ECLI:NL:TADRAMS:2019:111 Raad van Discipline Amsterdam 19-032/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:111
Datum uitspraak: 20-05-2019
Datum publicatie: 23-05-2019
Zaaknummer(s): 19-032/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat deels niet-ontvankelijk en deels gegrond. Verweerder heeft in strijd met de instructie van zijn cliënt gehandeld door zonder overleg beslissingen te nemen over de strategie en aanpak van de zaak. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 mei 2019

in de zaak 19-032/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 december 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 januari 2019 met kenmerk 4017-321569, door de raad ontvangen op 3 januari 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 april 2019 in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 28.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft zich in juni 2013 tot verweerders toenmalige kantoor gewend, omdat zij (in kort geding) was gedagvaard door een Belgisch entertainmentbedrijf dat stelde dat klaagster inbreuk had gemaakt op diverse auteurs- en merkenrechten.

2.2    Verweerder heeft klaagster in het kort geding bijgestaan. De provisionele vorderingen van de wederpartij zijn afgewezen.

2.3    Vervolgens heeft het entertainmentbedrijf een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Verweerder heeft klaagster hierin bijgestaan.

2.4    Op 22 november 2013 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Voorafgaande aan de comparitie zal ik jullie nog mijn pleitnota toesturen.”

2.5    Klaagster heeft verweerder nog aanvullende informatie toegestuurd voor de comparitie. Klaagster heeft verweerder laten weten tijdens de comparitie melding te willen maken van haar schade. Verweerder heeft dit afgeraden. Klaagster was het hier niet mee eens.

2.6    Op 2 april 2014 heeft de vertegenwoordiger van klaagster aan verweerder gevraagd of hij de overhandigde voorwerpen naar de comparitie mee kan nemen. Verweerder heeft hierop het volgende geantwoord:

“Alle spullen die jullie mij hebben gegeven, neem ik niet mee. Zoals ik jullie laatst al aangaf, is het mijns inziens ook niet nodig om deze zaken te tonen tijdens de zitting. Alles wat mij nuttig leek, heb ik verwerkt in de schriftelijke stukken. Jullie gaven aan zelf nog wel graag het een en ander mee te nemen. Dat vind ik prima, maar ik betwijfel of er een moment zal zijn waarop het nuttig is deze zaken aan de rechtbank te tonen. Dat moeten wij morgen maar zien. Ik ben goed voorbereid en zie jullie morgenochtend op de rechtbank!”

2.7    Verweerder heeft geen pleitaantekeningen in concept toegestuurd. Op 3 april 2014 heeft de comparitie plaatsgevonden. Na de comparitie heeft de rechtbank een proces-verbaal toegestuurd. Verweerder heeft klaagster het volgende bericht gestuurd:

“Mijns inziens is het proces-verbaal allesbehalve compleet. Ik zal dan ook een brief aan de rechtbank opstellen, waarin ik aangeef dat het proces-verbaal op bepaalde punten dient te worden aangevuld. Het concept van deze brief zal ik eerst nog naar jullie sturen. Mochten jullie dan nog aanvullingen hebben, dan hoor ik dat graag.”

2.8    De vertegenwoordigers van klaagster hebben het proces-verbaal zelf herschreven en op 14 april 2014 aan verweerder toegestuurd. Verweerder heeft geen verzoek aan de rechtbank gedaan om het proces-verbaal aan te passen.

2.9    Op 4 juni 2014 is vonnis gewezen. De vorderingen van de wederpartij zijn grotendeels toegewezen. Op 6 juni 2014 heeft verweerders secretaresse het vonnis aan klaagster toegestuurd met de mededeling dat verweerder afwezig was maar op dinsdag 10 juni 2014 contact zou opnemen om de inhoud van het vonnis met klaagster te bespreken.

2.10    Op verzoek van klaagster heeft verweerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. De vertegenwoordigers van klaagster stuurden op 16 juni 2014 het volgende e-mailbericht:

“Wij willen graag beter geïnformeerd worden over wat er speelt. (...) Wij vermoeden dat je al wat ondernomen hebt voor het hoger beroep. Graag willen wij deze info ook ontvangen. (...)”

2.11    Op 23 juni 2014 heeft de vertegenwoordiger van klaagster verweerder als volgt bericht:

“Ik laat nogmaals weten dat wij in hoger beroep willen gaan via een zitting. Wij willen nu veel meer laten zien en ons verhaal welke wij vooraf uitwerken op papier vertellen. Hierbij willen wij ook de kleding tonen en ander bewijsmateriaal. (...)”

