ECLI:NL:TACAKN:2019:10 Accountantskamer Zwolle 17/2574 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:10
Datum uitspraak: 01-02-2019
Datum publicatie: 01-02-2019
Zaaknummer(s): 17/2574 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Controle van het vormen van een voorziening voor groot onderhoud van sportvelden. Betrokkene heeft onvoldoende onderzocht of voldaan was aan de voor de overdracht van het onderhoud door de gemeente noodzakelijke stappen. De vastlegging van de analyse van deze overdracht in het controledossier is incompleet en vormt geen zorgvuldige onderbouwing van de beslissing om het vormen van de voorziening en de omvang daarvan aanvaardbaar te achten. Zo is er geen aandacht besteed aan de van toepassing zijnde verslaggevingsvoorschriften, aan de wijze waarop een voorziening voor groot onderhoud zou moeten worden gevormd en aan de verplichting bij beëindiging van de overdracht het restant van de verkregen fondsen te retourneren aan de gemeente. Waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2574 Wtra AK van 1 februari 2019 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. H.E. van Berckel-Dekker.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 6 december 2017 ingekomen klaagschrift van 5 december 2017 met bijlagen;

-        de op 14 december 2017 ingekomen brief van klager van 13 december 2017;

-        het op 9 februari 2018 ingekomen verweerschrift van 9 februari 2018 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 9 april 2018  waar zijn verschenen: klager in persoon, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. H.E. van Berckel-Dekker, advocaat te Eindhoven.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht respectievelijk laten toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       Na de mondelinge behandeling is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, waarna het onderzoek is heropend. Aan betrokkene is bij brief van 17 april 2018 verzocht om afschriften van een aantal stukken aan de Accountantskamer over te leggen. Namens betrokkene is een nadere akte gedateerd 26 juni 2018 met bijlagen genomen. Klager heeft zich bij brief van 23 juli 2018 over deze akte uitgelaten. Betrokkene heeft op deze uitlating gereageerd bij brief van 3 september 2018. Vervolgens is de behandeling van de zaak opnieuw gesloten. 

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

   2.1      Betrokkene is verbonden aan [A] Audit & Assurance B.V. te [plaats3]. Hij heeft bij de jaarrekening over 2015 en bij de jaarrekening over 2016 van de [stichting] (hierna: de Stichting) een goedkeurende controleverklaring verstrekt op 31 mei 2016 respectievelijk 31 mei 2017. Klager was in de periode waarop de klacht ziet in dienst van de Stichting in de functie van financieel manager.

2.2       De gemeente [plaats1] (hierna: de gemeente) verhuurt een aantal buitensportlocaties aan de Stichting. Met ingang van 2015 heeft de gemeente beheertaken van deze buitensportlocaties overgedragen aan de Stichting (hierna: de overdracht). De Stichting is daarmee verantwoordelijk geworden voor de vervanging, het beheer en het dagelijks en groot onderhoud van deze buitensportlocaties. Deze taak wordt gefinancierd door een jaarlijks subsidiebedrag ten behoeve van vervanging sportvelden en door verlaging van de huur van de accommodaties.

2.3       In de balans van de Stichting over 2015 is in verband met de overdracht een voorziening groot onderhoud opgenomen. In de toelichting op deze post staat (voor zover van belang) het volgende:

“Door de afspraak inzake de buitensportaccommodaties, (…van de gemeente [plaats1]) om, in ruil voor huurverlaging (per 1 januari 2015), de kosten voor het jaarlijks onderhoud en de toekomstige renovaties met betrekking tot deze accommodaties voor rekening van [stichting] te laten komen, kent [stichting] met ingang van 2015 een voorziening voor de periodiek terugkerende kosten inzake de vervanging van toplagen.”

In de toelichting op de gehanteerde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling is met betrekking tot deze voorziening vermeld:

“De voorziening voor groot onderhoud betreft een kostenegalisatiereserve voor het periodiek vervangen van toplagen van 29 buitensportvelden. De vervangingen vinden plaats gespreid in de tijd en de voorziening zal ingezet ter dekking van tekorten op daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden aan toplagen. Hierdoor en met een jaarlijkse dotatie van € 0,7 miljoen alsmede realisatie van het opgestelde vervangingsplan kan zonder negatieve gevolgen voor de getoonde resultaten, de door [stichting] zo gewenste egalisatie van de kosten worden bereikt.”

