ECLI:NL:TACAKN:2018:18 Accountantskamer Zwolle 17/718 en 17/719 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:18
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 09-04-2018
Zaaknummer(s): 17/718 en 17/719 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:  Klacht tegen controlerend accountant van entiteit over de in de jaarrekening opgenomen vordering in rekening-courant (uit hoofde van lening aan de STAK in verband met inkoop certificaten van aandelen door de STAK) ongegrond. Betrokkene heeft het opnemen van de post gelet op de gegevens waarover hij beschikte aanvaardbaar kunnen achten. Voor de wijze van verantwoording van de vordering is op de STAK is niet van belang of de aandeelhouders van de entiteit hebben ingestemd met de lening aan de STAK. Klacht dat in de jaarrekening had moeten worden vermeld dat de besluitvorming met betrekking tot de lening nog bekrachtigd had moeten worden door de aandeelhoudersvergadering is dan ook ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/718 en 17/719 Wtra AK van 9 april 2018 van

X1 ,

wonende te [plaats1],

en

X2 B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y1 ,

en

Y2 MSc ,

registeraccountants,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E N ,

raadsvrouw: mr. W.K. van den Berg.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 23 maart 2017 ingekomen klaagschrift van 23 maart 2017 met bijlagen;

-        het op 2 juni 2017 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum met bijlagen;

-        de op 11 augustus 2017 ingekomen nadere bijlagen van klagers.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 augustus 2017 waar zijn verschenen: [X1] (hierna ook: [X1] of [voornaam1]) mede namens [X2] B.V. (hierna: [X2]), bijgestaan door zijn adviseur [A] en betrokkenen (hierna ook: [Y1] respectievelijk [Y2]) in persoon, bijgestaan door mr. W.K. van den Berg, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klagers en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       [X1] is indirect aandeelhouder en voormalig (indirect) medebestuurder geweest van [BV1] (hierna: [BV1]). Per 1 januari 2014 is hij opgevolgd door [B] (hierna: [B] of [voornaam2]). Van 22 mei 2014 tot 8 oktober 2015 is [X1] lid geweest van de Raad van Commissarissen van [BV1].

2.2       Vanaf het boekjaar 2008 heeft [C] AA, verbonden aan het kantoor [accountantskantoor1], de (geconsolideerde) jaarrekeningen van [BV1] samengesteld. In 2012 werd [BV1] controleplichtig. De opdracht tot controle van de jaarrekeningen is verstrekt aan [accountantskantoor2] (hierna: [accountantskantoor2]) te [plaats1]. Betrokkenen waren aan deze organisatie verbonden en thans aan [accountantskantoor3], waarmee [accountantskantoor2] in 2014 is gefuseerd. [Y1] heeft op 14 mei 2014 bij de jaarrekening van [BV1] over 2013 een goedkeurende controleverklaring afgegeven. [Y2] was lid van het controleteam van [Y1].  

2.3       Een deel van de aandelen in [BV1] wordt gehouden door de [stichting] (hierna: de [stichting]). [X1] is tot 1 juli 2014 ook indirect bestuurder geweest van de [stichting].

2.4       Een voormalig medebestuurder van [BV1], dr. [D] (hierna: [D]) hield (via zijn vennootschap [BV2]; hierna: [BV2]) 10% van de certificaten van aandelen in [BV1].  Op 20 juni 2013 hebben [BV1], de [stichting] (die beiden werden vertegenwoordigd door [X1]), [D] en [BV2] een beëindigingsovereenkomst gesloten, die onder meer inhoudt dat [D] een andere functie binnen [BV1] gaat bekleden en dat [BV2] 50% van de door haar gehouden certificaten van aandelen aanbiedt aan de [stichting].

2.5       In juli 2013 hebben [X1] en de financieel manager van [BV1], [E] (hierna: [E]) aan kandidaat-notaris mr. [F] (hierna: [F]) meegedeeld dat sprake was van een lening van [BV1] aan [stichting], omdat [stichting] onvoldoende middelen had om de certificaten van aandelen die door [BV2] werden gehouden, terug te kopen, en haar daaromtrent een aantal vragen gesteld. Daarover hebben zij toen ook overleg gehad met fiscalisten van [accountantskantoor2].