2.12    Op 30 juni 2014 heeft de vertegenwoordiger van klaagster de volgende e-mail verzonden aan verweerder en zijn kantoorgenoot:

“Graag zouden wij bij jullie op kantoor willen afspreken betreffende het verloop na het proces verbaal. Er zijn voor ons hier nog wat onduidelijkheden in. We hopen hierna weer alles op 1 lijn te brengen voor het vervolg naar het hoger beroep. Wij hebben nog wat materiaal achter de hand en denken dat we hiermee wel de rechters kunnen overtuigen en op grond van rechtsverwerking deze zaak te kunnen winnen. (...)”

2.13    Op 2 oktober 2014 heeft de vertegenwoordiger van klaagster het volgende aan verweerder geschreven:

(...) Eind volgende week willen wij wat informatie toesturen voor het hogerberoep. In de laatste week voor het hoger beroep willen wij de laatste productie stukken indienen, zodat de advocaten van [de wederpartij] zo laat mogelijk krijgen te zien. Wij willen tijdens het hogerberoep zelf ook spreektijd krijgen, omdat wij denken dat wij zelf duidelijk kunnen aangeven wat er zich heeft afgespeeld. Wij willen ook kleding laten zien en misschien ook al verkleed (...) naar het hoger beroep komen.”

2.14    Diezelfde dag heeft verweerder gereageerd. Hij heeft het onder meer het volgende geantwoord:

“(...) Ik hoop dat een en ander voor jullie voldoende duidelijk is en wacht zoals gezegd jullie input even af. (...)”

2.15    Op 22 oktober 2014 heeft de vertegenwoordiger van klaagster het volgende aan verweerder laten weten:

“Wij komen vanmiddag nog langs om een boekwerk van [de andere vertegenwoordiger van klaagster] af te geven. Deze wil zij graag nu vooraf inbrengen in het Hoger Beroep. Dan hebben ze al vast wat leesvoer. Er komt later nog meer. (...)

Graag vernemen wij deze week een concept van hetgene jij gaat sturen voor het hoger beroep. Ik had van jou begrepen dat dit voor 28 oktober ingeleverd moet zijn.”

2.16    Op 27 oktober 2014 heeft verweerder het volgende aan klaagster gestuurd:

“Bijgaand stuur ik jullie een scan van de memorie van grieven en de daarin genoemde producties zoals deze morgenochtend door mij ingediend zal worden. Ik bel jullie morgenmiddag even voor een korte toelichting en om de voortgang van de zaak te bespreken.”

2.17    Op 28 en 29 oktober 2014 heeft de vertegenwoordiger van klaagster een drietal e-mails aan verweerder gestuurd waarin zij laten blijken het niet eens te zijn met het feit dat bepaalde stukken niet zijn ingebracht als producties.

2.18    Op 30 maart 2015 heeft de vertegenwoordiger van klaagster het volgende aan verweerder laten weten:

“Wij willen graag op kort termijn langs komen om wat zaken door te nemen over de afgelopen periode en de nu komende periode. Wij willen graag ruim voor de geplande datum van het hoger beroep jouw pleidooi inzien. Minimaal 3 weken voor de geplande datum, zodat we dan nog een keer een afspraak maken om dit te bespreken. Ongeveer 14 dagen voor het hoger beroep willen wij dan nog documenten inbrengen, zoals (...).

2.19    Op 2 april 2015 heeft verweerder gereageerd dat dit geen probleem is.

2.20    Op 31 augustus 2015 heeft de vertegenwoordiger van klaagster verweerder als volgt bericht:

“Ik ga er vanuit dat je met de informatie die wij reeds toegezonden hebben al een opzet voor het hoger beroep kunt maken. Wij zijn zelf nog bezig met een map met spullen welke wij willen inbrengen. Hier zit wel heel veel info bij, maar wij verwachten dit wel nodig te hebben in deze zaak. (...) Ik wil graag binnenkort afspreken zodat jij met ons jouw opzet voor het hoger beroep kunt delen en zodat wij onze info welke wij willen inbrengen in deze zaak kunnen delen. (...)”

