ECLI:NL:TDIVTC:2018:38 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/6

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:38
Datum uitspraak: 29-11-2018
Datum publicatie: 01-04-2019
Zaaknummer(s): 2018/6
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort te zijn geschoten in de begeleiding van de bevalling van een hond. Gegrond, berisping.

X,          klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. Klaagster is in de gelegenheid gesteld om een akte van repliek in te dienen, maar heeft daarvan afgezien, waarna de schriftelijke fase van de procedure is gesloten. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 27 september 2018. Alleen klaagster was daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij tekort is geschoten in de begeleiding van de bevalling van de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een teckel, geboren op 26 februari 2011, die drachtig was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid.

3.2. Op 2 januari 2018 is de hond op natuurlijke wijze bevallen van 5 pups. De volgende dag heeft klaagster, naar zij stelt omstreeks 18:00 uur, telefonisch contact opgenomen met beklaagde, de dienstdoende dierenarts, omdat haar vaste dierenartsenpraktijk gesloten was en de moederhond zich niet lekker leek te voelen. Klaagster is uitgenodigd met  de hond naar de praktijk van beklaagde te komen, waar de hond klinisch is onderzocht. Beklaagde heeft daarbij onder meer de buik van de hond bevoeld en een vaginaal toucher uitgevoerd, en geconstateerd dat er nog een, volgens beklaagde reeds overleden, pup in de baarmoeder aanwezig was.

3.3. Beklaagde stelt dat hij de achtergebleven pup handmatig zo heeft verplaatst dat de pootjes voor de ingang van het bekken kwamen te liggen, met de bedoeling dat de pup in die positie gemakkelijker uit de baarmoeder zou kunnen komen. Hiernaast heeft hij de hond een injectie met een antibioticum toegediend, alsook Oxytocine (Piton), ter bevordering van de weeën. Afgesproken werd dat, indien een natuurlijke geboorte te lang op zich liet wachten, de pup alsdan de volgende dag operatief via een keizersnede zou worden gehaald. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag hoe lang er afgewacht zou moeten worden. Volgens klaagster gaf beklaagde aan dat bij het uitblijven van de geboorte om 13:30 uur contact met hem opgenomen moest worden. Daartegenover heeft beklaagde gesteld dat de volgende ochtend operatief  ingegrepen moest worden als de pup dan nog niet was geboren. Klaagster is na het consult met haar hond naar huis gegaan.

3.4. In het klaagschrift wordt vermeld dat de gezondheidstoestand van de hond in de loop van de avond achteruit ging en de hond vermoeider leek, en dat de moeder van klaagster omstreeks 20:00 uur telefonisch contact heeft opgenomen met beklaagde.  Volgens klaagster heeft beklaagde toen gezegd dat de injectie met Piton 12 tot 24 uur werkzaam zou zijn en is haar geadviseerd om de volgende dag om 13:30 uur telefonisch contact op te nemen om een eventuele keizersnede te bespreken.

3.5. Klaagster stelt dat de gezondheidssituatie later die avond verder verslechterde en de hond ook koorts had gekregen, reden waarom tussen 22:30 en 23:00 uur naar beklaagde is gebeld met de vraag of er actie ondernomen moest worden. Beklaagde zou toen hebben aangegeven dat de pup de kans moest krijgen op een normale natuurlijke manier te worden geboren. Omdat klaagster twijfelde aan dit advies heeft zij vervolgens omstreeks 23:00 uur het spoednummer van haar eigen dierenartsenpraktijk gebeld en is haar toen verzocht om direct naar die praktijk te komen. Bij het klinisch onderzoek aldaar bleek dat de hond sloom was en koorts had, en bij echografisch onderzoek werd geconstateerd dat er een overleden pup in de buik van de hond zat. Door de aanwezige dierenarts is een keizersnede uitgevoerd, waarbij de pup, die met het hoofd naar achteren geslagen lag, uit de buik van de hond is gehaald.

3.6. Klaagster stelt op 4 januari 2018 middels een e-mailbericht haar onvrede over het veterinair handelen van beklaagde te hebben geuit, die daar niet op heeft gereageerd, en is zij enkele dagen nadien bij de praktijk langs geweest, hetgeen echter niet tot een vergelijk heeft geleid.  Klaagster heeft vervolgens de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd, stellende dat beklaagde haar die bewuste avond ten onrechte heeft geadviseerd om de bevalling af te wachten en heeft nagelaten eerder in te grijpen en actie te ondernemen.

