ECLI:NL:TADRSGR:2017:246 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-1047/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:246
Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 12-12-2017
Zaaknummer(s): 16-1047/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Schrapping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Schrapping naar aanleiding van dekenbezwaar. Eindbeslissing na tussenbeslissing d.d. 13 februari 2017. De raad is van oordeel dat verweerder met het grote aantal verzoeken om een LAT-vergoeding dat hij in de onderzochte periode heeft ingediend en in welke zaken door hem niet of nauwelijks juridische werkzaamheden zijn verricht, heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichting tot financiële integriteit en misbruik heeft gemaakt van overheidsgelden. De aan dit oordeel ten grondslag liggende feiten en omstandigheden acht de raad zodanig ernstig dat zij reeds op zichzelf een schrapping rechtvaardigen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 11 december 2017

in de zaak 16-1047/DH/DH

naar aanleiding van het ambtshalve bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag,

mede namens de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

klager

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Klager heeft bij brief van 5 september 2016 een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet (Aw) tegen verweerder ingediend. Hij heeft daarbij verzocht verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk aangezien tegen hem een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen waardoor enig door artikel 46 Aw beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad.

1.2 De raad heeft bij beslissing van 3 oktober 2016 het verzoek om onmiddellijke schorsing van verweerder op grond van artikel 60ab Aw toegewezen, zulks onder de voorwaarde dat door klager binnen zes weken een ambtshalve bezwaar zou worden ingediend.

1.3 Verweerder heeft opheffing van deze schorsing verzocht, welk verzoek door de raad bij beslissing van 5 december 2016 is afgewezen.

1.4 Bij beslissingen van 16 januari 2017 heeft het Hof van Discipline verweerder niet-ontvankelijk verklaard in het door hem tegen de beslissing van de raad van 3 oktober 2016 ingestelde hoger beroep en in het tegen de beslissing van de raad van 5 december 2016 ingestelde hoger beroep.

1.5 Bij brief aan de raad van 11 november 2016, door de raad ontvangen op 14 november 2016, heeft klager, mede namens de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, bij de raad een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend.

1.6 Verweerder heeft op 26 december 2016 een verweerschrift ingediend, welk verweerschrift op 27 december 2016 door de raad is ontvangen.

1.7 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2017 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn stafjuriste [stafjuriste], en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde].

1.8 Op 13 februari 2017 heeft de raad een tussenbeslissing gegeven waarbij met aanhouding van iedere verdere beslissing – zakelijk weergegeven – aan partijen is opgedragen de volledige procesdossiers van de hoger beroep-procedures tegen de beslissingen van de raad van 3 oktober en 5 december 2016 in het geding te brengen, aan verweerder is opgedragen de beslissing op zijn bezwaar d.d. 10 december 2016 tegen de besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand van 6 december 2016 in het geding te brengen en aan klager is opgedragen de volledige klachtdossiers in de zaken K., C. en het echtpaar G. in het geding te brengen.

2 FEITEN, KLACHT EN VERWEER

2.1 Voor een weergave van de feiten waarbij de raad bij de beoordeling van de klacht van uitgegaan is, van de klacht en het verweer wordt verwezen naar de tussenbeslissing d.d. 13 februari 2017, welke beslissing als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

2.2 Bij e-mail van 18 mei 2017 heeft verweerder aan de raad het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 9 mei 2017 op zijn bezwaar tegen de beslissingen van 6 december 2016 doen toekomen. Bij dit besluit heeft de Raad voor Rechtsbijstand het bezwaar van verweerder ongegrond verklaard en de bestreden beslissingen, waarbij voor 18 toevoegingszaken de aan verweerder verstrekte vergoedingen zijn ingetrokken, gehandhaafd. Uit de beslissing blijkt dat in geen enkel dossier van verweerder stukken aanwezig waren, niet is gebleken van een schriftelijk advies aan de rechtszoekende, terwijl evenmin is gebleken dat sprake is geweest van juridische bijstand door verweerder. De inhoud van het zogenoemde rapport (…) heeft de Raad voor Rechtsbijstand geen reden gegeven dienaangaande anders te oordelen.

2.3 Eveneens bij e-mail van 18 mei 2017 heeft verweerder aan de raad een afschrift van het door hem op 18 mei 2017 tegen het besluit op bezwaar d.d. 9 mei 2017 bij de [rechtbank], [locatie], ingediende beroepschrift met bijlagen doen toekomen.