2.21    Op 4 september 2015 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:

“Je geeft aan dat jullie verder nog aanvullende stukken willen indienen bij het hof. Dit is mogelijk tot uiterlijk twee weken voor de zitting. De stukken zullen door mij moeten worden ingediend op de daartoe voorgeschreven wijze. Het is bovendien ook van belang dat ik eerst beoordeel of het verstandig is om de aanvullende stukken in te dienen. Ik verzoek jullie mij dan ook uiterlijk donderdag 10 september 2015 alle aanvullende stukken die jullie nog bij het hof willen indienen aan mij te sturen.”

2.22    Op 10 september 2015 heeft klaagster stukken aangeleverd. Op 11 september 2015 heeft er een afspraak plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Op 15 september 2015 heeft de vertegenwoordiger van klaagster een lijst aan verweerder gestuurd met alles dat ingebracht moet worden bij het hof.

2.23    Op 18 september 2015 heeft de vertegenwoordiger van klaagster aan verweerder het volgende bericht gestuurd:

“Ik heb nog niets van jou vernomen. (...) Laat mij weten of je de mail met onze punten, welke wij Hoe dan ook ingebracht willen hebben, in goede orde is ontvangen. Graag hoor ik ook of jij nog andere punten inbrengt. Het beste lijkt mij wanneer dit vandaag verstuurd wordt naar de rechtbank, tenzij dit niet haalbaar is. Echter moet dit wel uiterlijk dinsdag 22 september verstuurd worden.”

2.24    In reactie daarop heeft verweerder diezelfde dag het volgende aan klaagster gestuurd:

“De stukken zijn gisteren ingediend. Jullie krijgen ook nog een exemplaar toegestuurd van hetgeen ingediend is.”

2.25    Op 25 september 2015 heeft de vertegenwoordiger van klaagster gevraagd om ontvangst van het pleidooi zodat zij nog aanpassingen konden aanbrengen. Op 30 september 2015 heeft de vertegenwoordiger van klaagster het volgende bericht aan verweerder gestuurd:

“Ik heb gisteren de informatie ontvangen en mis nog wel een aantal belangrijke punten die ik gevraagd had om in te brengen. Helaas moet ik constateren dat dit weer zonder overleg is uitgevoerd. (...) Ik verwacht dat je een goed pleidooi neerzet om ons verhaal te verwoorden. Ik zou deze voor morgen ontvangen van jou. Ik zie deze graag onze kant op komen. (...)”

2.26    Op 5 oktober 2015 heeft de vertegenwoordiger van klaagster het volgende bericht aan verweerder gestuurd:

“Kun je mij vandaag nog jouw pleidooi gegevens toesturen. Wij willen dit voor het hoger beroep inzien, zodat wij vooraf al weten wat wij kunnen verwachten. (...) De eerste afspraak op 30 maart was al dat wij het 3 weken vooraf zouden inzien. Dit is dus niet gehaald. Daarna hebben wij al aangegeven om ons in ieder geval de pleidooi dan voor 1 oktober 2015 toe te sturen. (...) Laat ons dus vandaag even weten hoe de situatie ervoor staat.”

2.27    Diezelfde dag heeft verweerder het volgende geantwoord:

“Ik ben er druk mee bezig en verwacht jullie vandaag mijn pleitnota te kunnen toesturen. De reden voor de vertraging is vooral dat jullie in een vrij laat stadium nog met een enorme hoeveelheid aan informatie op de proppen kwamen. Deze informatie heb ik eerst allemaal moeten doorlezen en beoordelen. Vervolgens heb ik, zoals ik ook tijdens onze bespreking al aangaf, een selectie gemaakt van de stukken die naar mijn mening juridisch relevant zijn. Deze stukken heb ik overgelegd en de rest niet. Dat is aan mijn beoordeling. (...). Wij moeten ons focussen op de juridische essentie van de zaak en daarbij zullen jullie mij moeten vertrouwen. (...). Overigens geven jullie aan ook zelf tijdens het pleidooi het woord te willen voeren. Dit is niet mogelijk. (...). Het is niet de bedoeling dat jullie naast mijn pleidooi nog een volledig eigen pleidooi gaan voeren. (...) Het is beter om iets emotioneels over de zaak te zeggen. (...) Voor het overige geldt ook hier dat jullie mij zullen moeten vertrouwen. (...)”

