ECLI:NL:TDIVTC:2019:4 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/39

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:4
Datum uitspraak: 28-02-2019
Datum publicatie: 27-05-2019
Zaaknummer(s): 2018/39
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten veterinair tekort te zijn geschoten in de zorg voor een hond en haar ongeboren pups, met als gevolg dat de pups zijn overleden. Gegrond, waarschuwing.

X,       klaagster,

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat hij veterinair tekort is geschoten in de zorg voor de hond van klaagster en haar ongeboren pups, met als gevolg dat de pups zijn overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een teef. 

3.2. Sinds november 2017 is klaagster fokster van Miniatuur Bull Terriërs, het ras waartoe haar hond A behoort.

3.3. Klaagster wilde de hond in Hongarije laten dekken. Om die reden heeft beklaagde op 26 januari 2018 een urineonderzoek bij de hond verricht. Kort na dit onderzoek is de partner van klaagster met de hond afgereisd naar Hongarije, alwaar de hond binnen een tijdsbestek van ongeveer een week drie keer is gedekt.

3.4. Op 21 maart 2018 heeft beklaagde een röntgenfoto van de hond gemaakt. In het patiëntendossier is hierover opgenomen (letterlijke weergave):

“Rofo abdomen: twee pups zeker, derde pup 75% zeker.”

3.5. Op 6 april 2018 heeft de hond weeën gekregen. Na enkele uren werd een vruchtzak c.q. vruchtvlies zichtbaar, dat steeds uit de vulva naar buiten kwam, maar telkens ook weer in de vulva terug verdween. Omstreeks 16:00 uur heeft klaagster de kliniek van beklaagde gebeld en de assistente (paraveterinair) gesproken. In het patiëntendossier is over dit telefoongesprek opgenomen (letterlijke weergave):

“Mevrouw verteld mij dat ze een dichte vruchtzak uit de vulva ziet komen en deze ook weer terug erin ziet verdwijnen en dan weer terug eruit ziet komen. Ze vraagt mij of dit kwaad kan en of de pup wel zuurstof krijgt in het geboortekanaal. Ik heb haar verteld dat ik dit met [beklaagde] ga overleggen en haar zo snel mogelijk terug bel.”

Na overleg met beklaagde heeft de assistente klaagster terug gebeld. In het patiëntendossier is hierover opgenomen (letterlijke weergave):

“Gezegd dat dat in pincipe geen kwaad kon en dat ze nog even moest afwachten en als ze vragen had of het niet vertrouwde ze altijd mocht bellen en langs komen met A. De hond ligt rustig en heeft geen duidelijke weeeën”.

3.6. Klaagster heeft gesteld dat de vruchtzak c.q. het vruchtvlies omstreeks 17:00 uur is losgekomen en op de grond uiteen is gevallen. De vruchtzak c.q. het vruchtvlies bleek leeg te zijn. Na 20 minuten verscheen een tweede vruchtzak c.q. vruchtvlies uit de vulva. Klaagster heeft hiervan een foto gemaakt en is daarmee naar de kliniek van beklaagde gegaan. Daar is zij omstreeks 17:50 uur, zonder de hond, gearriveerd.

3.7. Over de wijze waarop tijdens dat bezoek tussen partijen is gecommuniceerd lopen de lezingen uiteen. In ieder geval heeft beklaagde op enig moment aangegeven de hond te willen onderzoeken, waarop de partner van klaagster direct van huis uit met de hond naar de kliniek is gekomen. Aldaar heeft beklaagde een algemeen klinisch onderzoek en een vaginaal toucher bij de hond uitgevoerd. In het patiëntendossier is hierover opgenomen (letterlijke weergave):

“A hijgt P 130 min KRESS T 38,0 SIVI rose CRT < 1 HBH gb Lnn gb

Buik: zwanger. Thorax: gb

Is aan het bevallen met zwake weeën sinds 30 min. Om 14.00 uur is volgens de beschrijvingen van de eigenaar een soort lege vruchbal eruit gekomen. Vrucht zak af en toe zichbaar, deze is tijdens touche open gegaan. Geboorte kanaal mooi ontspannen met goede ontsluiting. Een pup is te voelen, maar zit diep in de uterus en niet in het geboorte kanaal. Plan: Oxytocine en max 90 min afwachten. Bij geen resultaat contact opnemen met spoedkliniek MCVD te Amsterdam.”