2.4       Ook in de balans over 2016 van de Stichting is een voorziening voor groot onderhoud verwerkt. De toelichting op deze post is (voor zover van belang) gelijkluidend aan de toelichting op de post in de balans over 2015. De toelichting op de gehanteerde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling is andersluidend en wel als volgt:

“De voorziening voor groot onderhoud betreft een kostenegalisatiereserve voor het periodiek vervangen van toplagen van 29 buitensportvelden. De jaarlijkse dotatie bedraagt € 0,7 miljoen en is gebaseerd op gerelateerde uitgaven gedurende een tijdshorizon van 14 jaar. De vervangingsuitgaven (onttrekkingen aan de voorziening) vinden gespreid in de tijd plaats en de voorziening zal daardoor fluctueren.”

2.5       In het accountantsverslag bij de jaarrekening over 2015 van 22 juni 2016 is (in hoofdstuk 2.2) onder het hoofdje Subsidieopbrengsten vermeld dat de bijdrage voor de huurlasten over 2015 lager ligt dan over 2014, waarna is toegevoegd: “Het verschil is nu als bijdrage voor de onderhoudskosten zowel voor dagelijks onderhoud als voor vervanging sportvelden.” Verderop (in hoofdstuk 3.3) is vermeld dat voor de toekomstige vervanging van de sportvelden per jaar € 704.000,-- wordt ontvangen. Over de verwerking van de overdracht in de jaarrekening over 2015 is het volgende in dit verslag opgenomen:

“De verwerking van de transactie van de buitensportlocaties kon op verschillende wijzen plaatsvinden (door [A] aangegeven, mede na toetsing bij haar bureau vaktechniek) te weten:

1. Bate verantwoorden op moment van ontvangst en opnemen in het investeringsfonds, de kosten verantwoorden in het jaar dat deze worden gemaakt en dan ten laste van het investeringsfonds. Hierdoor schommelende resultaten en geen matching aanwezig;

2. Voor het groot onderhoud een voorziening te vormen die jaarlijks wordt gedoteerd. De te maken kosten inzake de vervanging van de velden ten laste brengen van deze voorziening. Hierbij een stabiel resultaat alleen in 2015 een eenmalige inhaaldotatie waar de komende twee jaar baten tegen overstaan. Bij deze verwerking ook schommelende resultaten de eerste paar jaar. Eventueel positieve verschillen tussen gepland en gerealiseerd groot onderhoud doteren in de voorziening en niet (direct) in het eigen vermogen;

3. Het ontvangen bedrag ad € 704.000 opnemen als vooruit ontvangen subsidie en in de toekomst de kosten verantwoorden als last en de vooruit ontvangen subsidie vrij laten vallen. Dit resulteert in een stabiel resultaat, maar vertegenwoordigt niet hetgeen !n de kadernota wordt verwoord;

4. Het verantwoorden van de overgenomen velden als materiële vaste activa en hier tegenover een bestemmingsreserve vormen. Jaarlijks de bijdrage verantwoorde als bate en hier tegenover staan de afschrijvingslasten van de activa. Eventueel positieve verschillen tussen geplande en gerealiseerde investeringen hebben direct een positief resultaat-effect vanwege lagere afschrijvingen en doteren daarmee jaarlijks naar het eigen vermogen.

[stichting] [de Stichting; opmerking Accountantskamer] is gebaat bij een stabiel resultaat waarbij afwijkingen tussen gerealiseerde en begrote uitgaven voor de buitensportlocaties in het resultaat tot uitdrukking komen en kunnen bijdragen aan de benodigde versterking van het vrij besteedbaar gedeelte van het eigen vermogen.

Hierdoor is de keuze gemaakt om een voorziening groot onderhoud te vormen. De jaarlijkse dotaties dienen te worden bepaald op basis van een onderhoudsplan .

(…)

Als basis voor de voorziening is het reeds aanwezige Meerjaren Onderhoudsplan (MOP) van de gemeente tot uitgangspunt genomen. Dit MOP is door de [stichting] beoordeeld en geaccepteerd. Het MOP specificeert per individueel actief de toekomstige baten voor groot onderhoud.”

2.6       In een e-mailbericht van 12 april 2016 heeft klager betrokkene erop gewezen dat de inkomsten van de Stichting voor meer dan 50% uit subsidies bestaan en dat er gelet op het subsidiebedrag van € 500.000 voldoende reden voor de Stichting is om zich te conformeren aan de Wet Normering Topinkomens (WNT). Betrokkene heeft klager per ommegaande laten weten  “goed te vinden dat hij dat heeft uitgezocht”  en voorgesteld transparant te zijn. Met dit woord wilde betrokkene tot uitdrukking brengen dat het bestuur en de leden van de Raad van Toezicht van de Stichting, hoewel niet werd voldaan aan het  criterium van de WNT dat de Stichting al drie jaar voor meer dan 50% werd gefinancierd met overheidsgelden, vrijwillig ervoor hadden gekozen een specificatie uit hoofde van de WNT op te nemen in de toelichting op de jaarrekening over 2015.  

