ECLI:NL:TADRARL:2018:51 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-552
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-01-2018 |
Datum publicatie: | 28-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-552 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht van cliënt. Gestelde tekortkomingen zijn niet komen vast te staan. Zo is niet gebleken van een vaste prijsafspraak i.p.v een uurtarief. De schriftelijke bevestiging van een opdracht aan de advocaat hoeft niet te worden ondertekend door de cliënt. Ook is niet gebleken dat de advocaat tekort is geschoten in zijn informatie over de mogelijkheid van rechtshulp op toevoegingsbasis dan wel dat de kwaliteit van zijn werkzaamheden onder de maat is gebleven, terwijl ook overigens niet van enig klachtwaardig handelen van de advocaat is gebleken. Klacht is ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 29 januari 2018
in de zaak 17-552
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 5 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 18 juli 2017, door de raad ontvangen op 19 juli 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder, beiden vergezeld van hun gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster heeft zich per e-mail van 27 januari 2016 tot verweerder gewend met het verzoek om advies en bijstand over de beëindiging van de zakelijke relatie (klaagster en haar voormalige vriend waren beiden vennoot in een VOF) nadat de affectieve relatie reeds tot en einde was gekomen.
2.2 De opdracht is door verweerder bevestigd bij brief van 9 maart 2016 met vermelding van de financiële afspraken en de toepasselijke algemene voorwaarden. Deze opdracht is niet ondertekend.
2.3 Verweerder heeft klaagster voor zijn werkzaamheden de volgende nota’s gestuurd:
- Factuur 200100859 van 3 maart 2016 ad € 334,86
- Factuur 200101044 van 28 april 2016 ad € 225,-
- Factuur 200101361 van 4 augustus 2016 ad € 120,01
- Factuur 200101451 van 5 september 2016 ad € 690,01.
Klaagster heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.4 Klaagster heeft zich omstreeks eind juni 2016 tot mr. F. gewend. Mr. F. heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd en verkregen. Vervolgens heeft verweerder op 11 juli 2016 om overdracht van het dossier gevraagd.
2.5 Klaagster heeft bij brief van 5 oktober 2016 een klacht ingediend tegen verweerder en bij e-mail van 29 oktober 2016 verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het handelen van verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder
a) ondanks de van tevoren mondeling overeengekomen vaste prijsafspraak van € 400,-, een uurtarief heeft gehanteerd. Klaagster heeft de nadien ontvangen opdrachtbevestiging van 9 maart 2016, waarin het uurtarief staat vermeld, niet ondertekend. Vervolgens heeft verweerder de kosten van zijn werkzaamheden -grotendeels niet gespecificeerd- in rekening gebracht.
b) ten onrechte geen toevoeging heeft aangevraagd omdat de kwestie volgens hem een zakelijk geschil betrof. Dit is onjuist omdat het ging om de afwikkeling en de beëindiging van een affectieve relatie, waarvoor de opvolgend advocaat wel een toevoeging heeft verkregen.
c) klaagster slecht heeft geadviseerd over de afwikkeling van de VOF, nagelaten heeft klaagster te adviseren zich als vennoot uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel, met als gevolg dat klaagster voor de schulden van haar voormalige partner is komen te staan.
d) niet van tevoren met klaagster over zijn plan van aanpak heeft gesproken, noch inhoudelijk met haar heeft afgestemd over de te verzenden brieven.
e) gelet op zijn rechtstreekse contact met de wederpartij van klaagster en zijn plan van aanpak en gegeven advies, meer in het belang handelde van de wederpartij dan in het belang van klaagster.
f) niet meewerkte aan de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat, mr. F.
g) de aansprakelijkstelling van klaagster weigerde door te sturen naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
4 VERWEER
4.1 Met klaagster is ter zake van de kosten van rechtsbijstand geen vaste prijsafspraak gemaakt. Dit blijkt ook uit de opdrachtbevestiging waarin onder meer het uurtarief van € 99,- inclusief BTW wordt vermeld. De opdrachtbevestiging is bij brief van 9 maart 2016 aan klaagster toegezonden. De nota’s die aan klaagster zijn gestuurd, heeft zij zonder protest behouden. Pas op 7 september 2016 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de laatste factuur van 5 september 2016.
