ECLI:NL:TACAKN:2019:44 Accountantskamer Zwolle 17/2371, 17/2372, 17/2373 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:44
Datum uitspraak: 25-06-2019
Datum publicatie: 25-06-2019
Zaaknummer(s): 17/2371, 17/2372, 17/2373 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkenen maken/maakten deel uit van het NBA-bestuur. Hen wordt verweten dat ze –kort samengevat- te zeer de belangen van de OOB-kantoren binnen het bestuur hebben nagestreefd en te weinig oog hebben gehad voor de belangen van de MKB-kantoren. Voor zover een dergelijke klacht al onder het bereik van het tuchtrecht ex art. 42 Wab zou vallen, is de klacht ongegrond. In de klacht wordt niet geconcretiseerd noch onderbouwd voor welke individuele bijdragen van betrokkenen zij persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden.                  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de nummers 17/2371, 17/2372 en 17/2373 Wtra AK van 25 juni 2019 van

Stichting Wakkere Accountant ,

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R ,

t e g e n

1) drs. [Y1] ,

2) drs. [Y2] ,

3) drs. [Y3],

allen registeraccountant,

B E T R O K K E N E N ,

raadslieden: mr. M.L. Batting en mr. A.H.T. van Gijssel .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 3 november 2017 ingekomen klaagschrift van 31 oktober 2017 met bijlagen;

-          het op 17 januari 2018 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van

16 februari 2018 waar zijn verschenen: namens klaagster: [A.] (secretaris) en [B] (voorzitter), en betrokkenen in persoon, bijgestaan door mr. M.L. Batting en mr. A.H.T. van Gijssel, advocaten te ’s-Gravenhage.  

1.3       Klaagster en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene (1) is sedert [datum1], betrokkene (2) is sedert [datum2] en betrokkene (3) is sedert [datum3] als registeraccountant ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba.

2.2       Betrokkenen zijn, althans waren dat ten tijde van het indienen van de klacht, lid van het bestuur van de Nba.

2.3       Klaagster heeft een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd, waarin staat vermeld dat de activiteiten van de klaagster zijn: Het behartigen van de belangen van accountants.

2.4       De bestuursleden van klaagster staan of hebben volgens hiervoor vermeld uittreksel en het (openbare) accountantsregister van de Nba als accountant (RA/AA) ingeschreven gestaan.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkenen hebben hun invloed aangewend om MKB-kantoren zwaar te straffen voor kwaliteitsgebreken maar tegen OOB-kantoren geen enkele maatregel hebben getroffen;

b. betrokkenen hebben hun invloed aangewend om regelgeving te bewerkstelligen die OOB-kantoren grote commerciële voordelen biedt ten opzichte van alle andere NBA-leden;

c. betrokkenen hebben geen invloed aangewend om als bestuur een evenwichtige afspiegeling van de accountantsgroep te vormen;

d. betrokkenen hebben geen zorg gedragen voor een evenwichtige samenstelling van de Accountantskamer, de Raad voor Toezicht en de Bezwarencommissie;

e. betrokkenen hebben niet elke vorm en schijn van belangenverstrengeling tussen beroepsorganisatie en bestuursleden vermeden door aanwezig te zijn bij de stemming over regelgeving die OOB-kantoren grote commerciële voordelen zou bieden tegenover alle andere NBA-leden;

f. betrokkenen hebben niet elke vorm en schijn van belangenverstrengeling tussen beroepsorganisatie en bestuursleden vermeden door geen maatregelen te nemen naar aanleiding van AFM-rapporten waaruit zou zijn gebleken dat de kwaliteit bij hun eigen Organisatie tekort schoot en dus wet- en regelgeving niet werd nageleefd en

g. betrokkenen hebben niet elke vorm en schijn van belangenverstrengeling tussen beroepsorganisatie en bestuursleden vermeden door te weigeren een klacht in te dienen tegen het OOB-kantoor [Accountantskantoor1].

3.3       Wat door of namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht. Zonder het voorgaande te preciseren heeft dit met nadruk te gelden voor klachtonderdeel 3.2.c, dat in het klaagschrift een andere inhoud kent dan hetgeen klaagster ter zitting heeft verklaard.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4       De Accountantskamer heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 14 juli 2004 (ECLI:NL:CBB:2004:AQ6259) afgevraagd of de klachtonderdelen niet zozeer gedragingen van betrokkenen betreffen die niet vallen onder de in artikel 42 Wab  bedoelde tuchtrechtelijk toetsbare gedragingen van individuele beroepsuitoefening, dat tuchtrechtelijke beoordeling daarvan niet bij deze wetsbepaling is voorzien, zodat de klacht van klagers in die klachtonderdelen niet ontvankelijk verklaard zou dienen te worden.

Daarbij merkt de Accountantskamer op dat haar rechtsmacht ter zake is gebaseerd op of artikel 42 Wab of artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties; de VGBA (en met name de ruime definitie van het begrip ‘professionele dienst’) schept zelf deze rechtsmacht niet.

Gelijk als in haar uitspraken van 29 juni 2018, ECLI:NL:TACAKN:2018:43 tot en met 47, heeft de Accountantskamer het voorgaande overwogen, maar zal zij een oordeel daarover daarlaten, en de klachtonderdelen (gezamenlijk) inhoudelijk behandelen.

4.5       De Accountantskamer heeft vastgesteld dat in geen van de klachtonderdelen wordt geconcretiseerd laat staan onderbouwd voor welke individuele bijdragen van betrokkenen een tuchtrechtelijke maatregel wordt gevraagd. Klagers betogen weliswaar dat betrokkenen hun werkzaamheden als bestuurslid in strijd met de wet en regelgeving hebben uitgevoerd, maar wijzen daarbij op de door het Bestuur gehuldigde standpunten en het daaraan gerelateerde handelen en nalaten door het Bestuur.

Bijgevolg is niet gebleken dat (of welke) betrokkenen persoonlijk tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Reeds daarom is de tegen betrokkenen ingediende klacht in al haar onderdelen ongegrond.

4.6       Voorts overweegt de Accountantskamer dat indien er van zou moeten worden uitgegaan dat de besluitvorming door het Bestuur is gebaseerd op unaniem ingenomen standpunten, en de klachtonderdelen feiten betreffen die te relateren zijn aan handelen of nalaten door elke betrokkene persoonlijk, het navolgende geldt.

4.7       De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster onvoldoende specifiek heeft gesteld wat zij betrokkenen verwijt en tevens dat klaagster, op wie in dezen de bewijslast rust (4.3) met hetgeen zij heeft aangevoerd, de klachten niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. Dit heeft te gelden voor alle klachtonderdelen. De Accountantskamer noemt daarbij specifiek klachtonderdeel 3.2.e: Zo kan klaagster, naar het oordeel van de Accountantskamer, niet in zijn algemeenheid stellen dat betrokkenen als bestuursleden niet mogen besluiten inzake kwesties die OOB-kantoren aangaan. Voorts heeft klaagster, voor het geval betrokkenen dit ten onrechte hebben gedaan, niet gesteld wanneer dit verwijtbaar handelen heeft plaatsgevonden. Tenslotte heeft klaagster niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat er door het bestuur zodanig besluiten zijn genomen ten aanzien van (specifieke) OOB-kantoren, dat betrokkenen in strijd zouden hebben gehandeld met artikel 3.5 van de Beginselen van goed NBA-bestuur.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klachten, voor zover al ontvankelijk, ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. I. Tubben (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2019, zijnde mr. Haanstra buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

                                                                                    __________

                                                                                   voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.