2.28    Op 6 oktober 2015 in de avond heeft verweerder de pleitnota toegestuurd. Drie opmerkingen van klaagster zijn hier nog in verwerkt. Op 8 oktober 2015 heeft de zitting plaatsgevonden.

2.29    In september 2016 heeft verweerder de overstap gemaakt naar een ander kantoor. De behandeling van de zaak van klaagster is (tegen de wil van verweerder die het dossier had willen meenemen) overgenomen door een (voormalig) kantoorgenoot.

2.30    Op 30 mei 2017 heeft het gerechtshof, na een aanhouding van twee jaar, arrest gewezen, waarbij het hof het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij afspraken en/of beloftes niet is nagekomen;

b)    zijn handelen en kennis te wensen overlieten;

c)    klaagster (daardoor) extra kosten heeft moeten maken;

d)    verweerder verzoeken van de vertegenwoordigers van klaagster heeft genegeerd.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst dient te worden nagegaan of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht, en zo ja, welke onderdelen van de klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad dient deze voorschriften ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.2    Bij brief van 27 december 2017 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. Het feit dat klaagster zich niet bewust was van het aanvangsmoment van de vervaltermijn kan niet worden gezien als een bijzondere omstandigheid waardoor de overschrijding van de termijn verschoonbaar is. De conclusie van het voorgaande is dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht voor zover de klachtonderdelen zien op handelen en/of nalaten van verweerder van voor 27 december 2014. Dit heeft tot gevolg dat de raad aan een (verdere) inhoudelijke beoordeling van die gedragingen niet toekomt. Wat daaromtrent is opgemerkt zal daarom verder onbesproken blijven.

Ad klachtonderdelen a) en d)

4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4    Klaagster verwijt verweerder dat hij afspraken en/of beloftes niet is nagekomen en verzoeken van de vertegenwoordigers van klaagster heeft genegeerd. Gezien hetgeen is geoordeeld in alinea 4.2 zien deze klachtonderdelen alleen op het handelen of nalaten van verweerder na 27 december 2014, hetgeen concreet neerkomt op zijn handelen (in de aanloop naar) het hoger beroep.

4.5    De raad stelt voorop dat de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang wordt getoetst, waarbij rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.6    Tot die professionele standaard behoort meer concreet het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. Ook is het de taak van een advocaat een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico ter zake van de gemaakte afspraken en genomen beslissingen op de advocaat te rusten.

4.7    Daarnaast geldt dat de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, meebrengt dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. Als een verschil van mening tussen advocaat en cliënt over de aanpak van een zaak onoverbrugbaar blijkt, zal de advocaat de cliënt erop dienen te wijzen dat hij diens belangen niet langer meer kan behartigen. En in ieder geval, ook bij geringe verschillen van inzicht, zal de advocaat de cliënt moeten informeren over waarom hij, advocaat, de aanpak zal kiezen die hem zelf het beste voorkomt en moeten vastleggen dat de cliënt desondanks instemt met voortzetting van de belangenbehartiging door hem. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

4.8    Uit de correspondentie blijkt dat de vertegenwoordigers van klaagster duidelijk hebben gemaakt dat zij in hoger beroep meer betrokken wilden worden bij de strategische keuzes. Zo hebben ze herhaaldelijk expliciet uiteengezet hoe zij de zaak wilden aanpakken en welke stukken zij in het geding wilden brengen.

