ECLI:NL:TAHVD:2018:70 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170290

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:70
Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 01-05-2018
Zaaknummer(s): 170290
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat dat sprake is van excessief declareren en geen inzicht is gegeven in de urenspecificaties is ook in hoger beroep gegrond. Gezien de aard en omvang van de zaak en het bedrag dat de wederpartij op aanspraak van klaagster heeft betaald is het totaal honorarium, waarvan een deel resultaatgerelateerd, excessief. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verweerder klaagster zeer onduidelijk heeft geïnformeerd over hetgeen hij in rekening zou brengen.Een advocaat dient zijn cliënt op regelmatige basis inzicht te geven in de door hem bestede tijd en verrichte werkzaamheden, ook als de declaraties zijn of worden betaald door de verzekeraar van de wederpartij. Nergens  uit blijkt dat verweerder urenoverzichten heeft verstrekt. Voorwaardelijke schorsing van 13 weken met als bijzondere voorwaarde dat verweerder het resultaatgerelateerd honorarium aan klaagster terugbetaalt. Bekrachtiging. Proceskostenveroordeling.

Beslissing

van 23 april 2018

in de zaak 170290

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 25 september 2017, onder nummer 16-1014, aan partijen toegezonden op 25 september 2017. In die beslissing is klachtonderdeel a gegrond verklaard voor zover het betreft de klacht over het excessief declareren en voor het overige ongegrond, klachtonderdeel c is gegrond verklaard voor zover het betreft de klacht dat verweerder geen inzicht heeft gegeven in de urenspecificaties en voor het overige ongegrond, terwijl de klachtonderdelen b, d en e ongegrond zijn verklaard. Aan verweerder is een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 13 weken opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:159.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing, voor zover het betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen, in hoger beroep is gekomen, is op 25 oktober 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster van 29 november 2017;

-    de brieven van de gemachtigde van klaagster, mr. S.A. van Snippenburg, van 5 december 2017 en 28 februari 2018;

-    twee door verweerder overgelegde schriftelijke verklaringen.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 maart 2018, waar klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S, advocaat te N en verweerder zijn verschenen.        

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen als hierna omschreven.

a)    (…) en daarnaast heeft verweerder excessief gedeclareerd;

b)    (…)

c)    Verweerder heeft geen inzicht gegeven in de urenspecificaties (…)

d)    (…)

e)    (…)

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klaagster en haar (voormalige) partner zijn op 22 februari 2012 betrokken geweest bij een verkeersongeval. Nadat met de verzekeraar van de wederpartij (hierna: ‘de verzekeraar’) discussie ontstond over de hoogte van de schade, hebben klaagster en haar (voormalige) partner zich in maart 2012 tot verweerder gewend.

4.2    Verweerder heeft de opdracht bij brief van 27 maart 2012 aan klaagster bevestigd. De brief vermeldt onder meer:

“U geeft aan geen gebruik te willen maken van gefinancierde rechtsbijstand. […]

Wij komen een uurtarief overeen van € 285,00 excl. BTW exclusief 6 % kantoorkosten en exclusief 19 % BTW. […] Mocht het vergoede bedrag van de verzekeraar niet het volledige bedrag van de nota dekken, dan zal er een verrekening plaatsvinden (over het restbedrag) met de door u te ontvangen gelden van de verzekeraar. […]

Tevens zijn partijen overeengekomen om het aantal uren te maximaliseren al dan niet gekoppeld aan een resultaatsafhankelijke beloning (30% van het voorschot/schadebedrag). […]

U verleent hierbij volmacht aan [verweerder] om met het van de verzekeringsmaatschappij te ontvangen geldbedrag(en) te verrekenen met alle vorderingen, die [verweerder] (nog) op u heeft in het kader van openstaande declaraties, zoals voorstaand genoemd, welke voornoemde verrekeningen u zich middels ondertekening van deze machtiging/akkoordverklaring, onherroepelijk, en volledig, akkoord verklaard, en bij deze ook machtiging verleent om de terzake genodigde administratieve handelingen uit te voeren. […]”

4.3    Medio 2015 is klaagster na overleg met de verzekeraar akkoord gegaan met een totale schadevergoeding van € 26.250,-. De verzekeraar heeft de slotbetaling van € 25.000,- (€ 1.250,- was al eerder als voorschot aan klaagster betaald) op de derdengeldrekening van verweerder overgemaakt. De door de verzekeraar begrote redelijke kosten van rechtsbijstand van € 12.826,- zijn rechtstreeks aan verweerder uitbetaald.

4.4    Op 26 oktober 2015 heeft verweerder bij klaagster € 15.544,56 in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden tot en met 8 oktober 2015. De factuur is opgedeeld in twee componenten:

-    € 9.528,75 (“slotbetaling € 26.250,- x resultaatsbeloning 30% + BTW 21%”)

-    € 6.015,81 (“Declaratie € 37.683,62 x ½ - te ontvangen bedrag van Delta Lloyd € 12.826,00”)

4.5    Op 4 november 2015 heeft klaagster ten behoeve van verweerder een ‘machtiging/akkoordverklaring’ verrekening ondertekend.

