ECLI:NL:TADRAMS:2017:231 Raad van Discipline Amsterdam 17-565/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:231
Datum uitspraak: 27-10-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s): 17-565/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat gegrond. Advocaat heeft verzuimd de met cliënt gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen en heeft evenmin facturen verstuurd. Ook heeft hij contante gelden in ontvangst genomen waarvoor hij geen kwitanties heeft verstrekt en die hij evenmin in de administratie heeft verwerkt. Onvoorwaardelijke schorsing van één jaar.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 27 oktober 2017

in de zaak 17-565/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 20 november 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 27 juli 2017 met kenmerk 4015-0820, door de raad ontvangen op 28 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) de klacht ter kennis van de raad gebracht. De klacht van klager is voor de deken tevens aanleiding geweest om – na nader onderzoek – een dekenbezwaar ter kennis van de raad te brengen. De raad doet in die zaak vandaag eveneens uitspraak (zaaknummer 17-566/A/A/D).

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 september 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor onder 1.2 genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 29, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is gedetineerd geweest in Polen in verband met een drugsgerelateerde verdenking. In verband hiermee is klager bijgestaan door twee Poolse en een Amerikaanse advocaat, dit laatste in verband met een verzoek om uitlevering van klager aan de Amerikaanse autoriteiten. In Nederland liep geen strafzaak tegen klager.

2.2 De echtgenote van klager heeft verweerder in of omstreeks 2010 gevraagd om klager mede als “intermediair” bij te staan. Verweerder heeft klager hierna bezocht in Polen.

2.3 Namens klager zijn contante bedragen aan verweerder betaald.

2.4 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 6 januari 2010 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“7000,- zeven duizend Euro(…)

keizer adv inz reis Polen [H.]”

2.5 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 18 maart 2010 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“10.000 € (…)

voorschot honorarium inz Keizer adv [klager]”

2.6 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 26 april 2010 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“10.000 € (…)

inz: [klager] voorschot honorarium Keizer advocaten”

2.7 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 24 augustus 2011 luidt, voor zover relevant, als volgt:

"5.000 euro (…)

ter doorbetaling aan [de Poolse advocaat van klager]”

2.8 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 11 oktober 2011 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“5.000 euro (…)

een doorbetaling aan [de Poolse advocaat van klager]”

2.9 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 14 december 2011 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“5.000 euro

ter doorbetaling aan [de Poolse advocaat van klager]”

2.10 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 13 maart 2012 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“7.000 euro (…)

Ter doorbetaling aan [de Amerikaanse advocaat van klager]”

2.11 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 17 december 2012 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“10.000 euro (…)

Ter doorbetaling aan [de Amerikaanse advocaat van klager]”

2.12 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 24 december 2012 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“4.000 euro

ter doorbetaling aan [de Poolse advocaat van klager]”

2.13 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 20 november 2012 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“15.000 euro (…)

een doorbetaling aan [de Poolse advocaat van klager]”

2.14 Een handgeschreven kwitantie gedateerd 4 maart 2013 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“10.000 euro (…)

ter doorbetaling aan [de Poolse advocaat van klager]”

2.15 In augustus 2015 heeft verweerder aan klager een urenspecificatie verstrekt met betrekking tot de door hem verrichte werkzaamheden. Daaruit blijkt dat verweerder aan de zaak van klager 221,12 uren heeft besteed, waarvoor hij een bedrag van € 98.942,67 in rekening heeft gebracht, inclusief kantoorkosten en BTW. Verweerder heeft geen facturen aan klager gestuurd.

2.16 Bij brief van 20 november 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1) overmatig heeft gedeclareerd;

2) verzuimd heeft klager facturen te sturen met betrekking tot de besteding van een aantal bedragen uit het door verweerder ontvangen depot;

3) de echtgenote van klager bewust onjuist heeft geïnformeerd over de met zijn bijstand samenhangende kosten;

4) de aan verweerder ter beschikking gestelde gelden niet heeft aangewend voor het daarvoor aangegeven doel, te weten volledige betaling van de buitenlandse advocaten;

5) de aan verweerder betaalde gelden buiten de administratie heeft gehouden;

6) geen kwitanties heeft verstrekt;

7) de rechtspositie van klager in het buitenland in gevaar heeft gebracht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad overweegt dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van dienstverlening aan een cliënt te beoordelen, indien deze daarover klaagt. Wel zal de raad rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad zal de klachtonderdelen aan deze maatstaf toetsen.

