ECLI:NL:TAHVD:2018:67 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170287

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:67
Datum uitspraak: 20-04-2018
Datum publicatie: 01-05-2018
Zaaknummer(s): 170287
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Gegrond. Verweerder is ernstig tekort geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening die van hem als een redelijk handelend advocaat verwacht had mogen worden (zie 170288). Verweerder heeft niet meegewerkt aan onderzoek van deken in klachtzaak, waardoor deken wordt belemmerd in toezichthoudende taak. Schrapping. Bekrachtiging.

Beslissing

van 20 april 2018

in de zaak 170287

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1 HET VERDERE GEDING IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst naar zijn tussenbeslissing van 26 januari 2018, waarin het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het hof van 30 oktober 2017 gegrond is verklaard en waarin verweerder niet ontvankelijk is verklaard in het door hem op 13 november 2017 ingestelde hoger beroep. Het hof heeft in zijn beslissing van 26 januari 2018 bepaald dat de behandeling van het hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 21 september 2017 op het dekenbezwaar, gewezen onder nummer 17-541/A/AD, zal worden voortgezet op 19 februari 2018.

De tussenbeslissing van het hof is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2018:7.

2 VOORTZETTING VAN HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 Ter openbare zitting van 19 februari 2018 heeft het hof de behandeling van de zaak mondeling voortgezet, waar verweerder, bijgestaan door mr. V, advocaat te K, en de deken zijn verschenen.

2.2 Het hof neemt over en verwijst naar zijn tussenbeslissing van 26 januari 2018 voor zowel het dekenbezwaar als de feiten.

3 NADERE BEOORDELING

3.1 De raad heeft het dekenbezwaar onder a) dat inhoudt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 37 door niet te reageren op de verzoeken van de deken om een reactie op de klacht van K B.V. (hierna: K B.V.), waardoor hij het onderzoek naar de klacht onmogelijk heeft gemaakt, gegrond verklaard. De raad heeft daartoe overwogen dat in de Advocatenwet aan de deken onder meer is opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op naleving van de plichten van de advocaat als zodanig. Om die reden bepaalt gedragsregel 37 dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, alle gevraagde inlichtingen aanstonds dient te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen. De raad heeft geconstateerd dat verweerder aan die verplichting niet heeft voldaan. De deken heeft in de klacht die door K B.V. werd ingediend verweerder herhaaldelijk om een reactie verzocht. Verweerder heeft een aantal malen niet gereageerd en tweemaal om uitstel verzocht. Ondanks dat verweerder dat uitstel verkreeg, heeft hij geen inhoudelijke reactie op de klacht gegeven, noch is hij ter zitting van de raad verschenen om uitleg te geven. Evenmin is de raad gebleken dat sprake was van een bijzonder geval als bedoeld in gedragsregel 37.

