ECLI:NL:TACAKN:2018:21 Accountantskamer Zwolle 17/1246 en 17/1247 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:21
Datum uitspraak: 20-04-2018
Datum publicatie: 20-04-2018
Zaaknummer(s): 17/1246 en 17/1247 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Uiteenlopende klachten tegen samenstellend accountant ongegrond. Klachten over handelen als voorzitter van interne klachtencommissie ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de nummers 17/1246 en 17/1247 Wtra AK van 20 april 2018 van

1) X1 ,

wonende te [woonplaats1],

2) X2.,

3) X3,

4) X4,

5) X5,

6) X6,

7) X7,

8) X8,

alle gevestigd te [plaats1],

9) X9,

10) X10,

beide gevestigd te [plaats2],

K L A G E R S ,

gemachtigde: [gemachtigde1],

raadsman: mr. A. Glijnis,

t e g e n

1) Y1 ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats3],

2) Y4 ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats4]

B E T R O K K E N E N ,

raadsvrouw mr. H.E. van Berckel-Dekker.  

1.       Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het klaagschrift van 8 juni 2017, ontvangen op dezelfde datum, met bijlagen;

-        een brief van de raadsman van X1 van 21 juni 2017 met aanvullende informatie;

-        de verweerschriften van 25 juli 2017 van betrokkenen 1) en 2), beide ontvangen op 26 juli 2017 en met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 oktober 2017, waar aanwezig waren - aan de zijde van klagers – X1 en diens zoon en gemachtigde [gemachtigde1], vergezeld van de raadsman van klagers, mr. A. Glijnis, advocaat te Alkmaar, en - aan de zijde van betrokkenen - 1) Y1 AA en 2) Y2 RA, vergezeld van hun raadsvrouw, mr. H.E. van Berckel-Dekker, advocaat te Eindhoven.

1.3       Partijen hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en/of doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord en/of doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene 1) staat sedert [datum1] als accountant-administratieconsulent  ingeschreven in het register van de NOvAA (thans: van de Nba). Hij is verbonden aan de vestiging van [accountantsorganisatie1] te [plaats3]. Betrokkene 2) staat sedert [datum2] als registeraccountant  ingeschreven in het register van het NIVRA (thans: van de Nba). Hij is partner van [accountantsorganisatie2] B.V. en werkzaam op de vestiging van [accountantsorganisatie1] in [plaats4].

2.2       Betrokkene 1) was namens de [accountantsorganisatie1]-vestiging te [plaats3] (hierna: [accountantsorganisatie1]) vanaf het boekjaar 2010 de accountant van klager X1 en van klaagsters 2) tot en met 4 en vanaf het boekjaar 2011 ook van klaagsters 6) tot en met 8). Zijn opdrachten behelsden het samenstellen van jaarrekeningen, het verzorgen van aangiften vennootschapsbelasting en overige opdrachten. Daarnaast is vanuit [accountantsorganisatie1] vanaf mei 2010 de salarisadministratie verzorgd van klaagster 3) en over het eerste halfjaar 2014 ook de salarisadministratie van klaagster 9). Betrokkene droeg geen verantwoordelijkheid voor het verzorgen van deze salarisadministraties.

2.3       In verband met het matige niveau van de administratie van klaagster 4) is veel overleg gevoerd over omzet en kosten, waarna aan [accountantsorganisatie1] is gebleken dat over 2010 en 2011 te weinig BTW was afgedragen. Een aan [accountantsorganisatie1] verbonden belastingadviseur heeft dat bij brief van 6 juni 2013 aan de belastingdienst gemeld en daaraan toegevoegd dat klaagster 4) niet in staat was deze schuld te voldoen. In die brief wordt ook verzocht om een gesprek om te komen tot een oplossing. 

2.4       Teneinde voor het boekjaar 2012 de administratie kwalitatief op orde te krijgen is met de gemachtigde van klager X1, diens zoon [gemachtigde1] (hierna: [gemachtigde1]), afgesproken dat de [accountantsorganisatie1]-medewerker [A], die ook betrokken was bij de samenstelopdracht, X1 administratief zou ondersteunen. Ook heeft hij de juiste beginbalansen in het systeem ingevoerd. Na het op orde brengen van de administratie door X1 met assistentie van [A], zijn de werkzaamheden voor de jaarrekening 2012 aangevangen. De aangifte vennootschapsbelasting is in mei 2014 verzonden aan de belastingdienst, na schriftelijk akkoord van X1.