4.9    Verweerder heeft gesteld dat hij de vertegenwoordigers van klaagster herhaaldelijk in besprekingen heeft gewezen op het feit dat hij een selectie van stukken zou maken ter indiening als productie bij het hof. Ook heeft hij dit in zijn e-mail van 4 september 2015 aan klaagster vastgelegd. Dit geeft verweerder echter geen vrijbrief om zonder overleg met klaagster die selectie te maken. Gezien de hierboven omschreven plicht van een advocaat om belangrijke afspraken schriftelijk vast te leggen, had het op de weg van verweerder gelegen om op voorhand schriftelijk aan klaagster bevestiging te vragen van haar instemming met de door hem gemaakte selectie van in te dienen producties. Vaststaat dat verweerder op 18 september 2015 de vertegenwoordigers van klaagster pas achteraf heeft geïnformeerd over zijn selectie van de producties. Gegeven de in alinea 4.8 beschreven instructies van klaagster en de aard van de zaak past het niet binnen de door verweerder ten aanzien van de belangen van klaagster te betrachten zorgvuldigheid om zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van klaagster proceshandelingen te verrichten, zoals producties in het geding te brengen. Door dit niet schriftelijk vast te leggen, verwezenlijkt het eerder genoemde bewijsrisico zich. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.10    Ook hebben de vertegenwoordigers van klaagster met verweerder afgesproken dat zij drie weken voor de zitting de pleitaantekeningen van verweerder zouden ontvangen zodat hun opmerkingen nog verwerkt konden worden. Uiteindelijk ontvingen zij de pleitaantekeningen minder dan twee dagen van tevoren. Verweerder heeft laten weten dat de vertraging gelegen was in het feit dat de vertegenwoordigers van klaagster kort daarvoor nog een grote hoeveelheid informatie hadden toegestuurd welke nog door hem moest worden meegenomen. Klaagster heeft hier tegenin gebracht dat verweerder op 10 september 2015 over alle stukken beschikte. De raad meent dat het beter was geweest als verweerder – gezien het expliciete verzoek van de vertegenwoordigers van klaagster daartoe - zich had ingespannen om de pleitaantekeningen nog wat eerder toe te zenden, maar acht het handelen van verweerder gezien de grote hoeveelheid stukken niet klachtwaardig. De opmerkingen van klaagster zijn immers nog in de pleitaantekeningen verwerkt.

4.11    Verweerder heeft in strijd met de instructie van zijn cliënt gehandeld door zonder overleg beslissingen te nemen over de strategie en aanpak van de zaak zoals toegelicht in rechtsoverweging 4.9, terwijl hij wist of kon weten dat zijn cliënt het niet met deze aanpak eens was. De raad rekent het verweerder aan dat hij klaagster onvoldoende in staat heeft gesteld om zelf tot een goed geïnformeerd en weloverwogen oordeel te komen over de te nemen beslissingen in haar zaak. Voor zover verweerder wel mondelinge mededelingen hieromtrent aan klaagster heeft gedaan is dat onvoldoende geweest om klaagster op adequate wijze in staat te stellen om mee te beslissen over de stappen die in haar zaak gezet zouden worden. Als verweerder duidelijker aan klaagster had gecommuniceerd hoe hij te werk wilde gaan en waartoe hij wel of niet bereid was, had klaagster de keuze kunnen maken om een andere advocaat in de arm te nemen.

4.12    De handelwijze van verweerder is in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht, waardoor verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het voorgaande brengt mee dat de klachtonderdelen a) en d) gegrond zijn voor zover deze zien op de periode na 27 december 2014.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.13    Deze klachtonderdelen lenen zich eveneens voor gezamenlijke behandeling.

4.14    Klaagster verwijt verweerder dat zijn handelen en kennis te wensen overlieten en dat klaagster (daardoor) extra kosten heeft moeten maken.

4.15    Met betrekking tot de klacht dat verweerders handelen in hoger beroep en zijn kennis van het recht te wensen overlieten, merkt de raad op dat het gemotiveerde verweer van verweerder recht tegenover het gemotiveerde standpunt van klaagster staat. Doordat onderhavige tuchtrechtelijke procedure niet bedoeld is en niet ingericht is om in zo’n geval vast te stellen welke partij het juiste standpunt heeft ingenomen, kan de raad slechts beoordelen of verweerder onder de maat en tegen de gerechtvaardigde belangen van klaagster in heeft gehandeld. De raad heeft dat niet kunnen vaststellen. Evenmin is duidelijk op welke manier klaagster extra kosten heeft moeten maken. Het is te begrijpen dat klaagster teleurgesteld is over het feit dat de procedure is verloren. Het enkele feit dat een zaak niet wordt gewonnen betekent echter nog niet dat de advocaat inhoudelijk zijn werk niet goed heeft gedaan.

4.16    De raad acht klachtonderdelen b) en c) ongegrond.

5    MAATREGEL

5.1    Verweerder heeft klaagster onvoldoende betrokken bij de gemaakte (strategische) keuzes in de hoger beroep procedure. Gelet op de ernst van de gedraging en alle overige omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde  griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

6.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

6.3    Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover deze ziet op handelen en/of nalaten van verweerder van vóór 27 december 2014;

-    verklaart voor het overige klachtonderdelen a) en d) gegrond;

-    verklaart voor het overige klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.3;

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A. de Groot, C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 20 mei 2019 verzonden.