ECLI:NL:TAHVD:2018:137 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180031D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:137
Datum uitspraak: 09-07-2018
Datum publicatie: 18-07-2018
Zaaknummer(s): 180031D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Gegrond. Schrapping. Tekort aan opleidingspunten. Verweerder heeft structureel gedurende vele jaren achtereen niet voldaan aan de verplichtingen van de Voda. Bekrachtiging. Proceskostenveroordeling.

Beslissing

van 9 juli 2018

in de zaak 180031D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 8 januari 2018, onder nummer 17-571, aan partijen toegezonden op 8 januari 2018, waarbij het dekenbezwaar gegrond is verklaard, aan verweerder de maatregel is opgelegd van schrapping, de tenuitvoerlegging is gelast van de door de raad bij beslissing van 14 november 2016 in klachtzaak (dekenbezwaar) 16-688 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde maatregel van schorsing en verweerder is veroordeeld in de kosten van de procedure.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 februari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis nomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg;

-  brief van de deken van 8 mei 2018 met bijlagen;

-  e-mail van verweerder van 25 mei 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 mei 2018, waar de deken is verschenen.

3    HET DEKENBEZWAAR

Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet te voldoen aan de in artikel 4.4 lid 1 van de Verordening op de     advocatuur (hierna: Voda) opgenomen verplichting om jaarlijks ten minste 20     opleidingspunten te behalen;

b)    geen gehoor te geven aan het verzoek van de deken om tussentijds aan te tonen dat hij werkt aan het inhalen van het puntentekort over de jaren 2016     en 2017.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Op 23 februari 2009 heeft de raad een dekenbezwaar tegen verweerder wegens het halen van onvoldoende opleidingspunten gegrond verklaard en is aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd.

4.2    In de jaren 2009 tot en met 2013 heeft verweerder respectievelijk 10, 12, 20, 18 en 40 opleidingspunten behaald. Van de 40 in 2013 behaalde opleidingspunten zijn er 16 toegerekend als inhaalpunten voor voorgaande jaren en resteerde een overschot van 4 opleidingspunten, die in het jaar 2014 konden worden ingezet. Verweerder diende in 2014 nog 16 opleidingspunten te behalen.

4.3    In 2014 en 2015 heeft verweerder geen opleidingspunten behaald. Op 14 november 2016 heeft de raad (onder zaaknummer 16-688) het in verband daarmee ingediende dekenbezwaar gegrond verklaard, aan verweerder een voorwaardelijke schorsing opgelegd van één maand met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat verweerder voor 1 april 2017 tot genoegen van de deken diende aan te tonen dat hij de ontbrekende punten voor de jaren 2014 en 2015 had behaald.

4.4    Per e-mail is verweerder op 23 maart 2017 door het ordebureau namens de deken verzocht om door overlegging van bescheiden aan te tonen dat hij aan de verplichting tot het behalen van de opleidingspunten voor de jaren 2014 en 2015 had voldaan. Verweerder heeft op 31 maart 2017 certificaten voor in totaal 40 opleidingspunten aan het ordebureau toegezonden, waaruit bleek dat hij op 24 maart 2017 2 opleidingspunten heeft behaald door het bijwonen van een symposium en op 28 maart 2017 2 opleidingspunten door het bijwonen van een bijeenkomst strafrecht van de plaatselijke orde. De overige 36 punten zijn op 27, 28, 30 en 31 maart 2017 behaald via online cursussen.

4.5    In de CCV-opgave 2016 heeft verweerder aangegeven niet voldaan te hebben aan zijn opleidingsverplichting voor dat jaar. Het ordebureau heeft verweerder telefonisch en per e-mail op 18 mei 2017 verzocht om uiterlijk op 24 mei 2017 een opleidingsplan aan te leveren voor de in 2017 te behalen 40 punten voor de jaren 2016 en 2017, evenals certificaten van reeds gevolgde cursussen en inschrijvingsbewijzen van op het plan vermelde cursussen. In de e-mail wordt tevens vermeld dat de deken zich zal beraden op het indienen van dekenbezwaar aangaande het recidiverend puntentekort van 2016.

4.6    Per e-mail van 23 mei 2017 heeft verweerder een opleidingsplan voor 2017 ingediend, met als bijlagen een drietal aanmeldingsbevestigingen voor SSR-cursussen en met vermelding dat op 15 mei 2017 reeds een cursus gevolgd was. Op 8 juni 2017 is verweerder namens de deken verzocht om voor 1 september 2017 de punten voor 2016 te behalen en voor 1 januari 2018 de punten voor 2017, met als extra voorwaarde om binnen 3 weken na het volgen van iedere cursus een kopie van het betreffende opleidingscertificaat aan te leveren. Ook werd verzocht om toezending van het certificaat van de op 15 mei 2017 gevolgde cursus.