2.5       X1 heeft er in 2014 voor gekozen om zelf de gehele administratie vanaf het jaar 2002 opnieuw in Exact in te voeren. Bij de voortzetting van de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen is in overleg met X1 besloten om vooralsnog door te gaan op basis van de cijfers zoals ingediend bij de aangiften vennootschapsbelasting. Omdat de nieuw ingevoerde administratie een andere uitkomst gaf dan de oorspronkelijk ingevoerde administratie, dienden de beginbalansen telkens opnieuw te worden afgestemd. X1 vroeg in die periode (medio en eind 2014) wederom om assistentie van [accountantsorganisatie1], vooral om de btw in de nieuwe gevoerde administratie volgens de Exact methode af te sluiten. [A] heeft deze administratieve assistentie verleend.

2.6       X1 is vervolgens samen met [accountantsorganisatie1] begonnen de verschillen te analyseren vanaf het boekjaar 2002. Deze werkzaamheden vingen aan in 2015. De Belastingdienst zette inmiddels de invordering van de btw-suppletie door. X1 wilde dat [accountantsorganisatie1] de jaarrekeningen kosteloos zou aanpassen aan de nieuw geboekte situatie. [Accountantsorganisatie1] heeft te kennen gegeven dat dan eerst duidelijk moest zijn waar de verschillen zitten en aangeboden de daarmee gemoeide werkzaamheden kosteloos te verrichten als vast zou komen te staan dat [accountantsorganisatie1] fouten heeft gemaakt. [Accountantsorganisatie1] heeft X1 steeds (kosteloos) geholpen bij het analyseren van de verschillen.

2.7       In april 2015 heeft X1 een advocaat ingeschakeld om [accountantsorgsanisatie1] aansprakelijk te stellen voor de schade veroorzaakt door vermeende fouten. Vervolgens is een discussie ontstaan over de vraag welke fouten [accountantsorganisatie1] gemaakt zou hebben. Die discussie duurt voort tot heden. De jaarrekeningen 2013 en 2014 zijn door [accountantsorganisatie1] niet afgerond maar slechts in concept uitgewerkt, omdat bij [accountantsorganisatie1] diverse vragen waarop X1 geen duidelijk antwoord kon geven bleven bestaan, terwijl X1 nog steeds van mening is dat de cijfers onbetrouwbaar zijn.

2.8       In december 2015 ontving de afdeling Quality & Risk Management (QRM) van [accountantsorganisatie1] een brief met een verzoek om bemiddeling en een uiting van ongenoegen over betrokkene 1). Deze brief is op verzoek van QRM in behandeling genomen door de Commissie Klachtbehandeling [accountantsorganisatie1] (hierna: “CK”). De voorzitter van die CK is betrokkene 2). Op verzoek van de CK is betrokkene 1) het contact met X1 blijven onderhouden en vragen blijven beantwoorden.

2.9       Op 19 april 2016 werd een gesprek gearrangeerd met betrokkene 2) om X1 de gelegenheid te bieden een toelichting te geven op de klacht en om te proberen afspraken te maken ter beëindiging van de klacht. Betrokkene 1) was bij dit gesprek aanwezig. Op verzoek van X1 heeft de CK hem op 28 april 2016 een gespreksverslag gezonden. X1 heeft hierop op 6 juni 2016 per e-mail gereageerd. Op 7 en 14 juni 2016 heeft betrokkene 2) namens de CK gereageerd op de reactie van X1. Aan X1 werden twee opties voorgelegd: het beëindigen van de relatie of het door [accountantsorganisatie1] - tegen betaling - verder laten verrichten van werkzaamheden om de administraties af te sluiten.

2.10     X1 reageerde hierop met een e-mail van 21 juni 2016 waarin hij de eerder gemaakte verwijten herhaalde. Deze mededeling werd door de CK opgevat als een keuze voor de eerste optie en dat heeft zij per brief van 5 juli 2016 aan X1 bevestigd. Daarmee werden de opdrachten beëindigd. Overleg van de debiteurenafdeling met X1 heeft er niet toe geleid dat X1 betaalde. De openstaande facturen zijn vervolgens door de debiteurenafdeling ter incasso gegeven aan een deurwaarder. In [maanden] 2017 diende X1 een klacht in bij de Klachtencommissie van de NBA.