4.2 Zowel uit het e-mailbericht van klaagster van 27 januari 2016 als ook uit de opdrachtbevestiging van 9 maart 2016 is af te leiden dat het een zakelijk geschil betrof (de ontbinding van de VOF). De affectieve relatie was immers inmiddels beëindigd. Voor een geschil met een zakelijk belang wordt geen toevoeging verstrekt. Mr. F. heeft kennelijk wel een toevoeging aangevraagd en verkregen. Deze toevoeging is echter na contact met de orde van advocaten en de Raad voor Rechtsbijstand kennelijk weer ingetrokken.
4.3 Met klaagster is over de te voeren strategie gesproken. Op verzoek van klaagster diende de confrontatie met haar wederpartij zoveel mogelijk te worden vermeden en wilde zij in onderling overleg het geschil oplossen. Daartoe heeft verweerder contact gezocht met de voormalige partner van klaagster. Dit was in het belang van klaagster en verweerder heeft dat aan de wederpartij duidelijk gemaakt.
4.4 Na de bespreking van 2 februari 2016 zijn gegevens opgevraagd bij de Kamer van Koophandel en is een conceptbrief opgesteld voor de wederpartij. Deze is op 9 februari 2016 in concept naar klaagster gestuurd. Klaagster heeft diezelfde dag laten weten : “De brief ziet er tot zover goed uit.” Bij e-mail van 17 februari 2016 is klaagster een advies gestuurd en is om aanvullende informatie gevraagd,
4.5 Nadat klaagster zich na een periode van “radiostilte” op 31 maart 2016 weer meldde, is haar bij e-mail van 7 en 14 april 2016 de aangepaste brief ter goedkeuring toegezonden. Na 14 april 2016 heeft verweerder niets meer van klaagster gehoord.
4.6 Op 11 juli 2016 heeft Mr. F. aan verweerder gevraagd om overdracht van het dossier. Verweerder wist tot dat moment niet dat klaagster zich niet meer door hem liet bijstaan.
4.7 In verband met de overdracht van het dossier en de onbetaalde nota’s heeft verweerder getracht met klaagster te overleggen over de afwikkeling. Op 2 augustus 2016 is klaagster hiertoe uitgenodigd. Uiteindelijk is een afspraak gemaakt voor 24 augustus 2016, maar klaagster heeft die afspraak daags ervoor afgezegd. Bij brief van 24 augustus 2016 heeft verweerder klaagster gemotiveerd bericht de samenwerking te beëindigen.
4.8 Verweerder heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling. De claim is door de verzekeraar bevestigd op 1 november 2016.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Beoordeeld moet worden of verweerder ten onrechte een uurtarief heeft gehanteerd omdat er een vaste prijsafspraak was gemaakt. De raad constateert dat in de opdrachtbevestiging van 9 maart 2016 aan klaagster een uurtarief van € 99,- staat vermeld en geen vaste prijsafspraak. Klaagster heeft daartegen niet geprotesteerd. Eerst in een e-mail van 7 september 2016 (bijna zes maanden later) meldt zij dat zij het niet eens is met de laatste nota van 5 september 2016 omdat er een vaste prijsafspraak zou zijn gemaakt. Op dat moment heeft zij al drie nota’s ontvangen, waartegen niet is geprotesteerd. Onder die omstandigheden, waarbij klaagster haar stelling omtrent de vaste prijsafspraak niet heeft kunnen aantonen, noch aannemelijk maken, komt de raad tot de conclusie dat niet van een vaste prijsafspraak is gebleken.
5.2 Het feit dat klaagster de opdrachtbevestiging niet heeft ondertekend, betekent niet dat deze niet rechtsgeldig is. Het gaat hier immers om het schriftelijk vastleggen van een gemaakte afspraak, waarvoor geen handtekening van klaagster nodig was. Ook het argument dat klaagster dacht dat de nota van 5 september 2016 een overzicht was van de voorgaande openstaande nota’s, waarmee zij tevens protesteerde tegen de eerdere nota’s, doet de raad niet tot een ander oordeel concluderen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.3 De raad is van oordeel dat klaagster in de e-mail van 27 januari 2016 een zakelijk geschil aan verweerder heeft voorgelegd en dat verweerder mocht begrijpen dat het affectieve geschil was beëindigd. Zij schrijft immers dat de relatie is beëindigd en dat haar voormalige partner de “VOF opeist” en haar in alle systemen heeft geblokkeerd. Vervolgens schrijft zij:
“Graag wil ik advies wat ik het beste kan doen.
