanden heeft gewacht alvorens het dossier van de zoon over te dragen. Verweerder heeft hiervoor telefonisch aan klaagster als reden opgegeven dat de vader met de overdracht van het dossier niet wilde instemmen en dat er nog een procedure liep over het hoofdverblijf van de zoon.

Het college is van oordeel dat verweerder het dossier al dan niet in kopie aan de opvolgend huisarts had moeten toesturen. Of de vader daarvoor wel of niet toestemming wilde geven en of een procedure aanhangig was over het hoofdverblijf van de minderjarige zoon is in zoverre niet van belang, dat het belang van een goede gezondheidszorg voor het kind voorop dient te staan. Door de weigering het dossier (tijdig) aan de opvolgend huisarts ter beschikking te stellen heeft verweerder niet gehandeld als een goed hulpverlener als bedoeld in artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omdat hij als huisarts verantwoordelijk is voor de continuïteit van de hulpverlening, waaronder ook valt te begrijpen de overdracht van het medisch dossier aan een opvolgend huisarts.

Het college acht ook het tweede klachtonderdeel gegrond. Het college heeft op basis van het door klaagster overgelegde dossier vastgesteld dat hierin een aantal dingen ontbreekt. In de eerste plaats zijn niet vermeld de gebeurtenissen rond de overdracht van het dossier, inclusief het door verweerder gestelde weigerachtige standpunt van de vader. Ook dit betreft voor de hulpverlening relevante gegevens, omdat het bestaan van onenigheid tussen de ouders die gezamenlijk het gezag hebben over een minderjarige relevant kan zijn voor (het verkrijgen van toestemming voor) toekomstig medisch handelen.  In de tweede plaats ontbreekt bij diverse SEH-meldingen het bijbehorende verslag of de bijbehorende brief. Reeds op basis hiervan kan worden geoordeeld dat verweerder het dossier niet juist heeft bijgehouden, wat in strijd is met de dossierplicht zoals is neergelegd in artikel 7:454 BW en in artikel II.13 van de KNMG-richtlijn Gedragsregels voor artsen.

Het college acht het derde klachtonderdeel niet gegrond. De gewraakte passage uit het dossier over het afknippen van voetwratjes, is een opmerking van de huisartsenpost. Dat betekent dat deze tekst niet van verweerder afkomstig is, zodat hem van deze tekst geen verwijt kan worden gemaakt.

Nu het college twee klachtonderdelen gegrond acht, dient het college een maatregel op te leggen. Bij het bepalen van die maatregel heeft het college rekening gehouden met de ernst van de twee gegrond verklaarde klachten. Verweerder heeft zonder geldige reden geweigerd meteen (een kopie van) het dossier af te geven. Daardoor heeft verweerder goede medische zorg voor de zoon nodeloos bemoeilijkt terwijl op hem de verplichting rust deze juist te bevorderen. Daar komt bij dat verweerder in deze procedure in het geheel niet heeft gereageerd ofschoon hij daartoe meermalen in de gelegenheid is gesteld. Het college trekt daaruit de conclusie dat verweerder niet bereid is zich te verantwoorden en zich toetsbaar op te stellen, ofschoon hij daartoe wel bereid dient te zijn, zoals onder meer is verwoord in artikel I.6 van de KNMG-richtlijn Gedragsregels voor artsen. Deze feiten en omstandigheden in onderling verband bezien brengen het college tot het oordeel dat aan verweerder de maatregel van een berisping moet worden opgelegd. Deze uitspraak dient te worden gepubliceerd opdat wordt uitgedragen dat en hoe in echtscheidingssituaties in geen geval afbreuk gedaan mag worden aan een goede medische zorg voor bij een echtscheiding betrokken minderjarigen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       De aangeklaagde huisarts was de huisarts van een gezin bestaande uit vader, moeder en hun minderjarige zoon. Na de echtscheiding verhuisde de moeder naar D. en zij liet zich daar inschrijven bij een nieuwe huisarts. De nieuwe huisarts heeft de aangeklaagde huisarts gevraagd om overdracht van het medisch dossier van de zoon.