2.11     Op 13 januari 2017 heeft X1 wederom vragen gesteld aan betrokkene 1) Deze heeft hierop niet gereageerd omdat X1 al een klacht had ingediend en ook dreigde met een gang naar de Accountantskamer, terwijl daarnaast voor tienduizenden euro’s aan facturen openstond.

2.12     Een maand later stelde X1 nadere vragen aan de voorzitter van de CK. De CK heeft daarop op 20 februari 2017 een (inhoudelijke) reactie gestuurd. Op 22 februari 2017 stelde X1 wederom vragen aan de CK. Deze heeft daarop in haar brief van 10 maart 2017 aan X1 geschreven:

“Zoals aangegeven in onze brief van 20 februari 2017, hebben wij ter beëindiging van de klachtenprocedure, conform uw verzoek, gereageerd op uw e-mail van 13 februari 2017. Blijkbaar wenst u nog steeds vragen en opmerkingen met betrekking tot uw administratie aan ons voor te leggen, hetgeen ons weinig zinvol voorkomt, aangezien u nog steeds niet onderbouwt welke fouten [accountantsorganisatie1] daadwerkelijk bij de uitvoering van haar werkzaamheden heeft gemaakt. Uit uw stellingen zou opgemaakt kunnen worden dat u doelt op problemen met BTW aangiften en suppleties. Deze problematiek is echter al voor de betrokkenheid van [accountantsorganisatie1] ontstaan. Uit uw stellingen lijkt (nog steeds) voort te vloeien dat er bij u onduidelijkheid bestaat omtrent het door u gehanteerde Exact systeem. Voor zover wij kunnen nagaan is de onduidelijkheid bij u ontstaan toen u de administratie opnieuw bent gaan boeken; daar kwam een andere BTW positie uit voort dan uit de eerdere administratie. Er is niet komen vast te staan dat de eerste administraties fout was/is. [Accountantsorganisatie1] heeft omtrent de administratie en BTW in de afgelopen jaren al diverse malen uitleg gegeven. Het komt ons ondoelmatig voor steeds in herhaling te treden. Zoals wij in onze brief van 5 juli 2016 al aangegeven hebben, weten wij ook niet meer wat wij zouden moeten doen om meer duidelijkheid te scheppen. De Commissie ziet daarom geen aanleiding om van haar eerdere standpunt af te wijken. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Wij zullen ons dossier thans definitief stuiten. Dit betekent dat wij op nieuwe verzoeken uwerzijds niet in zullen gaan.

Met vriendelijke groet,

Commissie Klachtbehandeling [accountantsorganisatie1]”.

2.13     X1 heeft hierop op [datum3] strafrechtelijke aangifte gedaan tegen betrokkene 1), betrokkene 2) als de voorzitter van de CK en tegen  [A]. De aangifte tegen betrokkene 1) is in behandeling genomen en betrokkene 1) is als verdachte aangemerkt, maar de strafzaak tegen hem is door het Openbaar Ministerie geseponeerd.

2.14     Per brief van 22 juni 2017 heeft de gemachtigde van klagers namens zijn cliënten wederom de digitale administratie opgevraagd om boekingen en mutaties te kunnen controleren. Betrokkene 1) heeft op 30 juni 2017 aan het verzoek voldaan.

3.         De klacht

3.1       Namens klagers is betoogd dat betrokkenen in strijd met hun gedrags- en beroepsregels hebben gehandeld.

3.2       In het klaagschrift onder het kopje “Feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel wordt aangevraagd ([Y1])”  staan als verwijten aan betrokkene 1) vermeld:

1.     Het achterhouden van specificaties (grootboekrekeningen) inzake de door betrokkene 1) opgeleverde rapporten en correspondentie, waardoor geen sluitende afstemming in Exact gemaakt kon worden.

2.     Het aanpassen van de BTW-verwerking binnen Exact, waardoor foutieve overzichten werden gegenereerd.

3.     Het doorvoeren van uiteenlopende mutaties binnen Exact om aansluiting met de jaarrapporten te forceren, hetgeen niet gerealiseerd werd, en waardoor de rekeningcourant verhoudingen en standen op diverse grootboekrekeningen onjuist zijn.