3.8. Thuisgekomen kreeg de hond persdrang. Na ongeveer 10 minuten verscheen er een pootje uit de vulva. Klaagster constateerde dat het de hond echter niet lukte de pup ter wereld te brengen. Omdat klaagster zich ernstige zorgen maakte over de conditie en het welzijn van de moederhond en de pups en niet zelf de beschikking had over een auto, heeft zij een vriend gevraagd haar naar een andere dierenarts in haar woonplaats te brengen. Klaagster arriveerde bij deze dierenarts omstreeks 18:30. Aldaar zijn twee pups dood ter wereld gekomen, een via de natuurlijke weg en een na een keizersnede. De derde pup is kort na de geboorte overleden.

3.9. Op de dag na het overlijden van de pups, is de partner van klaagster naar de kliniek gegaan om beklaagde met het overlijden van de pups te confronteren. Beklaagde was echter niet aanwezig en in de daarop volgende dagen hebben beklaagde en klaagster per e-mail contact gehad over de – in de ogen van klaagster – ontoereikende zorg die beklaagde op 6 april 2018 had verleend. Deze e-mailwisseling heeft partijen niet nader tot elkaar gebracht. Daarop heeft klaagster de onderhavige procedure geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.3. Klaagster verwijt beklaagde tekort te zijn geschoten in de zorg die hij op 6 april 2018 aan de hond heeft verleend. Het eerste contact tussen klaagster en de kliniek van beklaagde heeft plaatsgevonden omstreeks 16:00 uur. Op dat moment heeft klaagster de kliniek gebeld met de vraag of het telkenmale verschijnen en weer verdwijnen van een vruchtzak c.q. vruchtvlies verontrustend was en of een eventuele pup in het geboortekanaal wel zuurstof kreeg. De assistente van beklaagde heeft aangegeven met de beklaagde te zullen overleggen en heeft klaagster kort nadien teruggebeld.

5.4. Dat beklaagde klaagster niet zelf heeft teruggebeld, maar – nadat hij was geraadpleegd – dit aan zijn assistente heeft overgelaten, is in de visie van het college op zichzelf niet onaanvaardbaar. Wel is het naar het oordeel van het college van belang dat een dierenarts bij een melding die kan duiden op een op gang zijnde partus te allen tijde zelf de regie houdt. Dit brengt mee dat een zorgvuldige anamnese geboden is en een diereigenaar duidelijke en concrete instructies dient te krijgen. Dit geldt overigens eens te meer in een geval als het onderhavige, met een diereigenaar die heeft gesteld weinig kennis en ervaring te hebben op het gebied van geboortes en verlossingen (eerste nestje) en het hier ook om een specifiek miniatuur-ras ging.

5.5. Het college is van oordeel dat beklaagde op dit punt tekort is geschoten. Beklaagde heeft ter zitting aangegeven dat hij van zijn assistente had begrepen dat de hond rustig was, lichte weeën had en dat een vruchtzak c.q. vruchtvlies zichtbaar was. Deze informatie is in de visie van het college onvoldoende en te beperkt geweest voor een accuraat beeld van de situatie en de wijze waarop de partus vorderde. Het had daarom naar het oordeel van het college in de rede gelegen nadere uitvraag te (laten) doen naar bijvoorbeeld het moment waarop de hond de eerste weeën had gekregen en over het precieze verloop van de partus nadien. Ook voor wat betreft de gegeven instructies heeft het college aanmerkingen. Blijkens de patiëntenkaart heeft de assistente op verzoek van beklaagde aan klaagster doorgegeven de situatie af te wachten en terug te bellen indien ze het niet vertrouwde. Beklaagde heeft ter zitting desgevraagd erkend dat over een tijdsduur niet is gesproken. Het college wijst er op dat het verschijnen en verdwijnen van een vruchtzak c.q. vruchtvlies erop duidt dat er minimaal enige ontsluiting is en sprake is van enige persdrang. Het advies om af te wachten zonder daaraan een termijn te koppelen, strookt in zo’n geval niet met de zorg die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts mag worden verwacht. In de visie van het college had het noemen van een termijn van maximaal 30 minuten in een situatie als de onderhavige in de rede gelegen.