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

  1. het advies van betrokkene om een voorziening groot onderhoud te creëren is onjuist, waardoor toekomstige uitgaven voor vervanging/renovatie van toplagen voor buitensportaccommodaties in de jaarrekening over 2015 van de Stichting ten onrechte niet zijn aangemerkt als investeringen, maar als kosten verantwoord en geparkeerd in de voorziening groot onderhoud;
  2. betrokkene heeft tijdens een vergadering in april de onjuiste mededeling gedaan dat de WNT niet van toepassing was, omdat de Stichting niet (meer) voldeed aan het daarvoor geldende subsidiecriterium, en betrokkene heeft een verkeerde inschatting gemaakt van zijn opdrachtgever;
  3. de waarderingsgrondslag voor de (berekening van de omvang van de) voorziening groot onderhoud in de jaarrekeningen over 2015 en 2016 is in strijd met wet- en regelgeving en in strijd met de feiten.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De Accountantskamer vindt aanleiding de klachtonderdelen a. en c. vanwege hun samenhang gezamenlijk te bespreken.

4.5       Uit het klaagschrift leidt de Accountantskamer af dat klager zich op het standpunt stelt dat de gekozen wijze van verwerking van de overdracht in de jaarrekening over 2015 van de Stichting onjuist is. Klager heeft in door hem zelf opgestelde concepten van deze jaarrekening de overdracht op een andere wijze verwerkt, waardoor de Stichting ofwel een zeer aanzienlijk positief resultaat zou laten zien ofwel het eigen vermogen aanzienlijk zou toenemen. Deze gevolgen zouden zich in de jaren nadien ook voordoen en werden door de Raad van Toezicht onwenselijk geacht. Daarna is op advies van betrokkene gekozen voor het opnemen van een voorziening groot onderhoud. Verder meent klager dat betrokkene bij de controle van de berekening van de omvang van de opgenomen voorziening in de jaarrekeningen over 2015 en 2016 uit het oog is verloren dat de hoogte van de voorziening per individueel actief (per afzonderlijke buitensportlocatie) moet worden bepaald.  

4.6       Betrokkene heeft in zijn verweerschrift allereerst verwezen naar een stuk genaamd “Beheertaken buitensport Overdrachtsdocument” d.d. 27 november 2014, afkomstig van de gemeente, dat zich in zijn controledossier bevindt en door hem is overgelegd bij het verweerschrift. In paragraaf 3.3 daarvan is beschreven hoe hoog de onderhoudsvergoeding voor 2015 zal zijn, dat de Stichting hierover de beschikking zal krijgen door deze in mindering te brengen op de huurkosten en door hiervan een onderhoudsvoorziening te vormen, en dat de subsidie met € 40.000,-- wordt verhoogd. Verderop valt te lezen dat het saldo van de onderhoudsvoorziening, dat bij beëindiging van de onderhoudstaken resteert, aan de gemeente vervalt. Naar aanleiding van dit Overdrachtsdocument is advies gevraagd aan het Bureau Vaktechniek van [A]. Daarna is over de wijze van verwerking gediscussieerd met de Raad van Toezicht van de Stichting. In een bespreking op 4 mei 2016 tussen de voorzitter van de Raad van Toezicht, de bestuurder van de Stichting, klager en betrokkene is gekozen voor het opnemen van een voorziening voor groot onderhoud en een eerste dotatie daaraan in 2015 van € 704.000,--. De uitwerking van de opgenomen voorziening per afzonderlijke buitensportlocatie blijkt uit het MOP, dat als bijlage aan het Overdrachtsdocument is gehecht. De werkzaamheden die betrokkene heeft verricht met betrekking tot de verwerking van de overdracht zijn samengevat beschreven in paragraaf 3.3 van het accountantsverslag (geciteerd in 2.5 van deze uitspraak), zo is namens betrokkene aangevoerd.

4.7       Klager heeft ter zitting gesteld dat het Overdrachtsdocument geen definitief stuk is. De Accountantskamer heeft vastgesteld dat in paragraaf 1.3 van dit stuk is vermeld dat daarin zijn beschreven (kort gezegd) de voorwaarden waaronder de Stichting en de gemeente kunnen besluiten tot aanvaarding respectievelijk overdracht van de “betreffende beheertaken”. Van de feitelijke overdracht is volgens diezelfde paragraaf sprake als voorafgaand aan de beoogde overdrachtsdatum de Stichting en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college) hebben besloten tot aanvaarding respectievelijk overdracht van de taken en als de vigerende huurovereenkomsten zijn voorzien van aanvullende clausules als gevolg van de ondertekening van de allonge die als bijlage aan het Overdrachtsdocument is gehecht. Ter zitting is gebleken dat de overgelegde Allonge door de huurder noch de verhuurder is ondertekend. In deze Allonge is verwezen naar een besluit “tot overdracht” gedateerd 9 december 2014 van het college. Dit besluit is niet bij het Overdrachtsdocument gevoegd.