4.     Het ongepast adviseren van X1 om zijn eigen woning van zijn naam af te halen omdat de belastingdienst deze in beslag zou nemen.

5.     Het keer op keer opleveren van foutieve salarisspecificaties voor klaagster 3) op basis waarvan gefactureerd werd.

6.     De hoeveelheid [accountantsorganisatie1]-facturen staat niet in verhouding tot de werkzaamheden, hetgeen  mede werd veroorzaakt doordat betrokkene 1) nimmer aansluitingen heeft willen maken voor de diverse grootboekrekeningen en doordat [accountantsorganisatie1] niets kon met de standaard werking van Exact waardoor herhaaldelijk vele uren aan afstemmingen en uitzoeken moesten worden besteed.

3.3       En onder het kopje “Feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel wordt aangevraagd ([Y2])”  staan als verwijten aan betrokkene 2) vermeld:

-        De wijze waarop de rol van voorzitter van de landelijke klachtencommissie van [accountantsorganisatie1] werd verricht.

-        Het nalatige toezicht op onpartijdigheid en belangenverstrengeling.

-        De vrijheid die betrokkene 1) is gegeven tijdens de klachtenprocedure van [accountantsorganisatie].

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1    Namens betrokkene 1) is primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht, voor zover deze betrekking heeft op handelen en/of nalaten dat meer dan drie jaar vóór het indienen van het onderhavige klaagschrift heeft plaatsgehad, zulks wegens overschrijding van de driejaarstermijn van artikel 22 Wtra.

4.2.2    Namens klagers is hiertegen ingebracht dat er informatie wordt achtergehouden door betrokkene 1), waardoor het onderzoek naar zijn handelwijze wordt gefrustreerd door betrokkene 1) zelf; dat klagers vanaf 2015 doende zijn met het verkrijgen van informatie over de handelwijze van betrokkene 1) en dat er nog altijd informatie wordt achtergehouden.

4.2.3    In artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, is bepaald dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat X1 heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.4    Dit betekent dat indien klagers vóór 8 juni 2014 - en aldus meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht - hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat een thans verweten gedraging in strijd is met de regels, bedoeld in 4.1, een klacht daarover te laat is. En een klacht is ook te laat als deze ziet op handelen of nalaten  dat dateert van vóór 8 juni 2011 - en aldus van meer dan zes jaren voor het indienen van de klacht -  ongeacht wanneer klagers de verwijtbaarheid daarvan hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren.

4.2.5    Klagers hebben in hun klaagschrift vermeld dat de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft, hebben plaatsgevonden in de periode van oktober 2014 - januari 2015. Dat betekent kennelijk dat niet geklaagd wordt over handelen en/of nalaten van betrokkene 1) dat zich meer dan drie jaren voor het indienen van de onderhavige klacht heeft voorgedaan en dat het hiervoor onder 4.2.1 verwoorde niet-ontvankelijkheidsverweer reeds daarom faalt.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.5       Betrokkene 1) heeft naar voren gebracht dat de werkzaamheden waarop de klacht betrekking heeft, zijn verricht ten behoeve van klaagsters 2) en 3) en een aan hen gelieerde stichting. Van de zijde van klagers is dat niet betwist. Voor zover de klacht op andere werkzaamheden ziet, is zij onvoldoende onderbouwd en om die reden ongegrond.

4.6       Ter zitting is betrokkene 1) nog verweten dat hij onvoldoende toezicht heeft uitgeoefend op de werkzaamheden van [A], dat hij herhaalde malen niet ingegaan is op verzoeken om stukken aan te leveren en dat hij druk heeft uitgeoefend op klagers om geen klacht in te dienen. Betrokkene 2) is volgens klagers niet alleen voorzitter is van de CK maar ook claimmanager van [accountantsorganisatie1]. Dat leidt volgens klagers tot belangverstrengeling. Klagers menen voorts dat betrokkene 2) na het gesprek op 19 april 2016 (vermeld in deze uitspraak in 2.9) een specialist had moeten inschakelen en dat het kennisniveau van de leden van de KC tekortschoot. De Accountantskamer beschouwt deze verwijten als nieuwe klachtonderdelen. Namens betrokkenen is terecht gesteld dat zij zich daarop niet hebben kunnen voorbereiden. Nu de beginselen van een goede procesorde inhouden dat betrokkenen in staat moeten worden gesteld zich behoorlijk te verweren tegen klachten, zal de Accountantskamer deze nieuwe klachtonderdelen wegens strijd met deze beginselen buiten behandeling laten.  