4.7    Ondanks herhaalde verzoeken namens de deken om toezending van bewijsstukken van behaalde opleidingspunten op 3 en 13 juli 2017 heeft verweerder niet meer gereageerd. Ook op het bij brief van 27 juli 2017 bij de raad ingediende dekenbezwaar heeft verweerder niet gereageerd, terwijl verweerder bij de behandeling van het dekenbezwaar bij de raad op 17 november 2017 niet is verschenen.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard op basis van de volgende overwegingen. Verweerder heeft met betrekking tot het tekort aan opleidingspunten voor de jaren 2014 en 2015 in strijd gehandeld met de Voda (artikel 4.5 lid 1), doordat hij de ontbrekende opleidingspunten niet telkens binnen een jaar na afloop van het daaropvolgende kalenderjaar heeft ingehaald. Van de in maart 2017 behaalde opleidingspunten kunnen er 4 worden ingezet voor het jaar 2016, maar voor de overige 16 opleidingspunten van 2016 is niet gebleken dat verweerder deze tijdig – uiterlijk 31 december 2017 – heeft ingehaald, zodat ook voor 2016 door verweerder is gehandeld in strijd met de Voda. Door het niet aanleveren van adequate bewijsstukken dat hij werkte aan het inhalen van het puntentekort over 2016 en 2017 heeft verweerder niet alleen in strijd gehandeld met artikel 4.4 lid 6 Voda, maar ook in strijd met gedragsregel 37 (oud; nu 29), op grond waarvan de advocaat aanstonds alle door de deken gevraagde inlichtingen dient te verstrekken. De raad heeft het verweerder zeer zwaar aangerekend dat hij sinds 2008 structureel heeft geweigerd om tijdig de verplichte minimale opleidingspunten te behalen, ondanks tuchtrechtelijke veroordelingen en ondanks herhaalde pogingen van de deken om hem ertoe aan te zetten. Ook heeft verweerder pas na de e-mail van 23 maart 2017 actie genomen om de achterstallige punten voor de jaren 2014 en 2015 in te halen, waarbij betwijfeld kan worden of verweerder met het behalen van 40 opleidingspunten in één week zijn kennis en deskundigheid heeft kunnen vergroten.

5.2    In zijn appelmemorie heeft verweerder – kort weergegeven – aangevoerd dat hij in 2017 met vijf cursussen 38 opleidingspunten heeft behaald waarmee hij aan zijn verplichtingen over 2016 en 2017 heeft voldaan, dat hij voor het jaar 2018 inmiddels 13 punten heeft behaald, dat hij de certificaten van de betreffende cursussen zal nazenden en dat hij zijn leven zal beteren voor wat betreft de verplichting om de deken tijdig voldoende informatie te verstrekken. De door verweerder toegezegde certificaten zijn evenwel door het hof nimmer ontvangen.

5.3    Bij brief van 8 mei 2018 heeft de deken het hof nadere stukken toegezonden, te weten een e-mail van 19 februari 2018 van de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder, waarin verweerder gerappelleerd wordt in het kader van de steekproefsgewijze toetsing van de inschrijvingsvoorwaarden, en de brief van 28 februari 2018 van de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder, waarin verweerder wordt medegedeeld dat zijn inschrijving voor de specialisaties strafrecht en jeugdzaken is beëindigd, omdat niet is aangetoond dat verweerder voldoet aan de daarvoor gestelde eisen.

5.4    Het hof heeft voorts kennisgenomen van de e-mail van verweerder van 25 mei 2018 om 9.24 uur aan de griffie van het hof, waarin verweerder meedeelt dat hij niet ter zitting van het hof van die datum zal verschijnen, dat hij heeft besloten de advocatuur vaarwel te zeggen ongeacht de uitspraak die het hof zal doen en dat hij zich per 1 juli 2018 zal laten uitschrijven als advocaat.

5.5    Het hof stelt vast dat nog immer niet gebleken is dat verweerder de voor de jaren 2016 en 2017 benodigde punten heeft behaald of ingehaald. De enkele stelling van verweerder daartoe in zijn appelmemorie is volstrekt onvoldoende, nu verweerder in gebreke is gebleven ten bewijze daarvan de bijbehorende certificaten over te leggen en ook ter zitting van het hof niet is verschenen. De overwegingen van de raad zijn daarmee onverkort blijven bestaan en worden volledig door het hof onderschreven. Daarbij wordt voorts in acht genomen, dat verweerder recent bij de Raad voor Rechtsbijstand is uitgeschreven voor de door hem uitgeoefende straf- en jeugdrechtpraktijk vanwege het niet voldoen aan de inschrijvingsvereisten. Bij het op de door de raad beschreven wijze structureel gedurende vele jaren achtereen niet voldoen aan de verplichtingen van de Voda, past ook naar het oordeel van het hof geen andere maatregel dan die van schrapping van het tableau. De beslissing van de raad dient derhalve te worden bekrachtigd.

5.6    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van de Nederlandse Orde van Advocaten ad € 1000.

5.7    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de uitspraak van de raad van 8 januari 2018 in de zaak 17-571;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de     manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, H.J. de Groot,  N.H. van Everdingen en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van

mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 9 juli 2018.