2.6       In een (vastgesteld en goedgekeurd) verslag van een directieoverleg van [BV1], waaraan ook door [X1] is deelgenomen, gedateerd 11 juli 2013, staat onder meer:

“1. Opening+ goedkeuring notulen 13 juni 2013

Met [D] is alles afgehandeld inzake zijn functiewijziging van directeur sales naar VP business development en het daarbij gewijzigde arbeidscontract. [voornaam3] geeft aan dat de financiële verplichtingen van de stichting aan [voornaam4] in termijnen over 4 jaar kunnen worden betaald. Omdat de stichting nu, maar ook over 4 jaar, dit bedrag niet in kas heeft zal de [BV1] nu het geld moeten lenen aan de stichting. De notaris en fiscalist zijn ingeschakeld om te zien wat de beste optie is tot uitbetaling ook in het kader van de lening aan de stichting. We wachten op hun antwoord.”

2.7       In de conceptjaarrekening 2013 van [BV1] d.d. 11 april 2014 (waarin is vermeld dat geen accountantscontrole is toegepast), die in opdracht van [BV1] is samengesteld door [C] AA, is in de toelichting op de balans vermeld een lening van [BV1] op [stichting] ten bedrage van  € 476.207,- met een rentepercentage van 3% op jaarbasis.

2.8       De hiervoor bedoelde conceptjaarrekening 2013 van [BV1] is door [C] AA op 15 april 2014 besproken met [B], [E] en [X1].  In een door [C] AA vervaardigd memo naar aanleiding van deze bespreking staat:

“Lening [stichting].

[Voornaam1] heeft moeite met de (stand van de) lening u/g aan de Stichting ad € 476.207. Zijn grootste probleem is dat in eerder overleg en op basis van een uitgewerkt advies van [accountantskantoor2] is bepaald dat een lening niet was toegestaan. [Voornaam1] is tevens van mening dat notarieel reeds een andere verwerking is uitgewerkt (waaronder inkoop van aandelen).

[Voornaam2] en [voornaam5] geven aan dat lening juist is verwerkt en dat geen inkoop van aandelen heeft plaatsgevonden.

[Voornaam1] wordt gevraagd om relevante informatie aan te leveren als verwerking anders dient te zijn op basis van formele documenten. Er is geen informatie aangeleverd, dus verwerking vooralsnog juist

2.9       Op 12 mei 2014 hebben betrokkenen met [X1] een bespreking gehad aangaande de controle van de jaarrekening 2013 van [BV1]. Een gespreksverslag (bestandsnaam: notulen bespreking meeting de heer [X1] dd 12-5-2014.docx) daarvan heeft [Y1] hem bij een e-mailbericht van 12 mei 2014 toegezonden. In die e-mail staat:

  “Zoals besproken zullen wij het verslag voorzien van uw correcties/aanvullingen aansluitend (bij voorkeur vanavond) doorsturen naar de heer [B].”

[X1] heeft bij e-mailbericht van 13 mei 2014 zijn reactie (bestandsnaam: [X2].docx) daarop aan betrokkenen gezonden. Deze aangepaste versie is met een aanvulling daarop en enkele vragen van [Y1] (bestandsnaam:([X2])([accountantskantoor2]) (2).docx) opnieuw aan klager voorgelegd bij e-mailbericht van 14 mei 2014. In die e-mail staat onder meer:

“Wij zullen de finale versie van het verslag na uw akkoord doorzenden naar de heer [B].”

Gevoegd bij een e-mailbericht van 15 mei 2014 heeft klager deze versie voorzien van zijn commentaar retour gezonden. In dit verslag staat onder meer:

  “Ad 3. Status jaarrekening 2013

Wij begrijpen dat de heer [X1] als enige van alle aandeelhouders de 1e versie concept-jaarrekening heeft ontvangen en vervolgens op 15 april 2014 heeft besproken met de heer [B] en de heer [C] (samenstellende accountant).