4.8       Naar aanleiding van deze constateringen heeft de Accountantskamer in haar brief van 17 april 2018 (vermeld in 1.4 van deze uitspraak) betrokkene verzocht alsnog afschriften over te leggen van het besluit van 9 december 2014, van de ondertekende Allonge en van een (gemeentelijk) document waaruit blijkt dat het Overdrachtsdocument aan de gemeentelijke besluitvorming ten grondslag heeft gelegen. Verder heeft de Accountantskamer betrokkene verzocht de vastlegging(en) uit zijn controledossier over te leggen, waaruit de overwegingen blijken, die hebben geleid tot het oordeel dat het opnemen van een voorziening voor groot onderhoud ten bedrage van in het jaarrekening over 2015 vermelde bedrag aanvaardbaar is en daarnaast de vastleggingen van het gevoerde overleg met het Bureau Vaktechniek van [A] over te leggen.

4.9       In reactie op dit verzoek heeft betrokkene bij de in 1.4 vermelde nadere akte een aantal stukken overgelegd. Betrokkene heeft in deze akte erkend dat (hem is gebleken dat) hij bij zijn controle niet de beschikking had over het hiervoor bedoelde besluit van het college van 9 december 2014. Dat was niet strikt noodzakelijk, omdat uit andere informatie, zoals gesprekken met de controlecliënt en verschillende documenten, vast kwam te staan dat het besluit genomen was en dat daaraan uitvoering werd gegeven, aldus betrokkene.

4.10     De Accountantskamer kan betrokkene hierin niet volgen. De Kadernota 2016 van 2 juni 2015 van het college waarover hij wel beschikte, is volgens betrokkene door de gemeenteraad van [plaats1] goedgekeurd. Daarmee staat vast dat het college de oorspronkelijke beschikking van de afdeling van de gemeente heeft goedgekeurd en dat is in lijn met het systeem van getrapte autorisatie, waarvan bij gemeenten sprake is, aldus betrokkene. De Accountantskamer kan en zal in het midden laten of deze laatste stelling juist is. Zij stelt wel vast dat het overgelegde exemplaar van de Kadernota 2016 een opsomming bevat van “Gevraagde” besluiten en dat uit het stuk niet blijkt dat de Kadernota 2016 door de gemeenteraad is goedgekeurd en evenmin dat de gevraagde besluiten zijn genomen. Zelfs als dat wel is gebeurd, laat dat onverlet dat betrokkene tijdens zijn controle ervoor zorg had dienen te dragen dat hij over (een afschrift van) het ondertekende besluit van 9 december 2014 van het college beschikte. De Accountantskamer stelt verder vast dat de door betrokkene (voor de tweede maal) overgelegde brief van 22 december 2014 die door hem is aangeduid als “Subsidiebeschikking” niet compleet is. Wat in ieder geval ontbreekt is een bladzijde waaruit blijkt dat er door of namens het bevoegde orgaan van de gemeente subsidie is toegekend. Betrokkene heeft verder een Allonge overgelegd die alleen namens de Stichting en niet namens de gemeente is ondertekend.  Betrokkene heeft ook nog verwezen naar een document dat door hem als Sportnota wordt aangeduid, maar de Accountantskamer constateert dat dit stuk alleen beleidsvoornemens bevat. Gezien het vorenstaande is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene bij de controle van de jaarrekening over 2015 onvoldoende heeft onderzocht of de voor de overdracht noodzakelijke stappen in de vorm van genomen besluit(en) en ondertekening van de huurovereenkomst zijn gezet. Informatie over de feitelijke uitvoering van de overdracht, waarover betrokkene wel beschikte, kan deze lacune niet vullen.