Klaagster  verwijt de huisarts :

(a) dat hij het medisch dossier pas na bijna een jaar heeft overgedragen aan de opvolgende huisarts;

(b) dat het dossier niet volledig is omdat er niets in staat omtrent de gang van zaken met betrekking tot de overdracht van het dossier en omdat er een aantal stukken betreffende meldingen van de SEH ontbreken;

(c) dat sommige gegevens in het dossier niet correct zijn vermeld.   

4.2       Het Regionaal Tuchtcollege heeft de onder (a) en (b) genoemde

klachtonderdelen gegrond bevonden, het onder (c) genoemde klachtonderdeel afgewezen en de huisarts voor het gegrond verklaarde deel de maatregel van berisping opgelegd. De huisarts is wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen in beroep gekomen, alsmede van de aan hem opgelegde maatregel. Klaagster is niet incidenteel in beroep gekomen van de ongegrond bevinding van het onder (c) genoemde klachtonderdeel.   

4.3       Klaagster heeft ter terechtzitting in beroep verweer gevoerd. Zij stelt zich primair op het standpunt dat de huisarts niet in zijn beroep kan worden ontvangen nu dat te laat is ingesteld. Subsidiair concludeert klaagster tot bekrachtiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en daarmee tot verwerping van het beroep.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

4.4       Ingevolge het bepaalde in artikel 73 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) dient op straffe van niet-ontvankelijkheid beroep te worden ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van de bestreden beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.  Op grond van artikel 73 lid 3 Wet BIG blijft, wanneer het beroep na afloop van deze termijn is ingesteld, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan  achterwege, indien de indiener aantoont dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem verlangd kon worden.

4.5       De bestreden beslissing is bij brief van 10 juni 2015 aan de huisarts verzonden. Het beroepschrift had derhalve uiterlijk op 22 juli 2015 door het Regionaal Tuchtcollege ontvangen moeten zijn.

4.6       Op 9 oktober 2015 heeft de huisarts telefonisch contact opgenomen met het Regionaal Tuchtcollege. Naar aanleiding van dit telefonisch contact zijn bij brief van 14 oktober 2015 de beslissing van 10 juni 2015 en alle processtukken waarop deze beslissing is gebaseerd aan de huisarts toegezonden. Op 5 november 2015 heeft het Regionaal Tuchtcollege van de huisarts een beroepschrift ontvangen.

4.7       In zijn beroepschrift stelt de huisarts met betrekking tot de ontvankelijkheid het volgende:

“Toen ik voor enkele weken het BIG-register opende om de duur van mijn huidige registratie na te kijken zag ik dat er i.v.m. een klacht door het Tuchtcollege dd. 10 juni 2015 een berisping op mijn naam uitgesproken was.

Ik heb niets van de door jullie hierover aan mij gestuurde post ontvangen. In september 2014 heb ik immers de huisartsenpraktijk overgedragen en ben ik gestopt met werken. Daarnaast is sinds juli 2003 mijn privéadres […]. In de bijlage de brief van de gemeente als bewijs hiervan.

Hierop heb ik onmiddellijk gereageerd en met jullie via telefoon en mail contact genomen.

Om bovengenoemde redenen wil ik het Tuchtcollege vragen mijn beroep tegen de uitspraak dd. 10 juni 2015 in dit dossier ontvankelijk te verklaren hoewel de beroepstermijn verstreken is.”

4.8       Met het hiervoor door de huisarts gestelde en mede gelet op het door hem overgelegde document van de gemeente F. houdende een overzicht van de woonadressen van de huisarts in de periode van 24 juni 1951 tot heden, heeft de huisarts naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoende aannemelijk gemaakt dat de correspondentie van het Regionaal Tuchtcollege met betrekking tot de procedure in eerste aanleg, daaronder begrepen de brief van 10 juni 2015 met de thans bestreden beslissing, de huisarts niet heeft bereikt.