Ad klachtonderdeel 1), 2) en 3)

5.2 Klachtonderdelen 1, 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3 Verweerder voert aan dat de heer L. in deze zaak zijn opdrachtgever was. Met hem zouden afspraken zijn gemaakt over de kosten van de begeleiding door verweerder. Met de heer L. heeft verweerder ook de afspraak gemaakt pas na afloop van de hele zaak een eind declaratie te zullen sturen. De zaak is nog niet definitief tot een einde gekomen en verweerder is nimmer verzocht om tussentijdse afrekeningen te laten opmaken. Zowel klager als de heer L. hadden verweerder verboden om met de echtgenote van klager te spreken over de kosten van de rechtsbijstand door verweerder. Verweerder heeft daarom nooit met haar over zijn kosten gesproken. Daarnaast betwist verweerder dat hij excessief zou hebben gedeclareerd. Over een periode van ruim vijf jaar heeft hij in de zaak van verweerder 221 uren geschreven, hetgeen overeenkomt met een bedrag ad € 98.942,76. In werkelijkheid heeft hij echter nog veel meer tijd aan deze zaak besteed, waaronder vele telefoongesprekken die vaak in het weekend plaatsvonden.

5.4 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat een advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Daarnaast geldt dat de tuchtrechter waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.

5.5 Uit het dossier en het behandelde ter zitting valt niet af te leiden wie de opdrachtgever van verweerder is geweest. Volgens klager was dat zijn echtgenote, volgens verweerder was de heer L. zijn opdrachtgever. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verweerder erkend dat hij geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, omdat klager en de heer L. niet wensten dat hij informatie op papier zou vastleggen. Door geen opdrachtbevestiging te sturen en de (financiële) voorwaarden van de opdracht ook niet anderszins vast te leggen, heeft verweerder onduidelijkheid laten bestaan over de voor de opdracht geldende voorwaarden.

5.6 Niet alleen ontbreekt een opdrachtbevestiging, maar verweerder heeft ook verder geen documenten overgelegd waaruit kan worden afgeleid waaruit zijn begeleiding aan klager heeft bestaan. Weliswaar heeft verweerder een urenspecificatie overgelegd, maar ook hieruit valt voor de raad niet eenduidig af te leiden welke werkzaamheden verweerder voor klager heeft verricht. Ook indien een cliënt niet wenst dat schriftelijk adviezen worden verstrekt, dan dient een advocaat voor zichzelf aantekeningen te maken om zo een dossier op te bouwen en inzichtelijk te kunnen maken waaruit zijn begeleiding heeft bestaan. Dit geldt temeer nu klager niet in Nederland is vervolgd maar in Polen. Klager en verweerder verschillen van mening over de rol van verweerder. Klager noemt de rol van verweerder ‘intermediair’, terwijl verweerder zijn rol meeromvattend ziet als samensteller van een advocatenteam en ontwikkelaar van een verdedigingsstrategie.

5.7 Tot slot heeft verweerder – gedurende de ruim vijf jaar dat hij werkzaamheden heeft verricht voor klager – ook geen facturen gestuurd. Een advocaat dient zijn cliënt op regelmatige basis inzicht te geven in de door hem voor zijn cliënt bestede tijd en verrichte werkzaamheden.

5.8 Doordat verweerder op de hiervoor genoemde punten is tekortgeschoten, is voor de raad niet vast te stellen waaruit zijn werkzaamheden hebben bestaan, hetgeen voor zijn rekening en risico komt. In dat licht bezien is de raad van oordeel dat verweerder excessief veel uren aan het dossier heeft besteed. Weliswaar heeft verweerder voor die uren geen schriftelijke declaratie gestuurd, maar uit het verweer blijkt dat verweerder van mening is dat sprake is van een aanzienlijke betalingsachterstand van zijn honorarium.