4.11     Met betrekking tot de in het controledossier vastgelegde overwegingen inzake de aanvaardbaarheid van het opnemen van een voorziening groot onderhoud wordt in de door betrokkene bij de nadere akte overgelegde stukken verwezen naar een reeds eerder bij het verweerschrift overgelegd intern memo van betrokkene, waarin op bladzijde 4 een viertal alternatieven inzake de verwerking van de voor groot onderhoud ontvangen vergoeding worden geanalyseerd. De tekst daarvan komt grotendeels overeen met de in 2.5 van deze uitspraak geciteerde passage uit het accountantsverslag bij de jaarrekening over 2015. De Accountantskamer is van oordeel dat deze uitgevoerde analyse tekortkomingen vertoont, omdat relevante overwegingen daarin niet of onvoldoende zijn vastgelegd. Zo gaat de analyse niet in op van toepassing zijnde verslaggevingsvoorschriften, wordt geen aandacht besteed aan de wijze waarop een voorziening groot onderhoud gevormd zou moeten worden en aan de bestaande verplichting bij beëindiging van de overdracht het restant van de verkregen fondsen te retourneren aan de gemeente. De analyse is daarom incompleet en vormt daarmee geen zorgvuldige onderbouwing van het besluit van betrokkene het vormen van de voorziening en de omvang daarvan aanvaardbaar te achten.

4.12     Gelet op wat hiervoor is overwogen en geoordeeld moet de conclusie luiden dat betrokkene bij de controle van de gevormde voorziening voor groot onderhoud in verschillende opzichten is tekortgeschoten. Hij heeft daarmee het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals opgenomen in artikel 2 onder d van de VGBA geschonden. Daaruit volgt dat de klachtonderdelen a. en c. in zoverre gegrond zijn.

4.13     Ter onderbouwing van klachtonderdeel b. heeft klager aangevoerd dat betrokkene wist dat de voorzitter van de Raad van Toezicht van de Stichting de herziening van een bonusregeling, die in een nieuwe arbeidsovereenkomst met de bestuurder is “weggemoffeld” in het salaris, niet zichtbaar wilde toelichten. Betrokkene heeft vervolgens tijdens een bespreking meegedeeld dat de WNT niet van toepassing was, omdat de Stichting niet voldeed aan het subsidiecriterium. Dat was volgens klager niet juist en daarop heeft hij betrokkene gewezen. Bovendien had betrokkene, zo begrijpt de Accountantskamer klager, oog moeten hebben voor de hiervoor bedoelde aanpassing van de arbeidsovereenkomst met de bestuurder van de Stichting.

4.14     Betrokkene heeft erkend dat zijn hiervoor bedoelde mededeling tijdens de bespreking onjuist was, omdat de inkomsten van de Stichting wel voor meer dan 50% uit subsidies bestonden, maar daaraan in het verweerschrift toegevoegd dat hij al eerder had vastgesteld dat niet voldaan werd aan het criterium van de WNT dat de Stichting al drie jaar voor meer dan 50% werd gefinancierd met overheidsgelden. De mededeling dat de WNT niet van toepassing was, was dus wel juist, aldus betrokkene. Het bestuur van de Stichting koos desondanks voor het opnemen van een toelichting op de beloning van het bestuur en de leden van de Raad van Toezicht in de jaarrekening. Wat de aanpassing van de arbeidsovereenkomst van 18 april 2014 (in een overeenkomst van 27 november 2015) met de bestuurder betreft, heeft betrokkene aangevoerd dat het niet tot zijn taak behoorde erop toe te zien of met die aanpassing (die erop neerkwam dat een oorspronkelijk variabel deel van de beloning van de bestuurder deel ging uitmaken van het vaste salaris) beoogd was de WNT te ontgaan. Hij heeft vastgesteld dat er geen variabele beloning “aanwezig was” en kon daarmee volstaan, aldus betrokkene.

4.15     Klager heeft ter zitting de stelling van betrokkene dat de Stichting niet al drie jaar voor meer dan 50% met overheidsgelden werd gefinancierd, betwist, maar die betwisting niet onderbouwd. Daarom moet ervan uitgegaan worden dat er geen verplichting bestond tot het opnemen van (kort gezegd) een toelichting in de jaarrekening op de beloning van het bestuur en de leden van de Raad van Toezicht. Verder heeft klager niets ingebracht tegen de opvatting van betrokkene dat hij in het kader van zijn controle kon volstaan met te onderzoeken of er variabele beloning “aanwezig was”. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene daarmee wat betreft dit onderdeel van de WNT inderdaad heeft kunnen volstaan. Daaruit volgt dat klachtonderdeel b. ongegrond is.

4.16     Nu de klacht gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit verzuim zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer laten wegen dat het hier om een belangrijke balanspost gaat en dat de onderbouwing van het oordeel van betrokkene over deze balanspost duidelijk blijk geeft van tekortschietend besef voor de eisen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid die daarvoor gelden. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.17      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in onderdeel b. ongegrond en in de onderdelen a. en c. gegrond op de wijze zoals hiervoor is verwoord;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. G. van Rijssen en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.