4.7.1    Namens betrokkene 1) is tegen de bij 3.2 vermelde klachtonderdelen onder meer het volgende ingebracht, waarbij de Accountantskamer begrijpt dat met “klager” telkens X1 wordt bedoeld.

            - ten aanzien van klachtonderdeel 1. -

-        dat hij steeds de gevraagde informatie heeft verstrekt en dat in mei 2015 en juni/juli 2017 aan de advocaat van klager ook de gevraagde gegevens, zoals de auditfile uit de administratie van klager die [accountantsorganisatie1] destijds ontvangen had, de kolommenbalans en de aanvullende voorafgaande journaalposten (die aansluiten op de jaarrekening) zijn verstrekt;

-        dat de opdrachten voor het samenstellen van de jaarrekeningen - conform die opdrachten - zijn uitgevoerd op basis van de oorspronkelijke administratie en bescheiden, voordat die door klager opnieuw geboekt werd en op basis van die oorspronkelijke data is niet gebleken dat er geen samenstellingsverklaring afgegeven konden worden;

-        dat klager de administratie opnieuw heeft ingevoerd, waar Stichting derdengelden [C] is geïntegreerd in X4 en/of X3 en dat, doordat andere basisstukken (van andere entiteiten) werden ingevoerd en ook andere wisselkoersen werden ingesteld, er uiteraard verschillen zijn ontstaan;

-        dat betrokkene 1) zich tot het uiterste heeft ingezet om, zelfs buiten de opdracht om en kostenloos, klager te helpen met het analyseren van die verschillen door de oorspronkelijke en nieuwe administraties te vergelijken en dat hij, daar waar verschillen bleken, data heeft aangeleverd om te analyseren en bestanden heeft afgeletterd;

-        dat klager nimmer met een verklaring van de verschillen heeft aangetoond dat de jaarrekeningen fouten bevatten en dat, telkens als klager met concrete verschillen kwam, achteraf bleek dat er toch geen sprake was van fouten, dat de salarisboeking toch wel sloot en dat het verschil in omzet uiteindelijk zeer gering was.

- ten aanzien van klachtonderdeel 2. -

-        dat alle btw-posities in de jaarrekeningen aansluiten bij de oude administratie en bescheiden en de btw-aangiften over de desbetreffende jaren al waren ingediend en dat hij daarbij niet betrokken is geweest;

-        dat, omdat klager de btw niet juist had afgesloten en/of het systeem niet juist werkte, in onderling overleg is besloten om de Exact-methode niet toe te passen, hetgeen geen enkel effect heeft gehad omdat in Exact geen aangiftes over de betreffende periode meer hoefden te worden gedaan;

-        dat aldus niet is komen vast te staan dat er door toedoen van betrokkene 1) foutieve overzichten werden gegenereerd.

- ten aanzien van klachtonderdeel 3. -

-        dat de jaarrapporten zijn gebaseerd op de administratie en de administratieve bescheiden en niet andersom en, omdat klager de administratie in 2014 vanaf 2002 opnieuw invoerde, de beginbalansposities wijzigden;

-        dat met klager was afgesproken om het samenstellen van de jaarrekeningen en het indienen van aangiften vennootschapsbelasting voort te zetten met als aanvangspositie de stand van de voorgaande jaarrekeningen en niet de nieuw geboekte administratie, omdat niet duidelijk was dat die correct was en omdat daarvoor bovendien geen opdracht was gegeven en dat, zodra klager in beeld zou hebben wat en waarom dit anders zou moeten zijn, overleg gepleegd zou worden over hoe dit gecorrigeerd zou dienen te worden als klager inderdaad gelijk zou hebben;

-        dat klager nooit verklaringen heeft gevonden en tot op de dag van vandaag niet duidelijk is waarom de standen op diverse grootboekrekeningen onjuist zijn;

-        dat klager slechts heeft vermeld wat het bedrag van een bepaalde post is dat hij in de nieuwe administratie heeft staan en dat, na analyse op basis van de bescheiden, telkens bleek dat er geen verschillen resteerden;

-        dat gezien het vorenstaande allerminst is komen vast te staan dat betrokkene 1) uiteenlopende mutaties doorgevoerd heeft binnen Exact om aansluiting met de jaarrapporten te forceren;

-        dat het ook niet zo is dat rekeningcourantverhoudingen en standen in de grootboekrekeningen door toedoen van betrokkene 1) onjuist zouden zijn.