4.6    Bij brief van 21 december 2015 (kennelijk per abuis gedateerd op 21 december 2012) heeft klaagster zich beklaagd over de dienstverlening door verweerder en de vernietiging van de overeenkomst van 27 maart 2012 ingeroepen.

4.7    Bij brief van 22 december 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

4.8    Op 28 december 2015 heeft verweerder per e-mail een bedrag van € 4.905,56 aan nagekomen buitengerechtelijke kosten van na 8 oktober 2015 bij de verzekeraar in rekening gebracht.

5    BEOORDELING

5.1    Ten aanzien van klachtonderdeel a, voor zover in hoger beroep aan de orde, heeft de raad onder meer overwogen,

    In overweging 5.4:

“Uit de door verweerder verstuurde facturen leidt de raad af dat verweerder aanspraak heeft gemaakt op een resultaatgerichte beloning én een ongelimiteerd urenhonorarium. Dat verweerder deze wijze van declareren zou hanteren, volgt naar het oordeel van de raad niet duidelijk uit de opdrachtbevestiging. Aldus kan niet gezegd worden dat klaagster wist of kon weten dat verweerder zou gaan declareren zoals hij thans heeft gedaan. Verweerder heeft hiermee onvoldoende inzicht gegeven in de wijze van declareren.”

en in overweging 5.5:

“Door aanspraak te maken op een resultaatgerelateerd honorarium van 30% van het behaalde resultaat, een ongelimiteerd urenhonorarium en op vergoeding van buitengerechtelijke kosten door de verzekeraar heeft verweerder volgens eigen zeggen in deze zaak recht op een totaalbedrag van € 33.276,12 (€ 9.528,75 aan resultaatgerelateerd honorarium + € 12.826,- van de verzekeraar + € 6.015,81 en € 4.905,56 van klaagster). Door de verzekeraar is aan klaagster vergoed een bedrag van € 26.250,- aan schade. De vermeende aanspraken van verweerder staan derhalve in geen verhouding tot het belang van de zaak en overstijgt het belang van de zaak dus ruimschoots: dit is circa 125 % van de schadevergoeding van € 26.250,-. Zelfs als de buitengerechtelijke kosten die door de verzekeraar zijn betaald (€ 12.826,-) en het bedrag van de tweede factuur van 28 december 2015 (€ 4.905,56) buiten beschouwing worden gelaten, heeft verweerder bij klaagster ruim 75 % van het behaalde resultaat in rekening gebracht. De raad oordeelt dat deze wijze van declareren excessief is. In verhouding tot de door klaagster ontvangen schadevergoeding is dan geen sprake meer van een ‘redelijk salaris’ waarover Gedragsregel 25 spreekt.”

5.2    Met zijn eerste grief komt verweerder op tegen het oordeel van de raad dat er sprake zou zijn van een ongelimiteerd urenhonorarium. Daarvan zou geen sprake zijn. Het hof verwerpt deze grief. Uit de door verweerder op 2 juli 2015 en 28 december 2015 aan de verzekeringsmaatschappij toegezonden urenspecificaties blijkt dat verweerder in de periode van 27 maart 2012 tot 28 december 2015 in totaal bijna 88,5 uur aan de zaken van klaagster en haar (voormalige) partner zou hebben gewerkt tegen een uurtarief van € 285,- vermeerderd met 6% kantoorkosten. Deze uren heeft verweerder, zo heeft hij ook erkend, integraal gedeclareerd. In zoverre is derhalve sprake van een ongelimiteerd urenhonorarium in die zin dat verweerder geen urenlimiet heeft gehanteerd.  De verwijzing naar de opdrachtbevestiging kan verweerder niet baten, nu ook daaruit niet blijkt van enige beperking in de uren die verweerder zou kunnen declareren.

5.3    Met zijn tweede grief komt verweerder op tegen het oordeel van de raad dat de vermeende aanspraken van verweerder in geen verhouding staan tot het belang van de zaak. Verweerder concludeert dat niet is komen vast te staan dat hij excessief heeft gedeclareerd. Het hof verwerpt ook deze grief en overweegt daartoe als volgt.

5.4    Het staat vast dat verweerder aanspraak heeft gemaakt op betaling van een totaal honorarium van € 33.276,12, zoals gespecificeerd in overweging 5.1. Ter zitting van het hof heeft verweerder desgevraagd verklaard dat de verzekeraar van begin af de aansprakelijkheid heeft erkend en dat het uitsluitend om de hoogte van de schade ging. Aanvankelijk hebben verweerder en klaagster de schade begroot op € 50.000 tot € 70.000. Uiteindelijk heeft de verzekeraar een schadevergoeding van € 26.250 uitgekeerd. Ter zitting van het hof heeft klaagster verklaard dat zij wist dat zij geen bedrag hoger dan € 30.000 zou krijgen.

