ECLI:NL:TGDKG:2019:125 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/645539 / DW RK 18/160

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:125
Datum uitspraak: 23-07-2019
Datum publicatie: 26-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/645539 / DW RK 18/160
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klagers beklagen zich er over dat de door de gerechtsdeurwaarder uitgereikte exploten niet vergezeld zijn gegaan van een rechtsgeldig opgemaakte grosse van de executoriale titel. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 juli 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 13 maart 2018 met zaaknummer  C/13/638323/ DW RK 17/1108 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/645539 / DW RK 18/160 LV/SM  ingesteld door:

1. [   ],

en

2. [    ],

beiden wonende te [   ],

klagers,

tegen:

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brieven met bijlagen ingekomen op 7 november 2017 hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen ingekomen op 8 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd . Bij beslissing van 13 maart 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk niet ontvankelijk afgewezen. Aan Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 13 maart 2018. Bij e-mail, ingekomen op 25 maart 2018, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019 alwaar klagers zijn verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet op deze zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

25 juni 2019 en vervolgens aangehouden tot 23 juli 2019, in verband met een door klagers ingediend wrakingsverzoek.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)    Op 31 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter bij de rechtbank

’s-Hertogenbosch een vonnis gewezen waarbij de tegen klager sub 1 gevraagde voorzieningen zijn toegewezen.

b)    Dit vonnis is door de gerechtsdeurwaarder bij exploot van 3 februari 2012 aan klager sub 1 betekend. Bij exploot van 10 februari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder herhaald bevel aan klager sub 1 gedaan.

c)    Bij exploot van 16 februari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder onder meer ten laste van klager sub 1 beslag gelegd onder de [   ].

d)    Bij beslissing van 20 november 2012 (zaaknummer 530.2012) heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders, op een door klagers gedaan verzet tegen een voorzittersbeslissing (zaaknummer 184.2012), de klacht van klagers dat geen afschrift van de grosse van het vonnis van 31 januari 2012 aan klagers is betekend, gegrond verklaard (ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0900).

e)    Bij beslissing van 28 mei 2013 heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de onder 1a genoemde beslissing van de voorzieningenrechter - samengevat - deels vernietigd, de gevraagde voorzieningen deels opnieuw verleend, klager sub 1 een (gemaximeerde) dwangsom opgelegd, het vonnis voor het overige bekrachtigd en onder meer klager sub 1 in veroordeeld in de proceskosten.

f)     Bij beslissing van 17 december 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders als hiervoor onder 1.d vermeld vernietigd (ECLI:NL:GHAMS:2013:4962).

4. De oorspronkelijke klacht

-      2.1 Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat hij zijn ambtseed heeft geschonden als vermeld in een door klagers bij de klacht gevoegd artikel genaamd “De meineed in het Rechtsbedrijf”. De door de gerechtsdeurwaarder afgelegde ambtseed houdt in dat hij bij uitoefening van zijn functie en de door hem verrichte rechtshandelingen altijd onder ede staat. Iedere aantoonbare schending van de ambtseed levert derhalve meineed op. De gerechtsdeurwaarder heeft door de door hem verrichte rechtshandelingen, zijn ambtseed geschonden, daar hij zich niet gehouden heeft aan de vigerende wetten en voorschriften bij de door hem verrichte ambtshandelingen als gerechtsdeurwaarder.

-      2.2 Inhoudelijk wordt de klacht door klagers omschreven in een bij de klacht als productie 3 gevoegde, aan de gerechtsdeurwaarder, gerichte brief van

25 oktober 2017. In die brief beroepen klagers zich als eerste op de nietigheid van het door de gerechtsdeurwaarder op 16 februari 2012 gelegde executoriaal derdenbeslag onder de [   ]. Klagers voeren aan dat dit beslag is gelegd op grond van niet-betekende exploten van

3, 10 en 15 februari 2012. De wet vereist dat grossen niet eerder kunnen worden ten uitvoer gelegd dan na betekening aan de partij tegen wie de executie zich zal richten. Er bestaat geen enkel bewijs dat deze exploten rechtsgeldig door de gerechtsdeurwaarder betekend zijn.

-      2.3 De gerechtsdeurwaarder heeft bij zijn beslagen gebruik gemaakt van een op 31 januari 2012 in kortgeding gewezen vonnis. De exploten zijn bij het uitreiken niet vergezeld gegaan van een rechtsgeldig opgemaakte grosse van de executoriale titel, zoals wordt vereist door art. 231 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Bij het beslag op de onroerende zaak is niet voldaan aan de formaliteiten als vermeld in art. 502 en art. 503 Rv. Volgens een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders van 20 november 2012 is een rechtsgeldig opgemaakte grosse van het kortgeding vonnis van 31 januari 2012, niet overgelegd noch betekend. Van het bestaan van een rechtsgeldig opgemaakte grosse is niet gebleken.