- ten aanzien van klachtonderdeel 4. -

-        dat in 2013 de jaarrekeningen 2011 zijn opgesteld en tevens de controle van de Belastingdienst plaatsvond;

-        dat uit de gesprekken met de Belastingdienst bleek dat het gewenste overleg (zoals dat tot uitdrukking kwam in de brief van 6 juni 2013, vermeld in 2.3 van deze uitspraak) door toedoen van klager niet mogelijk was en dat betrokkene 1) klager vervolgens heeft gewezen op de mogelijkheid van een onderzoek door de FIOD en de mogelijke gevolgen, waaronder hoofdelijke aansprakelijkheid;

-        dat betrokkene 1) vanaf het begin heeft gewezen op de hoge rekeningcourantvordering op de DGA en op het feit dat, indien de vennootschap schulden heeft (waaronder de btw-suppletie), de vennootschap de vordering zou moeten gaan innen om de belastingschuld te kunnen voldoen;

-        dat inderdaad is besproken welke middelen de DGA in privé tot zijn beschikking had om zijn rekeningcourantschuld te kunnen voldoen en dat dit een overwaarde op zijn woonhuis bleek te zijn en dat betrokkene 1), op de vraag van hoe een eventuele gedwongen verkoop van dit huis voorkomen kon worden, heeft geantwoord dat als er geen bezittingen in privé zijn, er ook niets te halen is, en daarbij heeft gewaarschuwd dat in dit stadium handelingen om privévermogen te verkleinen wellicht als onrechtmatig aangemerkt zouden kunnen worden en de DGA naar een jurist heeft verwezen om nadere informatie in te winnen;

-        dat klager zich weliswaar op het standpunt stelt dat hij in september 2013 de opdracht met zijn grootste opdrachtgever, [D], heeft beëindigd omdat hij ernstig was geschrokken van de bevindingen van betrokkene 1), doch dat dit de wereld op zijn kop is, nu klager destijds betrokkene 1) heeft geïnformeerd dat hij ontevreden was over de gang van zaken bij deze opdrachtgever omdat er geen centrale communicatie was en dat klager van mening was dat deze opdrachtgever zo afhankelijk van hem was dat hij, om wat druk op de opdrachtgever uit te oefenen, de opdracht zou opzeggen, in de stellige overtuiging dat de opdrachtgever vervolgens “met hangende pootjes” direct terug zou keren en een verbeterde nieuwe overeenkomst zou willen sluiten;

-        dat betrokkene 1) meermalen heeft gewaarschuwd voor het risico dat die opdrachtgever niet zou terugkomen, maar dat klager desondanks de opdracht heeft opgezegd en dat toen gebeurde waarvoor betrokkene 1) had gewaarschuwd;

-        dat in de periode tot september 2013 nog geen sprake was van een boekenonderzoek van de belastingdienst bij klaagster 3) en klaagster 4) en op dat moment de status was dat de btw-suppletie uit de jaarrekening bleek en dat klager dit met de brief van 6 juni 2013 in goed onderling overleg met de belastingdienst wilde oplossen en dat pas later duidelijk werd dat de belastingdienst niet wenste mee te werken;

-        dat, ook al zouden de beweerde gesprekken hebben plaatsgevonden, er geen enkel verband tussen de gesprekken en de opzegging zou kunnen zijn, omdat de opzegging vóór de beweerde gesprekken heeft plaatsgevonden.