5.6. Het tweede contact heeft plaatsgevonden omstreeks 17:50 uur, toen klaagster zonder hond en met een foto (van de vulva en de vruchtzak c.q. het vruchtvlies) bij de kliniek van beklaagde arriveerde. Over het gesprek dat toen tussen beklaagde en klaagster heeft plaatsgevonden lopen de lezingen uiteen en voor het college is het niet mogelijk de precieze feiten hierover vast te stellen. In ieder geval heeft het gesprek er toe geleid dat beklaagde bereid was tot een onderzoek en de hond naar de kliniek heeft laten komen. Het college heeft geen concrete aanwijzingen dat het klinisch onderzoek en het vaginaal toucheren niet naar behoren zijn uitgevoerd. Beklaagde heeft geconstateerd dat de hond lichte weeën had, dat sprake was van een goede ontsluiting, dat het geboortekanaal ontspannen was en dat er één pup voelbaar was. De (waarschijnlijkheids-)diagnose weeënzwakte, kan het college volgen, gelet op het verloop van de partus en de onderzoeksbevindingen. Het college is er verder ambtshalve mee bekend dat het in de diergeneeskundige praktijk niet ongebruikelijk is om, zoals beklaagde heeft gedaan, bij een dergelijke diagnose Oxytocine toe te dienen, een onder meer voor weeënzwakte bij honden geïndiceerd diergeneesmiddel. Beklaagde heeft zich daarbij blijkens de stukken ook gehouden aan de voor een teef tijdens de partus voorgeschreven dosering. De beslissing om te trachten de hond op een natuurlijke wijze in haar vertrouwde omgeving te laten bevallen, valt naar het oordeel van het college op zichzelf te billijken.

5.7. Echter is beklaagde ook hierbij naar het oordeel van het college tekort geschoten in de aan klaagster gegeven instructies. Blijkens de patiëntenkaart, het verweer en het verhandelde ter zitting, heeft beklaagde klaagster geadviseerd om bij geen resultaat maximaal 90 minuten af te wachten en daarna – in verband met de sluitingstijd van de kliniek van beklaagde – contact op te nemen met de spoedkliniek in Amsterdam. Nog afgezien van de vraag of beklaagde wist dat klaagster die avond niet de beschikking had over een auto, was de geadviseerde wachttijd van maximaal 90 minuten in de visie van het college onverantwoord lang. Rekening houdend met de gegeven Oxytocine-injectie en mede in aanmerking genomen de reistijd tot de spoedkliniek (ongeveer een half uur), was in dit geval een ‘wachttijd’ van maximaal 30 minuten naar het oordeel van het college nog juist aanvaardbaar geweest en had beklaagde klaagster moeten instrueren om contact op te nemen met de spoedkliniek indien er binnen dat tijdsbestek nog geen pup geboren zou zijn. Het college wijst er in dit verband verder op dat er ook alternatieve keuzes denkbaar waren, die wellicht de voorkeur verdienden, zoals het afzien van de toediening van Oxytocine en klaagster direct met de hond door te sturen naar de spoedkliniek of de hond na de toediening van Oxytocine in de eigen kliniek op te nemen en te begeleiden. De verklaring van beklaagde ter zitting dat hij naast de kliniek woont en dat klaagster zijn hulp te allen tijde had kunnen inroepen, doet hieraan niet af, nu uit de stukken blijkt dat klaagster de instructie heeft gekregen om bij het uitblijven van resultaat contact op te nemen met de spoedkliniek (en dus niet met beklaagde). Beklaagde heeft zich er ter zitting nog op beroepen dat klaagster hem in het voortraject desgevraagd niet heeft kunnen mededelen wanneer de hond precies was gedekt. Ook dit rechtvaardigt de aan klaagster gegeven instructies niet. Meer algemeen mag van een dierenarts worden verwacht dat hij tracht de dekdatum te achterhalen. Ter zitting van het college bleek het overigens aan de hand van de vertrekdatum naar Hongarije (om de hond aldaar te laten dekken) mogelijk hierover een redelijke mate van zekerheid te verkrijgen.  

5.8. Het college hecht er aan te benadrukken dat er na het overlijden van de pups geen sectie is verricht, en dat hierdoor ongewis is gebleven en niet mogelijk is om met zekerheid vast te stellen wat de precieze doodsoorzaak van de pups is geweest. Hierdoor kan ook niet worden geconcludeerd dat de handelwijze van beklaagde hieraan debet is geweest, noch kan worden vastgesteld dat de opvolgende dierenarts het overlijden van de pups op enigerlei wijze had kunnen voorkomen.

5.9. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, zijn deze verwijten niet komen vast te staan, ofwel naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.10. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde kan worden verweten dat ten tijde van het telefoongesprek die bewuste middag te weinig uitvraag is gedaan om een goed en volledig beeld te verkrijgen van de vorderende partus, dat hij via zijn assistente onvoldoende (duidelijke en concrete) instructies aan klaagster heeft verstrekt en dat ook de na het onderzoek van de hond op de kliniek gegeven instructies in de visie van het college niet conform de zorgvuldige beroepsuitoefening zijn geweest. De klacht is in zoverre gegrond, waarbij na te melden maatregel passend wordt geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als hiervoor in rov. 5.11 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.