2.4 Bij e-mail van 1 juni 2017 met bijlagen heeft verweerder de raad geïnformeerd over (de stand van zaken ten aanzien van) de dossiers C., K. en G. Uit deze e-mail blijkt dat het dossier C. niet heeft geleid tot een klacht, dat met K. een regeling is getroffen en dat het echtpaar G. een klacht heeft ingediend.

2.5 Bij e-mail van 29 juni 2017 met bijlagen heeft verweerder de raad geïnformeerd over de afwikkeling van het dossier K. Uit deze e-mail blijkt dat verweerder op 31 mei 2017 met K. een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten en de daaruit voortvloeiende verplichtingen is nagekomen.

2.6 Bij e-mail van 8 augustus 2017 heeft verweerder aan de raad het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 18 juli 2017 op zijn bezwaar tegen de beslissingen van 25 en 26 mei 2017, waarbij alle vanaf 1 januari 2015 aan verweerder verstrekte toevoegingen en declaraties (totaal 113) zijn ingetrokken, doen toekomen. Bij dit besluit heeft de Raad voor Rechtsbijstand het bezwaar van verweerder ongegrond verklaard en de bestreden besluiten gehandhaafd. Uit de beslissing blijkt dat verweerder heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het door de Raad voor Rechtsbijstand gewenste onderzoek teneinde te kunnen vaststellen of door verweerder in de desbetreffende dossiers persoonlijk juridische werkzaamheden waren verricht en een opdrachtbevestiging was verzonden.

2.7 Eveneens bij e-mail van 8 augustus 2017 heeft verweerder aan de raad een afschrift van het door hem op 30 juli 2017 tegen het besluit op bezwaar d.d. 18 juli 2017 bij de [rechtbank] ingediende beroepschrift met bijlagen doen toekomen.

2.8 Klager en verweerder hebben beiden de volledige procesdossiers van de hoger beroep procedures tegen de beslissingen van de raad van 3 oktober en 5 december 2016 in het geding gebracht.

2.9 Bij e-mail van 28 september 2017 heeft verweerder aanvullende stukken met betrekking tot het klachtdossier van het echtpaar G. aan de raad gezonden.

2.10 De behandeling van de klachtzaak van het echtpaar G. heeft ter zitting van

9 oktober 2017 plaatsgevonden. Bij beslissing van heden heeft de raad die klacht gegrond verklaard en verweerder de maatregel van berisping opgelegd.

3 BEOORDELING

3.1 Zoals in de tussenbeslissing van 13 februari 2017 vermeld, verzoekt de deken om aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op te leggen omdat hij gehandeld heeft in strijd met artikel 46 Aw en met de gedragsregels 4, 6, 8, 9 lid 1, 11, 25 lid 3, 33 en 38. Hij legt aan dit verzoek de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag:

a) Van de president van de [rechtbank] werd een signaal ontvangen over een ontruiming van een cliënt van verweerder, als gevolg van een onjuist ondertekend verzoekschrift. Tevens werd een melding ontvangen over beslag dat ten laste van verweerder was gelegd onder de Raad voor Rechtsbijstand.

b) Daarop is onderzoek gedaan naar de praktijkvoering van verweerder, in eerste instantie gericht op de werkzaamheden in 19 LAT-zaken.

c) Daaruit kwam een beeld naar voren van Lichte Advies Toevoegingen die werden aangevraagd terwijl er niet of nauwelijks werkzaamheden tegenover stonden. Van werkelijk juridisch advies of rechtsbijstand door verweerder bleek geen sprake te zijn.

d) Bovendien bleek van beroepsfouten waarbij niet kon worden vastgesteld dat de cliënt hierover was geïnformeerd en was geadviseerd over de te volgen procedure.

e) In alle onderzochte dossiers bleek, behoudens een digitale handtekening, niet van directe betrokkenheid van verweerder bij de zaak en evenmin van voorlichting en advisering over de zaak door hem aan de cliënt. Ook bleek niet van enige nazorg, bijvoorbeeld wanneer een ontruiming had plaatsgevonden. Sterker nog, desgevraagd gaf verweerder te kennen dat dat uitsluitend telefonisch of in het geheel niet gebeurde.

f) Ook bleek veelvuldig van werkzaamheden in de advocatendossiers door anderen dan de advocaat, al dan niet op eigen initiatief, zelfs door personen die daarvoor niet gekwalificeerd waren. De inrichting van de kantoororganisatie was zodanig dat dit mogelijk was en er waren anderen dan de advocaat geautoriseerd zijn handtekening onder stukken en brieven te plaatsen.