4.9       Gelet op het voorgaande oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de huisarts met het door hem aangevoerde heeft aangetoond dat hij zijn beroep heeft ingesteld zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 73 lid 3 van de Wet BIG dient niet-ontvankelijkverklaring derhalve achterwege te blijven. De huisarts kan in zijn beroep worden ontvangen.

Ten gronde

4.10     Met betrekking tot het onder 4.1 (a) genoemde klachtonderdeel wordt als volgt geoordeeld.

4.11     De huisarts heeft niet bestreden dat hij het medisch dossier van de minderjarige zoon van klaagster bijna een jaar nadat daarom was verzocht heeft opgestuurd naar de nieuwe huisarts, maar hij heeft zich erop beroepen dat de vader van de minderjarige zoon heeft geweigerd toestemming te geven voor het doorsturen van het medisch dossier aan de nieuwe huisarts. Op 1 maart 2012 adviseerde het E. te B. dat informatie over de zoon enkel mag worden vrijgegeven met akkoord van beide ouders. De rechtbank zou onderzoek doen en snel een beslissing nemen. Dit is telefonisch door de praktijkassistente meegedeeld aan klaagster.

4.12     De opvatting van de huisarts is onjuist. In dergelijke gevallen adviseert de KNMG de huisarts, voor zover van belang, als volgt te handelen:

‘(...) Als de huisarts er, ondanks een klemmend beroep, niet in slaagt van beide ouders toestemming te krijgen voor inschrijving bij een nieuwe huisarts, dan adviseren wij de huisarts om beide ouders te laten weten dat hij een kopie van de dossiers overdraagt aan de nieuwe huisarts, maar zelf het origineel behoudt. De huisarts meldt aan de vader ook de naam van de nieuwe huisarts, zodat hij zich daar kan vervoegen met vragen over de gezondheid van zijn kinderen.(...)’

De huisarts heeft niet dienovereenkomstig gehandeld en hij heeft, zoals ter zitting van het Centraal Tuchtcollege is gebleken, ook geen contact opgenomen met de KNMG voor advies, zoals wel op zijn weg had gelegen indien hij met deze handelwijze onbekend was.

4.13     Gelet daarop slaagt het klachtonderdeel, zodat in zoverre het beroep van de huisarts faalt.

4.14     Met betrekking tot het onder 4.1 (b) genoemde klachtonderdeel heeft het Regionaal Tuchtcollege als volgt geoordeeld:

‘Het college acht ook het tweede klachtonderdeel gegrond. Het college heeft op basis van het door klaagster overgelegde dossier vastgesteld dat hierin een aantal dingen ontbreekt. In de eerste plaats zijn niet vermeld de gebeurtenissen rond de overdracht van het dossier, inclusief het door verweerder gestelde weigerachtige standpunt van de vader. Ook dit betreft voor de hulpverlening relevante gegevens, omdat het bestaan van onenigheid tussen de ouders die gezamenlijk het gezag hebben over een minderjarige relevant kan zijn voor (het verkrijgen van toestemming voor) toekomstig medisch handelen.  In de tweede plaats ontbreekt bij diverse SEH-meldingen het bijbehorende verslag of de bijbehorende brief. Reeds op basis hiervan kan worden geoordeeld dat verweerder het dossier niet juist heeft bijgehouden, wat in strijd is met de dossierplicht zoals is neergelegd in artikel 7:454 BW en in artikel II.13 van de KNMG-richtlijn Gedragsregels voor artsen.’

4.15     De huisarts heeft bij faxbrief van 21 juli 2016 aanvullende medische gegevens uit het medisch dossier overgelegd. Voor zover van belang, valt daarin onder meer het volgende te lezen:

            ‘20-09-12

            S Vraagt bij welke ha in D. zoon is

S ingeschreven?

P Ik weet niet of ik dat door mag geven, maar het

P staat ook niet in het dossier. Raad voor

P kinderbescherming heeft het advies gegeven dat

P G. beter bij vader kan wonen. Over 1,5 mnd

P uitspraak van de rechter. Adv: probeer die ha te

P achterhalen via de raad

31-05-12

S Iom HH en OV: verwezen naar centrum voor jeugd en

S gezin. Daar meer info over deze juridische vragen.