Wij begrijpen daarnaast dat deze concept-jaarrekening is aangepast (ontstaan van versie 2; door de heer [X1] per post ontvangen op 25 april 2014) en eerst daarna ter beschikking is gesteld aan [accountantskantoor2]. Wij hebben geen kennisgeving ontvangen over de gemaakte correcties ( die hebben geleid van een aanpassing van versie 1 naar versie 2).

Op 6 mei j.l. is de derde versie van de jaarrekening verstuurd richting aandeelhouders (....). De heer [X1] was van mening dat dit een finale versie van de jaarrekening betrof (dus de versie afkomstig van [accountantskantoor2]) en wel om de volgende redenen:

-        De jaarrekening kent een onderschrift (per pagina) ‘controleverklaring afgegeven’;

-        De jaarrekening was niet voorzien van ‘het watermerk Concept’.

Vraag van de heer [X1] hierbij: welke accountantsverklaring is afgegeven (een goedkeurende, een met beperking, een oordeelonthouding of een afkeurende)?

Antwoord van [accountantskantoor2] : Per datum van dit schrijven is er nog geen accountantsverklaring bij de jaarrekening 2013 verstrekt.

(...). ”

Gehecht aan een e-mailbericht van 18 mei 2014 heeft klager betrokkenen vervolgens documenten toegezonden die hij op 15 en 16 mei 2014 van [BV1] had ontvangen met de mededeling dat dit gebeurde “(v) oor een correcte informatievoorziening”.

2.10     [Y1] heeft bij een e-mailbericht van 20 mei 2014 het verslag van de bespreking met [X1] (bestandsnaam: ([X2])([accountantskantoor2]) (2).pdf) naar [B] gezonden.

2.11     In de jaarrekening over 2013 van [BV1] waarbij de goedkeurende controleverklaring van [Y1] is gevoegd, is in de toelichting op de balans opgenomen een rekening-courantvordering van [BV1] op [stichting] ten bedrage van

€ 476.207,-  waarvan de hoofdsom € 469.170,- bedraagt en het rentepercentage 3% op jaarbasis.

2.12     Bij brief van 10 juni 2014 heeft [Y1] het accountantsverslag naar aanleiding van de jaarrekening controle 2013 toegezonden aan de directie en de Raad van Commissarissen van [BV1].

In dat verslag staat:

1.3 Financiering inkoop certificaten door [stichting] ([stichting]

Medio 2013 zijn door de [stichting] certificaten van aandelen ingekocht van een voormalig bestuurder van [BV1]. De financiering van deze inkoop door de [stichting] is als gevolg van een beperkte ruimte in de financiële middelen van de [stichting] tijdelijk gefaciliteerd door [BV1].

Naar wij begrepen is de formele besluitvorming aangaande deze financiering niet door de Aandeelhoudersvergadering van [BV1] bekrachtigd en zal dit besluit in een nader te bepalen Vergadering van Aandeelhouders alsnog worden geformaliseerd in de loop van 2014.

De administratieve verwerking van deze geldstroom is in de jaarrekening van [BV1] verwerkt als kortlopende vordering van [BV1] op de [stichting]. Wij hebben vastgesteld dat de gelden zijn juist en volledig zijn overgemaakt door [BV1[ ten gunste van de [stichting].”

2.13     De Raad van Commissarissen van [BV1] heeft in november 2014 besloten onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar een aantal posten in de jaarrekening over 2013, waaronder de vordering op de [stichting], omdat daarover naar aanleiding van de bezwaren van [X1] twijfel was ontstaan. Bij e-mailbericht van 22 december 2014 heeft [E] betrokkenen laten weten dat [accountantskantoor4], die het onderzoek had uitgevoerd, had meegedeeld dat de posten waartegen bezwaar was, goed in de jaarrekening verwerkt waren, en dat de jaarrekening in de op die datum gehouden aandeelhoudersvergadering was goedgekeurd.

2.14     Op 16 april 2015 heeft [X1] in zijn hoedanigheid van commissaris van [BV1] overleg gevoerd met [F] over de vraag hoe gehandeld moest worden aangaande de inkoop van certificaten van [D]. In een e-mailbericht  van 17 april 2015 heeft zij gereageerd op het van [X1] ontvangen verslag van dit overleg en onder meer het volgende geschreven.