5.9 Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdelen 1), 2) en 3) zijn derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 4) en 7)

5.10 Klachtonderdeel 4) houdt in dat klager de aan hem ter beschikking gestelde gelden niet zou hebben aangewend voor het aangewezen doel, te weten volledige betaling van de buitenlandse advocaten. Klachtonderdeel 7) houdt in dat verweerder daardoor de rechtspositie van klager in het buitenland in gevaar heeft gebracht.

5.11 Verweerder betwist dat klager aan hem een bedrag ad € 260.000 zou hebben betaald. Volgens verweerder heeft klager hem middels deelbetalingen een depot van € 7.000' style='text-decoration: underline'>107.000 contant ter beschikking gesteld. Van dit bedrag was € 7.000 bedoeld als honorarium voor zijn reis naar Polen. Voorts is in totaal € 20.000 als voorschot voor verweerder betaald. Het restant heeft verweerder steeds doorbetaald aan de buitenlandse advocaten. Een en ander volgt onder meer uit de kwitanties, waarop verweerder steeds heeft aangetekend waar het namens klager betaalde bedrag voor was bestemd.

5.12 Niet kan worden vastgesteld dat door klager daadwerkelijk € 260.000 contant is betaald aan verweerder. Uit de door verweerder overgelegde kwitanties volgt dat namens klager in totaal een bedrag van € 88.000 aan hem is verstrekt. Daarnaast is nog een bedrag ad € 15.000 contant overhandigd waarvoor geen kwitantie door verweerder is verstrekt. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de kwitanties en door hem overgelegde bankafschriften, aangevoerd dat hij de door klager aan hem betaalde bedragen steeds heeft uitbetaald aan de buitenlandse advocaten. Door klager zijn geen facturen overgelegd waaruit blijkt dat de buitenlandse advocaten nog bedragen van hem vorderen, noch heeft hij bewijs overgelegd dat er meer contant geld aan verweerder is betaald dan waarvoor hij kwitanties heeft verstrekt. Klachtonderdelen 4) en 7) zijn dan ook ongegrond. De raad zal in deze beslissing verder niet ingaan op het feit dat verweerder erkent grote contante bedragen van klager te hebben ontvangen, zonder daarover overleg te hebben gevoerd met de deken. Hierover oordeelt de raad wel naar aanleiding van een dekenbezwaar tegen verweerder in de zaak met kenmerk 17-566/A/A.

Ad klachtonderdeel 5) en 6)

5.13 Klachtonderdelen 5) en 6) lenen zich eveneens voor gezamenlijke behandeling. De klachtonderdelen houden in dat verweerder gelden buiten de administratie heeft gehouden en geen kwitanties heeft verstrekt.

5.14 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verweerder erkend dat hij twee keer een contante betaling buiten de administratie heeft gehouden. Beide keren ging het om een contant bedrag dat hem op Schiphol is overhandigd, dat hij vervolgens aan de Poolse advocaat diende te overhandigen. Hij heeft voor deze bedragen geen kwitanties verstrekt. Verweerder heeft daarmee bewust gelden buiten de administratie gehouden, hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hoewel niet is vast komen te staan dat verweerder in het geheel geen kwitanties heeft verstrekt, geldt dat verweerder in ieder geval voor deze twee betalingen geen kwitanties heeft verstrekt, zodat zowel klachtonderdeel 5) als 6) gegrond zijn.

5.14

6 MAATREGEL

6.1 Uit het voorgaande volgt dat de klacht voor een groot deel gegrond is. De raad stelt vast dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening die van hem als redelijk handelend advocaat had mogen worden verwacht. Door contante betalingen aan te nemen, buiten de administratie om, en geen facturen te sturen, heeft verweerder in strijd gehandeld met één van de kernwaarden van de advocatuur, te weten integriteit. De klachtonderdelen betreffen ernstige feiten die een zware maatregel rechtvaardigen.

6.2 De raad acht het opleggen van een onvoorwaardelijke schorsing van één jaar dan ook passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6 gegrond;

- verklaart klachtonderdelen 4 en 7 ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van één jaar op;

- bepaalt dat deze schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E. Gelok, G. Kaaij, J.M. van de Laar, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 27 oktober 2017 verzonden.