g) Er werd misbruik gemaakt van toevoegingsgelden door in dossiers een LAT aan te vragen zonder dat daar door verweerder daadwerkelijk werkzaamheden voor werden verricht, of door een toevoeging aan te vragen voor een bij voorbaat kansloze procedure.

h) Uit een nader onderzoek in 59 dossiers kwam de Raad voor Rechtsbijstand tot nagenoeg dezelfde conclusie.

i) Na de schorsing en uitschrijving heeft verweerder onvoldoende zorg betracht waardoor belangen van cliënten zijn geschaad. Tevens heeft hij cliëntgegevens aan de fiscalist mr. S. verstrekt in strijd met zijn geheimhoudingsplicht.

j) Verweerder geeft er nog altijd geen blijk van het verwijtbare van zijn handelwijze in te zien.

3.2 Een belangrijk deel van de cliënten van verweerder werd door hem bijgestaan in het kader van de gefinancierde rechtshulp op basis van een zogenoemde LAT (Lichte Advies Toevoeging). Voor rechtsbijstand verleend op basis van een LAT behoeft geen verantwoording te worden afgelegd voor de bestede tijd en wordt bijna zonder enige controle een vergoeding toegekend.

3.3 De Raad voor Rechtsbijstand heeft een groot aantal aan verweerder toegekende LAT-vergoedingen ingetrokken. Tegen deze beslissingen heeft verweerder bezwaar gemaakt. De Raad voor Rechtsbijstand heeft in de besluiten d.d. 9 mei en 18 juli 2017, deze bezwaren ongegrond verklaard en de oorspronkelijke beslissingen bevestigd.

3.4 Tegen deze besluiten op bezwaar heeft verweerder weliswaar beroep ingesteld, maar in de door hem ingediende beroepschriften heeft hij geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen de bevindingen van de Adviescommissie bezwaarschriften in de beide zaken, waarop deze besluiten zijn gebaseerd.

3.5 Meer in het bijzonder heeft hij geen inhoudelijke bezwaren gericht tegen de feitelijke vaststelling van de Adviescommissie in haar advies d.d. 8 mei 2017 dat niet althans onvoldoende gebleken is dat in de desbetreffende dossiers door verweerder zelf juridische werkzaamheden waren verricht. Ook overigens heeft hij de feitelijke vaststellingen van de Adviescommissie in deze zaak niet bestreden. Dat betekent dat de raad deze feitelijke vaststellingen bij de beoordeling van onderhavig dekenbezwaar tot uitgangspunt neemt. Of de  LAT-vergoedingen in kwestie op andere, formele gronden hadden mogen worden ingetrokken kan derhalve in het midden blijven.

3.6 Wat betreft het advies van de Adviescommissie d.d. 12 juli 2017 dat door de Raad voor Rechtsbijstand ten grondslag is gelegd aan het besluit op bezwaar van 18 juli 2017, geldt dat verweerder daarop, toen hij daartoe in de gelegenheid werd gesteld, in het geheel niet heeft gereageerd. Hetgeen door de Adviescommissie in deze procedure is overwogen, kan dus als vaststaand worden aangenomen. Dat betekent dat de raad tot uitgangspunt neemt dat de Raad voor Rechtsbijstand de vergoedingen in deze 113 zaken op juiste gronden heeft ingetrokken.

3.7 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder met het grote aantal verzoeken om een LAT-vergoeding dat hij in de onderzochte periode heeft ingediend en in welke zaken door hem niet of nauwelijks juridische werkzaamheden zijn verricht, heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichting tot financiële integriteit en misbruik heeft gemaakt van overheidsgelden.

3.8 Gelet op het voorgaande acht de raad het dekenbezwaar wat betreft de hiervoor besproken feiten en omstandigheden gegrond. Deze feiten en omstandigheden acht de raad ook zodanig ernstig dat zij reeds op zichzelf na te melden maatregel rechtvaardigen. De raad ziet daarin aanleiding om de overige feiten en omstandigheden onbesproken te laten.

4    MAATREGEL

4.1 Gelet op de ernst van de verweten gedragingen en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad ondanks de verstrekkende gevolgen daarvan voor verweerder, de meest vergaande maatregel van schrapping passend en geboden. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen dat verweerder er tot op heden geen blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien en doorlopend tracht de verantwoordelijkheid bij anderen te leggen.

5  KOSTENVEROORDELING

5.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan, M.F. Laning, P. Rijpstra en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2017 verzonden.