4. HET VERWEER   

Op het verweer van beklaagde zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht geldt  dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of deze de meest optimale veterinaire zorg heeft verleend, maar dat als criterium wordt aangehouden of de dierenarts in kwestie als redelijke bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden. Met inachtneming van dit uitgangspunt zal het college thans overgaan tot bespreking van de klacht.

5.3. Met betrekking tot het consult op 3 januari 2018 is het college van oordeel dat beklaagde veterinair niet onjuist heeft gehandeld door in eerste instantie te besluiten, toen door hem werd geconstateerd dat er nog een achtergebleven pup in de baarmoeder van de hond zat, de situatie eerstens af te wachten en een injectie met Piton toe te dienen, om daarmee de weeën op te wekken en een natuurlijke bevalling te bevorderen. De zorgvuldige beroepsuitoefening gebiedt daarbij naar het oordeel van het college echter wel dat, als sprake is van duidelijke persweeën, de pup dan binnen een tijdsbestek van ongeveer 30 minuten geboren dient te zijn en dat bij het alsdan uitblijven ervan c.q. een stagnerende bevalling, actie dient te worden ondernomen en dat een en ander helder met een diereigenaar dient te worden gecommuniceerd. Niet gebleken is dat beklaagde hierover richting klaagster voldoende duidelijk is geweest, getuige het feit dat hij tijdens het consult enkel heeft geadviseerd dat tot de volgende dag kon worden afgewacht en als er dan nog geen pup was geboren er een keizersnede overwogen zou worden, en dat alleen als er koorts zou optreden eerder contact moest worden opgenomen. Niet gebleken is dat beklaagde klaagster duidelijk heeft voorgelicht over de te volgen gang van zaken indien er persweeën zouden ontstaan en hoelang het dan nog mocht duren en de pup geboren moest zijn, en bij het uitblijven of stagneren van de geboorte actie moest worden ondernemen.

5.4. Ter zitting heeft klaagster verklaard dat na het consult bij thuiskomst de weeën al vrij snel, al ongeveer na een kwartier, op gang kwamen en dat haar moeder omstreeks 19:00 uur telefonisch contact heeft opgenomen met beklaagde en tijdens het gesprek heeft verteld dat de hond aan het persen was en dat ze oververmoeid raakte. Niet duidelijk althans niet is komen vast te staan dat beklaagde tijdens het eerste telefoongesprek die avond heeft uitgevraagd of er sprake was van persweeën, hetgeen volgens klaagster dus het geval zou zijn geweest. In ieder geval is klaagster toen niet aangeboden om met de hond naar de praktijk te komen, waar het college aanneemt dat klaagster niet voor niets belde en niet uitgesloten kon worden dat sprake was persweeën of van andere -gelet op de vermoeidheid van de hond- verschijnselen die op een stagnerende bevalling duidden en tot een eerder onderzoek noopten.

5.5. Klaagster heeft later die avond tussen 22:30 en 23:00 uur met beklaagde gebeld omdat haar hond, die nog steeds niet van de overleden pup bevallen was, volgens klaagster koorts had. Beklaagde heeft gesteld dat hij werd gebeld met het verzoek om de hond meteen te opereren maar dat hij klaagster toen heeft  gezegd dat de hond in goede conditie was, dat de pup de kans moest krijgen op een natuurlijk wijze geboren te worden en dat het beter was als de moederhond nuchter voor de operatie zou zijn. Waar het niet aanbieden van een consult eerder die avond mogelijk nog te billijken zou zijn geweest, is het college van oordeel dat beklaagde naar aanleiding van het tweede telefoongesprek anders had moeten handelen en klaagster toen zeker had behoren uit te nodigen tot een bezoek aan de praktijk, om de situatie naar behoren in te kunnen schatten en te bezien of nadere actie nodig was (bijvoorbeeld het uitvoeren van een keizersnede) en is aldus een te afwachtende houding aangenomen.

5.6. Op grond van het vorenstaande komt het college tot een gegrondverklaring van de klacht, in de zin dat beklaagde kan worden verweten dat hij niet adequaat heeft gereageerd op de hulpverzoeken van klaagster en daardoor een te groot risico heeft genomen. In zoverre wordt de klacht gegrond geacht, waarbij na te melden maatregel passend en geboden wordt geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor onder rov. 5.6 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een berisping als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, en drs. M.E.A. Cuppens-Joosten, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.