3.2 Verweerder heeft op 20 oktober 2017 in één appelmemorie hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad in de onderhavige zaak en tegen de beslissing van de raad van 21 september 2017 in de klacht die door K B.V. tegen hem was ingediend. Het hof heeft in zijn tussenbeslissing van 26 januari 2018 overwogen dat met enige moeite in het beroepschrift van verweerder enkele bezwaren te lezen zijn die betrekking hebben op het dekenbezwaar onder a, met name over de melding aan de aansprakelijkheidsverzekeraar en de bemiddeling van de deken daarbij. In de tussenbeslissing is reeds overwogen dat de aangevoerde gronden uiterst beperkt zijn en lang niet alle overwegingen van de beslissing op het dekenbezwaar betreffen. Het hoger beroep van verweerder komt erop neer dat verweerder stelt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot de melding aan de aansprakelijkheidsverzekeraar. De deken heeft hem op 10 januari 2017 verzocht uiterlijk 13 januari 2017 te berichten dat de aansprakelijkstelling door K B.V. was gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en voorts om binnen drie weken inhoudelijk te reageren op de door K B.V. ingediende klacht. Verweerder heeft uiteindelijk op 20 januari 2017 de klacht gemeld bij zijn tussenpersoon en dus, gelet op het verzoek van de deken, te laat. Inhoudelijk heeft hij helemaal niet op de klacht gereageerd. Hoe verweerder kan stellen dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld met betrekking tot de melding aan de aansprakelijkheidsverzekeraar en dat het klachtonderdeel dat daarop betrekking heeft ongegrond dient te worden verklaard, ook omdat K B.V. er geen gevolgen van heeft ondervonden, is voor het hof niet begrijpelijk. Gedragsregel 37 laat niets aan duidelijkheid te wensen over, verweerder had aanstonds na 10 januari 2017 en uiterlijk op 13 januari 2017 de klacht moeten melden bij zijn verzekeraar en daarvan de deken op de hoogte dienen te stellen. Nu hij dat heeft nagelaten en inhoudelijk verder niet heeft weersproken dat hij niet inhoudelijk heeft gereageerd op de klacht van K B.V. toen de deken hem daarom vroeg, acht ook het hof het dekenbezwaar onder a) volledig gegrond. Dat betekent dat het hof de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel a) zal bekrachtigen.

3.3 Onderdeel b) van het dekenbezwaar betreft de dienstverlening van verweerder aan K B.V.. De deken verwijt verweerder dat zijn dienstverlening volstrekt ondermaats is geweest in de zaken die hij voor K B.V. heeft behandeld, aangezien hij niet of onvoldoende heeft gecommuniceerd met K B.V., zijn financiële beheer onfatsoenlijk is geweest en hij niet of onvoldoende is opgekomen voor de belangen van K B.V.. Het hof doet heden uitspraak in de zaak van K B.V., met nummer 170288. In die beslissing wordt het hoger beroep verworpen dat verweerder heeft ingediend tegen de gegrondverklaring door de raad van alle door K B.V. ingediende klachtonderdelen en wordt de aan verweerder door de raad opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk van 26 weken bekrachtigd. Dat betekent dat het verwijt dat verweerder jegens K B.V. ernstig tekort is geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening die van hem als een redelijk handelend advocaat verwacht mocht worden, in stand blijft. Voor de motivering van het hoger beroep dat verweerder heeft ingediend tegen de gegrondverklaring van de dekenklacht onder b) volstaat het hof met verwijzing naar voornoemde beslissing in de zaak met nummer 170288. Het hof zal de beslissing van de raad op onderdeel b) van het dekenbezwaar bekrachtigen.

3.4 Verweerder heeft ter zitting van het hof verklaard zich per 15 maart 2018 te laten uitschrijven van het landelijk advocatentableau. De privéomstandigheden van verweerder zijn de afgelopen jaren zwaar voor hem geweest. Daarom neemt hij enige tijd rust en vertrekt hij enkele maanden naar het buitenland. In de toekomst wil hij graag weer als advocaat in loondienst gaan werken. Verweerder verzoekt hiermee rekening te houden en de schrapping van het tableau die door de raad aan hem is opgelegd om te zetten in een lichtere maatregel.

3.5 Hoewel het hof begrip ervoor heeft dat de persoonlijke omstandigheden van verweerder in de afgelopen jaren niet gemakkelijk zijn geweest, ziet het hof geen aanleiding een andere maatregel op te leggen dan de raad heeft gedaan. De verweten gedragingen acht het hof zeer ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar. Vooralsnog heeft verweerder het hof niet ervan kunnen overtuigen dat na een rustpauze van enige tijd zijn wijze van praktijkvoering en zijn beroepshouding in positieve zin zal veranderen.

3.6 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

3.7 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 september 2017 met nummer 17-541/A/AD waarin het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing en verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.A.M. van Schendel, G.J.L.F. Schakenraad, J. Italianer en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.

griffier voorzitter