ECLI:NL:TADRAMS:2016:256 Raad van Discipline Amsterdam 16-1125/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:256
Datum uitspraak: 23-12-2016
Datum publicatie: 30-12-2016
Zaaknummer(s): 16-1125/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  23 december 2016

in de zaak 16-1125/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 december 2016 met kenmerk 4016-0648, door de raad ontvangen op 2 december 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager sub 1 is de zoon van klaagster sub 2 en bestuurder van klaagster sub 3. Klaagster sub 2 is directeur van klaagster sub 3.

1.2 Klaagster sub 3 (en twee andere vennootschappen) en de cliënte van verweerder (hierna de Bank) hebben een geschil over een met de Bank afgesloten rentederivaat. In een bij de rechtbank Amsterdam aanhangige procedure heeft verweerder namens de Bank op 13 april 2016 een conclusie van antwoord ingediend. In die conclusie van antwoord staat, voor zover relevant:

“55. In het ongeloofwaardige geval dat [ X B.V.] en [klaagster sub 3] deze teksten werkelijk niet zouden hebben begrepen, hadden zij de Bank om verduidelijking moeten vragen. Let wel, eiseressen zijn professioneel werkzaam in de vastgoedsector en hebben uit dien hoofde beroepsmatig dagelijks te maken met leningcontracten, rente, risico’s en marktwerking. Het beeld dat de dagvaarding poogt op te roepen als waren zij min of meer hersenloze analfabeten is niet juist. Bovendien lieten zij zich bijstaan door een (register)accountant.”

1.3 Bij brief van 14 september 2016 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in de conclusie van antwoord onnodig grievend en onprofessioneel over klagers heeft uitgelaten.

2.2 Klagers hebben aan hun klacht ten grondslag gelegd dat de term “hersenloze analfabeten” hun erg heeft getroffen. De familieomstandigheden maken deze woorden des te kwetsender. De vader van klager sub 1 (en echtgenoot van klaagster sub 2) (hierna de vader) is namelijk in maart 2004 na een kort ziekbed overleden aaneen hersentumor. De cliënte van verweerder, in de persoon van de heer Van B., was op de begrafenis aanwezig en wist dat de vader aan een hersentumor was overleden. Klaagster sub 2 heeft na het overlijden van de vader de dagelijkse leiding van klaagster sub 3 overgenomen. Klager sub 1 was toen 23 jaar oud. Drie jaar na het overlijden van de vader overleed de echtgenote van klager sub 1 op 29-jarige leeftijd. De enige zoon van klager sub 1 overleed vervolgens 9 maanden na het overlijden van zijn echtgenote op 1-jarige leeftijd, aldus klagers.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat hij met de bewoordingen in de conclusie van antwoord nimmer de bedoeling heeft gehad welke persoon of vennootschap dan ook te beledigen. Voor zover dat anders wordt ervaren biedt verweerder daarvoor zijn excuses aan. Verweerder voert voorts aan dat in de (onder andere) namens klaagster sub 3 uitgebrachte dagvaarding kort gezegd het standpunt wordt ingenomen dat het gaat om een ongeschikt, te risicovol en te ingewikkeld product dat bovendien niet goed genoeg is uitgelegd. De Bank deelt dat standpunt niet en is van mening dat iedereen het betreffende product kan begrijpen op basis van de verstrekte productinformatie. Iemand die stelt dat de betreffende teksten onvoldoende duidelijk zijn dicht zichzelf een benedengemiddelde intelligentie toe. Dit heeft verweerder in de conclusie van antwoord tot uitdrukking willen brengen door een opzettelijke overdrijving te gebruiken waarvan hij de bewoordingen met opzet zo sterk heeft gekozen om het overdrijvingskarakter evident te maken zodat deze door de lezer niet te letterlijk zouden worden genomen. Vervolgens heeft verweerder geschreven dat die bewust overdreven kwalificatie in dit geval nu juist niet van toepassing is. Verweerder heeft geenszins de bedoeling gehad enig verband te leggen met de familiegeschiedenis van klager sub 1 en klaagster sub 2. Als verweerder de door klagers geschetste details daarvan had gekend, had verweerder wellicht nog steeds gebruik gemaakt van de stijlfiguur overdrijving, maar dan in ieder geval met andere bewoordingen. Verweerder begrijpt dat zijn bewoordingen gelet op de familiegeschiedenis extra hard zijn aangekomen en betreurt dit, aldus – nog steeds – verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat hij zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij.

4.2 De voorzitter is van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden door in de conclusie van antwoord de woorden “hersenloze analfabeten” te gebruiken. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd moeten deze woorden niet letterlijk worden opgevat en kunnen zij niet anders worden gezien dan als een overdrijving (welke juist niet van toepassing is op klagers, althans klaagster sub 3). De voorzitter begrijpt dat de door verweerder gekozen bewoordingen, gelet op de familiegeschiedenis, door klagers anders worden ervaren. Dat leidt evenwel niet tot een ander oordeel. Daarbij komt dat niet is komen vast te staan dat  verweerder van de familiegeschiedenis op de hoogte was, gelet op de betwisting daarvan door verweerder.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 23 december 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 23 december 2016 

verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl