ECLI:NL:TADRAMS:2019:38 Raad van Discipline Amsterdam 18-374/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:38
Datum uitspraak: 08-02-2019
Datum publicatie: 19-02-2019
Zaaknummer(s): 18-374/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gegrond verzet en gegronde klacht. Bij het uiten van zware beschuldigingen als valsheid in geschrifte, diefstal en/of verduistering mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich tevoren er van vergewist dat er voldoende grond voor dergelijke beschuldigingen bestaat. Het enkele feit dat aangifte is gedaan van een strafbaar feit is onvoldoende om als feit te stellen dat degene tegen wie de aangifte is gedaan, dit strafbare feit ook heeft gepleegd. Naar het oordeel van de raad had verweerder terughoudend behoren te zijn met het presenteren van dergelijke beschuldigingen als vaststaand feit, temeer omdat het verweerder bekend was dat er in het onderhavige geval geen strafrechtelijke veroordeling ter zake van valsheid in geschrifte, diefstal en/of verduistering had plaatsgevonden. Daarbij weegt de raad mee dat de beschuldigingen niet zijn geuit in een gerechtelijke procedure, maar in een e-mail aan derden, niet zijnde (juridische) professionals. Voorts kan verweerder zich niet verschuilen achter zijn cliënten, aangezien verweerder de verdenkingen van zijn cliënten in zijn e-mail van 7 november 2017 zonder enige afstand en zonder enig voorbehoud als feiten heeft gepresenteerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn stellingname in de e-mail van 7 november 2017 jegens klager onbetamelijk en niet professioneel gehandeld door onvoldoende afstand te houden van de standpunten van zijn cliënten en klager zonder concrete onderbouwing te beschuldigen van valsheid in geschrifte, diefstal en/of verduistering. Klager is daardoor onevenredig in zijn belangen geschaad. Verzet en klacht gegrond, waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 8 februari 2019

in de zaak 18-374/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 25 juni 2018 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 27 december 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 mei 2018 met kenmerk 4017-321330, door de raad ontvangen op 14 mei 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 25 juni 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard welke beslissing op 25 juni 2018 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 12 juli 2018, door de raad ontvangen op 16 juli 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2018 in aanwezigheid van klager, vergezeld door zijn gemachtigde en de heer mr. R.B. Golterman, en verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 12 juli 2018, door de raad ontvangen op 16 juli 2018.

2 FEITEN

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven en voor zover bij de beoordeling van dit verzet relevant, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij met zijn e-mail van 7 november 2017 tekort is geschoten in de op hem als advocaat rustende plicht jegens derden, omdat hij zonder enig voorbehoud, zonder verifieerbare onderbouwing en/of zonder dat sprake is van een daaraan ten grondslag liggend onherroepelijk vonnis, klager schriftelijk heeft beschuldigd van strafbare feiten en daarmee zijn eer en goede naam heeft aangetast.

3.2 De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling. Daarbij voert klager onder meer aan dat het, gelet op het doel van de e-mail waarin verweerder elf personen in het kader van hun vermeende rechtsplicht om informatie verzoekt, geenszins noodzakelijk was om klager van ernstige strafbare feiten te beschuldigen. Voorts stonden verweerder ook andere voorzieningen ten dienste om zijn doel te bereiken, zoals bijvoorbeeld het horen van getuigen. Daarnaast is van belang dat de uitlatingen niet zijn gedaan in het kader van een gerechtelijke procedure. De e-mail is verzonden aan derden met het doel om informatie te verkrijgen. Daarbij zijn de beschuldigingen door verweerder niet gepresenteerd als zijnde afkomstig van zijn cliënten. Bij het uiten van zware beschuldigingen mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich er tevoren van vergewist dat er voldoende grond voor een dergelijke beschuldiging bestaat, aldus steeds klager.

4 VERWEER

4.1 Verweerder handhaaft zijn eerder ingenomen verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 Allereerst heeft de raad te beoordelen of het verzet gegrond is. Naar het oordeel van de raad heeft klager terecht aangevoerd dat de voorzitter bij de beoordeling de maatstaf onjuist heeft toegepast. Het verzet is in zoverre dan ook gegrond en de raad zal thans zelf overgaan tot beoordeling van de klacht.

5.2 Het gaat in dezen om het handelen van de advocaat van de wederpartij, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.3 Bij het uiten van zware beschuldigingen als valsheid in geschrifte, diefstal en/of verduistering mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich tevoren er van vergewist dat er voldoende grond voor dergelijke beschuldigingen bestaat. Het enkele feit dat aangifte is gedaan van een strafbaar feit is onvoldoende om als feit te stellen dat degene tegen wie de aangifte is gedaan, dit strafbare feit ook heeft gepleegd. Naar het oordeel van de raad had verweerder terughoudend behoren te zijn met het presenteren van dergelijke beschuldigingen als vaststaand feit, temeer omdat het verweerder bekend was dat er in het onderhavige geval geen strafrechtelijke veroordeling ter zake van valsheid in geschrifte, diefstal en/of verduistering had plaatsgevonden. Daarbij weegt de raad mee dat de beschuldigingen niet zijn geuit in een gerechtelijke procedure, maar in een e-mail aan derden, niet zijnde (juridische) professionals. Voorts kan verweerder zich niet verschuilen achter zijn cliënten, aangezien verweerder de verdenkingen van zijn cliënten in zijn e-mail van 7 november 2017 zonder enige afstand en zonder enig voorbehoud als feiten heeft gepresenteerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn stellingname in de hiervoor genoemde e-mail van 7 november 2017 jegens klager onbetamelijk en niet professioneel gehandeld door onvoldoende afstand te houden van de standpunten van zijn cliënten en klager zonder concrete onderbouwing te beschuldigen van valsheid in geschrifte, diefstal en/of verduistering. Klager is daardoor onevenredig in zijn belangen geschaad. De klacht is aldus gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond. De raad acht het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van

€ 50 aan hem vergoeden.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klager,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2019.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 8 februari 2019 verzonden.