ECLI:NL:TAHVD:2015:286 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7494

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:286
Datum uitspraak: 02-11-2015
Datum publicatie: 03-11-2015
Zaaknummer(s): 7494
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaten hebben niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in een kort geding procedure gebruik te maken van onrechtmatig verkregen informatie van de politie. Zij hebben een zorgvuldige afweging gemaakt door raadpleging van de deken, een deskundige op het gebied van privacy-recht en een strafrechtadvocaat. Het stuk vormde het enige schriftelijke bewijs. Belangen van klager zijn door het in het geding brengen van de informatie niet nodeloos of ontoelaatbaar geschaad. Beroep op de geheimhoudingsplicht van artikel 7 lid 2 Wet politiegegevens wordt verworpen.  

Beslissing

van 2 november 2015

in de zaak 7494

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerders

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 23 maart 2015, onder nummer R. 4447/14.33, aan partijen toegezonden op 24 maart 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerders ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:75.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 april 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een brief van klager aan het hof van 15 april 2015, ingekomen op 18 mei 2015;

-    de antwoordmemorie van verweerders.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 september 2015, waar klager en verweerders, bijgestaan door mr. R zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in een kort geding procedure gebruik te maken van onrechtmatig verkregen informatie van de politie.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerders traden in kort geding op voor de wederpartij van klager, [de krant]. De krant heeft in juli 2011 enkele artikelen gepubliceerd waarin klager werd omschreven als een “vuurwapengevaarlijke drugscrimineel”. Klager heeft de krant in kort geding gedagvaard en rectificatie met schadevergoeding gevorderd. De zitting vond op 23 augustus 2011 plaats.

4.2    Op 22 augustus 2011, op de avond voor de zitting kort na 22 uur, hebben verweerders aan de voorzieningenrechter en aan klagers advocaat als productie een uittreksel uit het politieregister toegezonden, waaruit blijkt dat klager daar stond geregistreerd onder code 2 (harddrugsdelicten) en code 4 (vuurwapenwetgeving). Verweerders hebben dit stuk op de avond voor de zitting ongevraagd ontvangen van een journalist van de krant, die het – zoals later is gebleken - had gekregen van een medewerker van de politie. Verweerster sub 1 heeft die avond nog met een kantoorgenoot besproken of zij het stuk zou overleggen.

4.3    De advocaat van klager heeft diezelfde avond bij verweerders bezwaar gemaakt tegen overlegging van dit stuk en verzocht het terug te nemen. Verweerders hebben op 23 augustus 2011 nog vóór de zitting telefonisch overleg gevoerd met de deken over de overlegging van het stuk. De deken was van oordeel dat zij het stuk in het belang van hun cliënt mochten overleggen. Voorts hebben verweerders vóór de zitting een deskundige op het gebied van privacy-recht en een strafrechtadvocaat geraadpleegd. Ook zij waren van mening dat verweerders het stuk mochten overleggen. Verweerders hebben het stuk niet teruggenomen.

4.4    De voorzieningenrechter heeft het stuk ondanks bezwaar van de advocaat van klager toegelaten. Bij vonnis in kort geding van 6 september 2011 zijn de vorderingen van klager afgewezen.

4.5    Bij beschikking ex art. 12 Sv van 14 februari 2013 heeft het gerechtshof Den Haag het beklag van klager tegen de beslissing van de officier van justitie om (onder meer) verweerders niet te vervolgens wegens opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 272 Sr, afgewezen. Het gerechtshof overwoog daarbij dat verweerders de informatie alleen ten behoeve van het kort geding hebben ingebracht en niet met de bedoeling om deze verder naar buiten te brengen, en dat zo er al sprake zou zijn van een strafbaar feit, het gerechtshof geen specifiek strafrechtelijke belang aanwezig achtte om tot vervolging van verweerders over te gaan.

4.6        Bij brief van 20 augustus 2013 heeft klager een klacht tegen verweerders ingediend.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft overwogen dat een advocaat een grote mate van vrijheid heeft om te bepalen wat de belangenbehartiging van zijn cliënt vergt, welke vrijheid haar beperking vindt in een behoorlijke belangenafweging, waarbij de advocaat rekening moet houden met de gerechtvaardigde belangen van anderen dan zijn cliënt. Verweerders hebben blijkens de adviezen die zij hebben ingewonnen een zorgvuldige afweging gemaakt. Nu onweersproken is gesteld dat het stuk het enige schriftelijke bewijs vormde dat voorhanden was en het verschil zou (kunnen) maken tussen winnen en verliezen, hebben verweerders niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het stuk te handhaven, aldus de raad.