-      2.4 Op de achterzijde van alle exploten van [   ] staat vermeld dat de vestiging een voortzetting is van [   ]. Dit kantoor heeft haar werkzaamheden moeten beëindigen op 31 mei 2011, nadat de aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders uit hun ambt waren ontzet wegens fraude. Van een voortzetting van dit kantoor kan derhalve geen sprake zijn. De exploten van de vestiging te Eindhoven berusten dan ook op een onjuiste voorstelling van zaken en bedrog. Deze vestiging heeft als gerechtsdeurwaarderskantoor nimmer bestaan, daar niet is voldaan aan de vereisten ex art. 2:186 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hierdoor is volgens klagers sprake van bedrog en misleiding (art 6: 228 BW). Het mag duidelijk zijn dat de gerechtsdeurwaarder als beëdigd ambtenaar zijn ambtseed heeft geschonden omdat hij de voorschriften niet in acht heeft genomen. Alle exploten van de LAVG vestiging Eindhoven berusten op misleiding en bedrog, immers het op de exploten vermelde kamer van koophandel nummer is van [   ]. Het vermelde bankrekeningnummer van de kwaliteitsrekening is eveneens van [   ]. Op 3 november 2014 is de vestiging te Eindhoven dan ook verdwenen zonder enige aankondiging, mededeling en of toelichting.

-      2.5 Ten aanzien van de uitgereikte exploten geldt op grond van

art. 439 lid 3 Rv dat de executant bij het bevel of de betekening tot het uiteinde der executie woonplaats moet kiezen ten kantore van de gerechtsdeurwaarder, zulks op straffe van nietigheid van het exploot. Het kantoor / zaakadres van de gerechtsdeurwaarder heeft officieel nooit bestaan, de domiciliekeuze door executanten was derhalve dan ook illusoir. Voor de domicilie keuze bij het executoriaal gelegde derdenbeslag geldt op grond art. 502 Rv hetzelfde. Dit kantoor heeft nooit bestaan als gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van voormelde feiten, mag worden gesteld dat al de exploten van [   ] lijden aan absolute nietigheid, wegen schending van de ambtseed.

-      2.6 Bij arrest van 28 mei 2013 is het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 31 januari 2013 vernietigd. Dat vonnis van 31 januari 2013 bestaat niet. Het kortgeding vonnis van 31 januari 2012 blijft dus kennelijk in stand en is niet vernietigd. Naast dit feit dat het kortgeding vonnis van 31 januari 2013 niet bestaat, kan worden aangetoond dat het arrest op grond van vaste jurisprudentie, valselijk is opgemaakt. Ook dit was de gerechtsdeurwaarder bekend, althans had hem bekend kunnen zijn. Klagers verwijzen naar een in het NJB van 17 juni 2005 p. 1240-1242, verschenen artikel. Deze juridische misslagen zijn niet herstelbaar met

art. 31 en of art. 32 Rv.

-      2.7 Het arrest is bij exploot van 31 mei 2013 door de gerechtsdeurwaarder betekend. De gerechtsdeurwaarder dient aan te tonen dat het kortgeding vonnis d.d. 31 januari 2012 op 3 februari 2012 door hem is betekend. Los van het feit dat er geen grosse bestaat van dit vonnis, zoals reeds op 20 november 2012 is vastgesteld door de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Op

13 juni 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder wederom een niet-betekend exploot uitgebracht met verdubbeling van de onrechtmatig gevorderde bedragen.

-      2.8 Recent is ontdekt dat het door de gerechtsdeurwaarder gebruikte arrest van 28 mei 2013 niet alleen valselijk is opgemaakt, maar ook steunt op het vervalste rapport ‘Bedrijfsprofiel van de Firma van Woerkom’ van de [   ]. Dit rapport is door executanten in het geding gebracht onder productie 10 bij de door de gerechtsdeurwaarder op

7 oktober 2011 uitgereikte dagvaarding.

5. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij sinds augustus 2013 geen

bemoeienis meer heeft met de tenuitvoerlegging van tegen klagers gewezen vonnissen. Uit de inhoud van de klacht en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat, ditmaal onder de noemer meineed dan wel schending ambtseed, wederom wordt geklaagd over de rechtsgeldigheid van exploten en rechterlijke uitspraken en het “niet bestaande” deurwaarderskantoor in [   ]. De betreffende klachten zijn eerder in talloze (tucht-)procedures behandeld. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder klagers ook meegedeeld in zijn brief aan hen van 31 oktober 2017 die door klagers als bijlage 3 bij de onderhavige klacht is overgelegd. In dat verband verwijst de gerechtsdeurwaarder naar de beslissing van de kamer van 19 januari 2016 inzake de klacht met nummer 955.2015. De gerechtsdeurwaarder is van mening dat klagers zich in ernstige mate schuldig aan misbruik van tucht(proces)recht. Om die reden verzoekt de gerechtsdeurwaarder om klagers niet ontvankelijk te verklaren in de onderhavige klacht en mogelijk verdere klachten niet in behandeling te nemen.