- ten aanzien van klachtonderdeel 5. -

-        dat klager in de nieuwe administratie de loonjournaalposten heeft geboekt en, omdat hij de boeking niet juist maakte in het financiële pakket, hij geen aansluiting kreeg tussen de loonkosten in de financiële administratie en de loonkosten volgens de specificatie uit de salarisadministratie en dat klager pas na veelvuldig contact met en instructie door betrokkene 1) de loonjournaalpost nagenoeg sluitend heeft kunnen krijgen;

-        dat klager de instructie telkens verkeerd verwerkte ondanks het feit dat deze tot in detail werd aangeleverd;

-        dat betrokkene 1) nimmer heeft erkend dat hier iets fout zou zijn aan de kant van [accountantsorganisatie1], maar dat juist klager uiteindelijk tot de conclusie kwam dat de financiële en loonadministratie wel aansloten, met uitzondering van de loonkosten van de mutatie-vakantiedagen en vakantiegeld en dat in overleg werd besloten om het laatste kleine deel van de loonkosten als verschil in de nieuwe administratie en de loonadministratie vooralsnog niet te boeken.

- ten aanzien van klachtonderdeel 6. -

-         dat de facturen van [accountantsorganisatie1] zijn gebaseerd op de afspraken op basis van de opdrachtbevestigingen en klager nimmer heeft geklaagd over de facturen en deze ook altijd snel heeft betaald, tot het moment dat hij in het nauw kwam door de FIOD en de Belastingdienst;

-        dat [accountantsorganisatie1]/betrokkene 1) de tijdsbesteding voor afstemmingen tussen de jaarrekeningen en de nieuwe administratie nimmer in rekening heeft gebracht;

-        dat klager weliswaar een bedrag van € 300.000 (inclusief btw) aan gefactureerde werkzaamheden noemt, maar dat in feite [accountantsorganisatie1] in totaal een bedrag van € 256.887,--  inclusief btw heeft gefactureerd, waarvan een bedrag aan € 45.256 zag op werkzaamheden voor de salarisadministratie, terwijl [accountantsorganisatie1] over de jaren 2010 t/m 2014 werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van klager X1 in privé en ten behoeve van 11 aan hem gelieerde entiteiten;

-        dat een groot deel van de gefactureerde werkzaamheden ziet op administratieve assistentie door [A], die nodig was omdat klager zelf zijn administratie niet op orde had;

-        dat er per saldo voor jaarrekeningen, vpb-aangiften, assistentie administratie, begeleiding belastingcontroles en advisering exclusief btw ongeveer € 175.000 is  berekend.

4.7.2    Klagers hebben gelet op deze uitvoerige, gemotiveerde en gedocumenteerde weerspreking van de onder 3.2 vermelde klachtonderdelen, die van de zijde van klagers onvoldoende is betwist, de daaraan ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk gemaakt. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat betrokkene 1) of diens kantoor op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze:

-        specificaties (grootboekrekeningen) inzake door hem opgeleverde rapporten en correspondentie heeft achtergehouden;

-        de btw-verwerking binnen Exact zodanig heeft verwerkt dat foutieve overzichten werden gegenereerd;

-        uiteenlopende mutaties binnen Exact heeft doorgevoerd om aansluiting met de jaarrapporten te forceren, hetgeen niet gerealiseerd werd, maar waardoor wel rekening-courantverhoudingen en standen in de grootboekrekeningen onjuist werden;

-        ongepast heeft geadviseerd;

-        foutieve salarisspecificaties voor klaagster 3) heeft gegeneerd.

Over de gezonden facturen voor de accountantswerkzaamheden kan volgens de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer alleen met succes indien de betrokken accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wab bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, als bedoeld in artikel 42 Wab) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGBA). Daarbij moet dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw indient. Dat zich in dit geval een zodanige situatie heeft voorgedaan, is niet aannemelijk geworden. De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen is voorbehouden om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over civielrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. De omstandigheid dat klagers vanwege de bij hen levende onvrede over de dienstverlening van betrokkene 1) alsnog bezwaren hebben tegen de hoogte van en/of het verschuldigd zijn van eerdere, al door hen voldane facturen van het kantoor van betrokkene, doet daar niets aan toe of af.

Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat betrokkene 1) zich in de onderhavige zaak anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen. De klacht tegen betrokkene 1) moet dan ook in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

4.8.1    In het klaagschrift worden de aan betrokkene 2) gerichte verwijten als volgt omschreven:

-        De wijze waarop de rol van voorzitter van de landelijke klachtencommissie van [accountantsorganisatie1] werd verricht.

-        Het nalatige toezicht op onpartijdigheid en belangenverstrengeling.

-        De vrijheid die betrokkene 1) is gegeven tijdens de klachtenprocedure van [accountantsorganisatie1].