5.5    Een totaalhonorarium van € 33.276,12, waarvan € 9.528,75 inclusief BTW resultaatgerelateerd en het restant gebaseerd op een tijdsbesteding van bijna 88,5 uur tegen een uurtarief van € 285,- acht het hof excessief, gezien de aard en omvang van de zaak, en het bedrag dat de wederpartij op de aanspraak van klaagster heeft betaald. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verweerder klaagster zeer onduidelijk heeft geïnformeerd over hetgeen hij in rekening zou brengen. Het hof verwijst daartoe naar de opdrachtbevestiging zoals in 4.2 geciteerd, waaruit voor een cliënt bepaald niet gemakkelijk valt op te maken op welke wijze gedeclareerd zal worden. 

5.6    In zijn derde grief stelt verweerder in reactie op rechtsoverweging 5.6 van de raad dat “de nagekomen buitengerechtelijke kosten door klaagster en de verzekeraar zijn ontvangen” en dat de uren aan klaagster en de verzekeraar bekend zijn gemaakt. Kennelijk reageert verweerder hiermee op de overweging van de raad dat een factuur ontbreekt. Het hof zal deze grief samen met de vierde grief bespreken.

5.7    Met zijn vierde grief komt verweerder op tegen het oordeel van de raad in rechtsoverweging 5.10 dat verweerder aan klaagster geen urenspecificaties heeft gezonden. De raad heeft daartoe het volgende overwogen:

“Wat betreft de klacht over het niet verstrekken van urenspecificaties, overweegt de raad dat een advocaat zijn cliënt op regelmatige basis inzicht dient te geven in de door hem voor zijn cliënt bestede tijd en verrichte werkzaamheden, ook als (een deel van) de declaraties zijn of worden betaald door de verzekeraar van de wederpartij. Volgens de opdrachtbevestiging zou klaagster maandelijks een gespecificeerde nota van verweerder ontvangen. Verweerder heeft weliswaar gesteld maandelijks urenoverzichten te hebben verstrekt, doch dit wordt door klaagster expliciet betwist en blijkt ook nergens uit. Uit het klachtdossier blijkt enkel dat verweerder bij zijn e-mail aan de verzekeraar en in kopie aan klaagster, op 28 december 2015, en dus pas na indiening van de klacht bij de deken, een urenspecificatie heeft bijgevoegd. Deze specificatie is bovendien beperkt nu deze enkel ziet op de werkzaamheden van na 8 oktober 2015, toen de zaak al zo goed als afgerond was. Dat klaagster daarvoor op regelmatige basis urenspecificaties heeft ontvangen, kan de raad dus niet vaststellen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verweerder dit niet heeft gedaan, hetgeen hem valt aan te rekenen.”      

5.8    Het hof kan zich met dit oordeel van de raad verenigen en maakt het tot het zijne. Het hof voegt eraan toe dat de door verweerder overgelegde schriftelijke verklaringen niet tot een ander oordeel leiden. Voor zover deze verklaringen inhouden dat de urenspecificaties wel degelijk naar klaagster zouden zijn opgestuurd missen zij  overtuigingskracht bij gebreke van schriftelijke bevestigingen van de verzending. De derde en de vierde grief worden verworpen.

5.9    Gezien het vorenstaande deelt het hof het oordeel van het hof over de gegrondheid van de klachten a en c, voor zover in appel aangevochten.

5.10    De raad heeft verweerder (kort gezegd) een voorwaardelijke schorsing opgelegd van 13 weken. Het hof rekent het verweerder zwaar aan dat hij klaagster zeer onduidelijk heeft geïnformeerd over de kosten die hij in rekening zou brengen en bovendien excessief heeft gedeclareerd. Daarbij past een zware maatregel. Ook het hof acht een voorwaardelijke schorsing van 13 weken passend en geboden, en ziet aanleiding daaraan bovendien nog een bijzondere voorwaarde te verbinden nu verweerder ter zitting van het hof heeft verklaard af te zien van het resultaatgerelateerd honorarium van € 9.528,75. Deze mededeling heeft alleen dan effect wanneer verweerder dat bedrag ook aan klaagster zal terugbetalen. Het hof zal dan ook als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke schorsing verbinden dat verweerder binnen vier weken na de onderhavige beslissing een bedrag van € 9.528,75 zal overmaken op een door klaagster op te geven bankrekening.     

5.11    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                    a) € 50,- reiskosten van klaagster;                                                      b) € 1000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.12    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.13    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de raad waarvan hoger beroep met dien verstande dat het hof aan de voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van 13 weken als bijzondere voorwaarde verbindt dat verweerder binnen vier weken na de dag van deze uitspraak van het hof aan klaagster een bedrag van € 9.528,75 betaalt door overmaking op een door klaagster op te geven bankrekeningnummer onder vermelding van uitspraak Hof van Discipline nummer HvD 170290; 

veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, L. Ritzema, G. Creutzberg en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 23 april 2018.