6. De beslissing van de voorzitter

6.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn de gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Het is vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dat het strafrechtelijk beginsel ‘ne bis in idem’ - inhoudende dat niemand mag worden berecht of gestraft voor hetzelfde feit waarover reeds bij definitieve einduitspraak is beslist - ook van toepassing is op het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde tuchtrecht.

4.3 Tegen de gerechtsdeurwaarder die ten tijde van de door klagers aan hem verweten gedragingen optrad in zijn hoedanigheid van waarnemend gerechtsdeurwaarder, zijn door klagers -zij erkennen dit ook ten aanzien van bepaalde elementen van de onderhavige klacht- in het verleden al verschillende keren gelijkluidende klachten bij de tuchtrechter ingediend. Anders dan klagers menen kan de klacht niet telkens met een andere grondslag, thans in het kader van zijn functie als beëdigd openbaar ambtenaar, opnieuw aan de tuchtrechter worden voorgelegd. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder de door hem uitgevoerde ambtshandelingen verricht in zijn hoedanigheid van beëdigd openbaar ambtenaar.

4.4 Met betrekking tot de feiten die ten grondslag liggen aan de klachtonderdelen als hiervoor vermeld onder 2.2, 2.3, 2.6 en 2.7 overweegt de voorzitter als volgt. Deze klachtonderdelen komen er samengevat op neer dat alle door de gerechtsdeurwaarder uitgebrachte exploten nietig zijn wegens het ontbreken van bewijs van betekening en dat de rechtsgeldigheid van het arrest van 28 mei 2013 ter discussie wordt gesteld. De feiten met betrekking tot de klachtonderdelen 2.4 en 2.5 betreffen feiten en klachten over de niet bestaande vestiging van [   ] te [   ].

4.5 De voorzitter overweegt dat alle onder 4.4. vermelde feiten en klachtonderdelen reeds aan de orde zijn geweest in de inmiddels onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke beslissingen van de kamer van 12 juni 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:104) en 31 mei 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:115). In de beslissing van 31 mei 2016 staan onder rechtsoverweging 5.3 door de voorzitter van de kamer in zijn beslissing van 955.2015 opgesomde andere beslissingen vermeld, waarin op de door klagers aan de gerechtsdeurwaarder verweten gedragingen reeds onherroepelijk is beslist.

4.6 Het door klagers vermelde beroep op de beslissing van de kamer van 20 november 2012 gaat eraan voorbij dat die beslissing van de kamer is vernietigd door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 17 december 2013 (1f. van de feiten). Bovendien heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in een door klager sub 1 ingesteld hoger beroep bij arrest van 9 april 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7408) voorshands aangenomen dat het vonnis van 31 januari 2012 op rechtsgeldige wijze aan klager sub 1 is betekend.

4.7 Dat recent door klagers is ontdekt dat het door de gerechtsdeurwaarder gebruikte arrest van 28 mei 2013 niet alleen valselijk is opgemaakt, maar ook steunt op het vervalste rapport ‘Bedrijfsprofiel van de Firma van Woerkom’ van de [   ]., kan in het kader van het tuchtrecht niet worden beoordeeld.

Het gestelde vals opgemaakte arrest niet omdat op grond van vaste rechtspraak van de kamer en het Gerechtshof er in een tuchtprocedure geen plaats is voor een onderzoek naar de rechtsgeldigheid of echtheid van een vonnis. De rechtsgeldigheid of echtheid staat vast tot een andere hogere rechter anders heeft beslist. Het vermeende valse rapport evenmin omdat, nog los van het feit dat dit in het geheel nog niet vaststaat, dit misschien aan de executanten kan worden verweten, maar niet aan de gerechtsdeurwaarder. Klachtonderdeel 2.8 brengt derhalve ook geen nieuwe feiten met zich.

4.8 De voorzitter overweegt als laatste dat het de kamer niet vrij staat om te bepalen dat een volgende klacht van klagers (over hetzelfde feitencomplex) niet meer door de kamer in behandeling zal worden genomen (ECLI:NL:GHAMS:2015:4836).

6.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klagers als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.

7. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers – samengevat – aangevoerd dat de beslissing van de voorzitter van 13 maart 2018 lijdt aan fundamentele fouten, niet beantwoorde vragen en zich kenmerkt door onjuistheden die niet in overeenstemming zijn te brengen met de feiten. De voorzitter heeft gemeend de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk te moeten verklaren, weshalve de klachtelementen niet onderzocht zijn en de afdoening is overgelaten aan diens plaatsvervanger. De van belang zijnde vragen zijn niet beantwoord. De klacht met producties dient (derhalve) als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De door klagers overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

8.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.