S 0800-5566555

14-05-12

S vrouw woont in D., G. gaat daar nr

S speltherapie, over 3w gesprek met deze, vader

S heeft toestemming hiertoe geweigerd, wil nu weten

S waarom deze met therapie gestart is, of dit wel

S positief zal zijn vr G....; heeft nu advocaat

S Kinderbescherming vraagt ook om medewerking

P adviesgesprek

19-03-12

S ivm scheiding is casus v G. doorgegeven dr

E. a RVK; a.s. woensdag zal rechter

S uitspraak doen

P adviesgesprek

(...)’ 

4.16     Daarmee heeft de huisarts naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoende aangetoond dat het door hem bijgehouden patiëntendossier van de zoon van klaagster naar behoren de gegevens bevatte omtrent onder meer de weigering van de vader het dossier ter beschikking te stellen van de nieuwe huisarts. Voorts heeft de huisarts het volgende aangevoerd in zijn beroepschrift:

‘De ontvangen verslagen van de huisartsenpost, SEH en specialistenbrieven, lab. e.d. zijn te vinden in achterliggende schermen. Gegevens in het dossier vermeld als attentieregel zijn enkel zichtbaar voor medewerkers. Overigens lees ik nergens welke berichten van de SEH ontbreken.’

            en voorts:

‘Het medisch patiëntendossier is opgebouwd uit verschillende schermen. Bij het openen hiervan ziet men chronologisch de opgenomen relevante informatie; soms is dit slechts een regel. Die verwijst naar de briefwisseling of uitwisseling of uitslagen die in een achterliggend scherm zitten. Dit geldt dus onder andere voor de verslagen van de huisartsenpost en de spoedeisende hulp. De verslagen van de SEH zijn een hele tijd van slechte kwaliteit geweest: erg beknopt, met de hand geschreven en vaak als moeilijk te lezen doordruk formuleren van de SEH. De tekst is evenwel naar best vermogen door de assistenten ingebracht in het verwijsdossier. Het scannen hiervan gaf een onleesbaar resultaat en bij bewaren in een map vervaagde de tekst waardoor het document onleesbaar werd. (...)’

4.17     Klaagster heeft de juistheid van deze door de huisarts in appel gegeven onderbouwing niet voldoende (gemotiveerd) bestreden, zodat het Centraal Tuchtcollege van de juistheid daarvan uitgaat. Daarmee heeft de huisarts aannemelijk gemaakt dat het patiëntendossier van de zoon van klaagster ook in zoverre de toets der kritiek kan doorstaan. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat de huisarts het dossier niet goed heeft bijgehouden en in strijd heeft gehandeld  met de dossierplicht zoals is neergelegd in artikel 7:454 BW en in artikel II.13 van de KNMG-richtlijn Gedragsregels voor artsen. Dit klachtonderdeel faalt derhalve, en in zoverre slaagt het beroep van de huisarts.

4.18     Het voorgaande brengt mee dat de opgelegde maatregel van een berisping niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege ziet, gelet op de gegrondbevinding van het onder 4.1 (a) genoemde klachtonderdeel, aanleiding te volstaan met oplegging van de maatregel van een waarschuwing.

4.19     De bestreden uitspraak zal worden vernietigd, en het Centraal Tuchtcollege zal, opnieuw rechtdoende, het onder 4.1 (b) vermelde klachtonderdeel alsnog ongegrond verklaren en de huisarts de maatregel van een waarschuwing opleggen.  

4.20     Om redenen aan het algemeen belang ontleend, gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.      

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende,

verklaart het onder 4.1 (a) vermelde klachtonderdeel gegrond,

verklaart het onder 4.1 (b) genoemde klachtonderdeel alsnog ongegrond,

legt op de maatregel van een waarschuwing,

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy

en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en dr. W. de Ruijter en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2016.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.