1. Eieren voor mijn geld kiezen en me uitschrijven bij de kvk
2. Bedrijf failliet laten verklaren
3. Me laten uitkopen
4. Het bedrijf opeisen.”
Vervolgens geeft klaagster aan dat zij een voorkeur heeft voor optie 3. De raad is van oordeel dat klaagster hiermee enkel een zakelijk geschil (de ontbinding van de VOF) aan verweerder heeft voorgelegd en dat verweerder er derhalve vanuit mocht gaan dat geen toevoeging zou worden verstrekt. Uit het enkele feit dat mr. F nadien wel een toevoeging heeft verkregen (die kennelijk ook weer is ingetrokken) is niet zonder meer af te leiden dat verweerder ook een toevoeging had moeten aanvragen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel c en d)
5.4 De raad ziet aanleiding deze beide klachtonderdelen tezamen te behandelen. Het gaat hier om de kwaliteit van de dienstverlening. Verweerder zou onjuist hebben geadviseerd en niet tevoren een plan van aanpak hebben besproken en bovendien zonder vooroverleg brieven hebben gestuurd naar de wederpartij. Getoetst moet worden of het handelen van verweerder heeft voldaan aan hetgeen van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De raad stelt daarbij voorop dat het de taak van de advocaat is om de cliënt bij de aanvang van een zaak gedegen voorlichting te geven over de mogelijke scenario’s en over de gevolgen van mogelijke strategieën. In de e-mail van 17 februari 2016 geeft verweerder aan welke problemen moeten worden opgelost en welk traject hij daartoe voorstelt. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft klaagster aangevoerd dat verweerder haar had moeten adviseren zich uit te laten schrijven bij de Kamer van Koophandel. Verweerder heeft gesteld dat klaagster hem heeft gevraagd te pogen de geschillen via een vaststellingsovereenkomst af te wikkelen, terwijl niet gebleken is dat klaagster het daar niet mee eens was. Een dergelijke eenzijdige actie zou op gespannen voet staan met de insteek van klaagster om het geschil in der minne op te lossen. Bovendien is de raad er niet van overtuigd dat die aanpak om tot uitschrijving bij de Kamer van Koophandel juist zou zijn omdat daardoor beide vennoten nog steeds aansprakelijk zijn voor de bestaande schulden van de VOF.
5.5 Voorts is niet gebleken dat verweerder niet vooraf conceptbrieven aan klaagster heeft gestuurd. De conceptbrief van 9 februari 2016 is vooraf ter goedkeuring naar klaagster gestuurd, die op 16 februari 2016 akkoord is gegaan met verzending van de brief. Op de conceptbrief die verweerder haar per e-mail op 14 april 2016 heeft gestuurd is het klaagster geweest die niet reageerde. Dus ook op dit punt treft verweerder geen verwijt.
Ad klachtonderdeel e)
5.6 Klaagster verwijt verweerder niet haar belangen maar die van haar wederpartij te hebben behartigd door te pogen in onderling overleg tot een regeling te komen. Verweerder heeft aangevoerd dat voor die aanpak is gekozen in overleg met en instemming van klaagster, terwijl klaagster niet heeft aangetoond dat zij het daar niet mee eens was. De raad is van oordeel dat een houding jegens de wederpartij waaruit blijkt dat naar redelijk overleg wordt gestreefd, niet betekent dat daarmee de belangen van klaagster niet worden gediend, maar die van de wederpartij. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel f
5.7 Verweerder heeft aangevoerd dat mr. F op 5 augustus 2016 om toezending van het dossier heeft gevraagd. Verweerder heeft daarop gereageerd door te melden dat hij eerst met klaagster hierover wil spreken alsmede over de openstaande nota’s. Op 16 augustus 2016 is klaagster op het kantoor van verweerder verschenen en heeft uiteindelijk haar dossier meegekregen. De raad is van oordeel dat verweerder niet klachtwaardig heeft gehandeld door eerst zelf met zijn cliënte te willen spreken alvorens het dossier aan mr. F te sturen. Bovendien heeft klaagster het dossier 11 dagen na het verzoek van mr. F. ontvangen, zodat niet gesteld kan worden dat klaagster hierdoor is geschaad. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel g)
5.8 Uit de stukken blijkt dat verweerder de verzekeraar heeft ingelicht. Bij e-mail van 1 november 2016 wordt de ontvangst van de claim door de verzekeraar bevestigd.
Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond;
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. N.H.M. Poort en E.A.C. van de Wiel, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 januari 2018.