5.2    Klager heeft in beroep als grieven aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat verweerders een zorgvuldige belangenafweging hebben gemaakt, en dat in de adviezen die verweerders hebben ingewonnen de specifieke geheimhoudingsplicht die ook op verweerders rust, niet is betrokken. Klager doelt hierbij op art. 7 lid 2 van de Wet politiegegevens. Verder voert klager aan dat dit stuk niet het enige schriftelijke bewijs was dat het verschil zou maken tussen winnen en verliezen, omdat het om meer punten dan alleen de kwalificatie van klager ging en omdat de krant naar eigen zeggen meerdere bronnen had. Tenslotte heeft klager er bezwaar tegen dat de raad in het midden heeft gelaten dat de advocaten in strijd met de geheimhoudingsplicht van de Wet politiegegevens hebben gehandeld.

5.3    Het hof stelt evenals de raad voorop, dat bij de beoordeling van het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

5.4    In dit geval moet dus worden beoordeeld, of de belangen van klager nodeloos en ontoelaatbaar zijn geschaad door overlegging in kort geding van het uittreksel uit de politieregisters. Verweerders zijn, zoals blijkt uit het feit dat zij bij de deken, bij een kantoorgenoot en bij twee andere deskundige advocaten advies hebben ingewonnen, bij hun beoordeling of zij het stuk mochten overleggen en niet terugnemen, niet over een nacht ijs gegaan. Niet weersproken is dat verweerders niet tot het verkrijgen van de gegevens uit het politieregister hebben aangezet of dat zij dat zouden hebben uitgelokt. Zij hebben onweersproken gesteld dat de journalist die hen de gegevens overhandigde, zei dat deze “uit betrouwbare bron” kwamen. Ook als verweerders beseft of vermoed hebben dat de gegevens verkregen waren doordat iemand binnen de politieorganisatie deze in strijd met de wet aan een journalist had verstrekt, brengt dat nog niet mee dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door deze gegevens in rechte over te leggen. In het civiele recht volgt immers uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat onrechtmatig verkregen bewijs dat vervolgens gebruikt wordt in een civiele procedure niet zonder meer geen wettig bewijs oplevert,  maar dat de rechter steeds over de toelaatbaarheid oordeelt, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval.

5.5    Daarnaast is niet gebleken dat verweerders ter ondersteuning van hun stellingen in het kort geding nog over andere doorslaggevende bewijsstukken (dan anonieme getuigenverklaringen) konden beschikken, zodat het gebruik van deze gegevens in het belang van hun cliënt geboden was.  De schending van de privacybelangen van klager was in die zin beperkt, dat de door klager aangevochten kwalificaties door de publicaties in de krant reeds verspreid waren; daar voegde het bij het kort geding ingebrachte uittreksel uit de politieregisters niet veel aan toe.  De belangen van klager zijn door die overlegging dus noch nodeloos, noch ontoelaatbaar geschaad.

5.6    De stelling van klager dat de geheimhoudingsplicht van art. 7 lid 2 van de Wet politiegegevens wordt geschonden door een ieder aan wie gestolen politie-informatie is verstrekt en die deze verder verspreidt, zodat verweerders reeds op deze grond strafbaar zijn en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, wordt door het hof verworpen. In deze tuchtrechtelijke procedure wordt het handelen van verweerders (alleen) getoetst aan art. 46 Advocatenwet. Het is niet aan de tuchtrechter maar aan de strafrechter om te beoordelen of verweerders een strafbaar feit hebben begaan. In dat verband wijst het hof er overigens op dat het gerechtshof het beklag van klager tegen de beslissing van de officier van justitie om verweerders niet te vervolgen, heeft afgewezen. 

5.7    Op deze gronden falen de grieven van klager en zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing, waarvan beroep.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. D.J. Markx, M.L.J.C. van  Emden-Geenen, J.A. Schaap en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 2 november 2015.