4.8.2    Betrokkene 2) heeft de in het klaagschrift omschreven verwijten doen weerspreken door te stellen:

-        dat klager (telkens waar “klager” staat vermeld, begrijpt de Accountantskamer: X1) weliswaar schrijft dat er, hoewel hij de hele situatie heeft voorgelegd aan de CK, nimmer inhoudelijk op zijn bewijsstukken is gereageerd en dat men weigert “de specificaties te geven”, maar dat onduidelijk is wat klager hiermee bedoelt, want er is door de CK wel degelijk, ook inhoudelijk (zie bijvoorbeeld de brief van 20 februari 2017 vermeld in 2.12 van deze uitspraak), op de stellingen en stukken van klager gereageerd of aan betrokkene 1), vanwege diens bekendheid met het dossier en de cliënt, verzocht te reageren;

-        dat klager heeft gesteld dat de CK bestaat uit een voorzitter (betrokkene 2) en betrokkene 1), maar dat dit onjuist is omdat betrokkene 1) geen deel uitmaakt van de CK, maar op verzoek van de CK is aangeschoven bij het gesprek met klager om de inhoudelijke kant van het verhaal te belichten en zo een oplossing voor de impasse te zoeken;

-        dat in het klaagschrift staat vermeld hoe “een dergelijke commissie” dient te zijn samengesteld en vervolgens de Klachtencommissie van de NBA wordt beschreven, welke commissie echter een andere klachtencommissie is dan een interne klachtencommissie van een accountantsorganisatie;

-        dat klager betrokkene 2) lijkt te verwijten dat hij veel vrijheid voor betrokkene 1) heeft gecreëerd, maar dat dit onbegrijpelijk is omdat betrokkene 1) geen deel heeft uitgemaakt van de CK en de klacht is behandeld door de CK, bestaande uit de voorzitter, de creditmanager en de bedrijfsjurist;

-        dat klager betrokkene 2) verwijt dat hij zich bij de bespreking op 19 april 2016 nogal afzijdig heeft gehouden, maar dat betrokkene 2) de in dit verband door klager aan hem toegeschreven opmerkingen niet heeft gemaakt, terwijl uit het verslag van het gesprek op 19 april 2016 blijkt dat klager zijn klacht heeft toegelicht en dat betrokkene 1) daarop heeft gereageerd.

Voorts heeft betrokkene nog doen stellen:

-        dat hij veronderstelt dat klager met het verwijt omtrent nalatig toezicht op onpartijdigheid en belangenverstrengeling, wenst te klagen over de door hem veronderstelde deelname van betrokkene 1) aan de CK, maar dat dit klachtonderdeel ongegrond verklaard dient te worden aangezien betrokkene 1) geen deel uitmaakt van de CK;

-        dat die ongegrondheid ook geldt met betrekking tot de vrijheid die betrokkene 1) zou zijn gegeven tijdens de klachtprocedure, omdat daarvan geen sprake was en betrokkene 2) zijn werkzaamheden als voorzitter van de CK naar behoren heeft uitgevoerd en, nadat duidelijk werd dat de klacht van klager ongegrond was, heeft gepoogd verder te bemiddelen om te proberen de impasse te doorbreken door middel van het laten beantwoorden van de bij klager levende vragen, hetgeen niet is gelukt, maar daardoor nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert.

4.8.3    Tegenover deze uitvoerige, gemotiveerde en gedocumenteerde weerspreking ervan, die van de zijde van klagers onvoldoende is betwist, hebben klagers niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene 2) enig tuchtrechtelijk vergrijp heeft begaan met zijn handelen en/of nalaten als bedoeld in de klacht tegen hem omschreven onder 3.3. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat betrokkene 2) zich in de onderhavige zaak anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen, moet de klacht tegen betrokkene 2) eveneens in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

4.9       Uit het voorgaande volgt dat de klachten tegen beide betrokkenen in alle onderdelen ongegrond moeten worden verklaard.

4.10     Op grond van al het hiervoor overwogene zal dan ook als volgt worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klachten tegen betrokkenen 1) en 2) in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. E.F. Smeele (rechterlijke leden), drs. W.J. Schoonderbeek RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.

zijnde de griffier buiten staat

mede te ondertekenen                                                                                  voorzitter

                                                                                                          ________       

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen X1 en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.