“mijn suggestie in 2013 was om de certificaten eerder door [BV1] te laten inkopen dan door de [stichting], zoals toen werd aangedragen.

(...) juridisch gezien is het namelijk wel mogelijk dat de [stichting] aandelen in portefeuille heeft en eventueel dividenden ontvangt, maar idealiter heeft de Stichting geen vermogen.

(...) ik ben van mening dat het aangaan van een lening niet in lijn is met de doelstelling van de [stichting], zoals opgenomen in artikel 2 lid 1 van de statuten van de [stichting]. Zie ook lid 3 van dit artikel. O.g.v. art 7 van de administratievoorwaarden dient de [stichting] elk dividend in contanten op de te haren name gestelde aandelen te innen en na ontvangst onmiddellijk een overeenkomstig dividend of uitkering op de desbetreffende certificaten verminderd met kosten en belastingen betaalbaar te stellen.”

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkenen hebben klagers misleid doordat zij klager in mei 2014 nadat zij kennis hadden genomen van de bezwaren van [X1] tegen een aantal posten in de jaarrekening 2013 van [BV1], niet hebben meegedeeld dat al een goedkeurende verklaring was afgegeven;
  2. betrokkenen hebben een conceptverslag van de bespreking met [X1] op 12 mei 2014, dat niet was bijgewerkt tot en met het laatste telefoongesprek op 19 mei 2014, zonder de goedkeuring van [X1] aan [B] gestuurd;
  3. betrokkenen hebben geen adequate opvolging gegeven aan de door [X1] op 12 mei 2014 geuite bezwaren tegen de jaarrekening 2013 van [BV1], nu de goedkeurende verklaring al zo kort nadien, op 14 mei 2014 is afgegeven;
  4. in de jaarrekening 2013 van [BV1] is ten onrechte een rekening-courantvordering op de [stichting] opgenomen omdat het grootste deel van de certificaten door [BV1] zou worden ingekocht en niet door de [stichting];
  5. voor de rekening-courantvordering van [BV1] op de [stichting] had een voorziening wegens oninbaarheid getroffen moeten worden en er had vanwege het risico van de lening voor [BV1] met een hoger rentepercentage gerekend moeten worden;
  6. betrokkenen hadden in de jaarrekening 2013 van [BV1] moeten vermelden dat de besluitvorming met betrekking tot de lening aan de [stichting] nog niet was bekrachtigd door de algemene vergadering;
  7. betrokkenen wisten dat in 2013 een akte van overdracht van certificaten was opgesteld waarin was voorzien in koop en levering van de certificaten aan [BV1] en dat deze in 2014 is aangepast, zodat deze voorzag in verkoop en levering aan de  [stichting], maar hebben daarvan geen werk gemaakt.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 33 Wet op de Registeraccountants (Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B,1 en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4       Namens betrokkenen is bepleit dat uitsluitend [Y1] en niet [Y2] tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen en nalaten waarover wordt geklaagd. De Accountantskamer zal hierna eerst bezien of aan [Y1] enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

De klacht gericht tegen [Y1]

4.5       Klagers kunnen zich in de kern niet verenigen met de in de jaarrekening 2013 van [BV1] opgenomen vordering in rekening-courant op de [stichting]. Zij hebben zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat op onzorgvuldige en ondeskundige wijze uitvoering is gegeven aan de controlewerkzaamheden met betrekking tot deze post.  

4.6       Klagers hebben aangevoerd dat in de inleidende brief van het accountantsrapport dat is gevoegd bij de jaarrekening 2013 van [BV1] die [X1] op 6 mei 2014 heeft ontvangen met het oog op de te houden aandeelhoudersvergadering van [BV1] op 22 mei 2014 (waaraan wordt gerefereerd in het verslag waaruit in 2.9 van deze uitspraak is geciteerd), is vermeld dat een accountantsverklaring was opgenomen onder de “Overige gegevens”, terwijl [Y1] hem daarover in onderlinge contacten niet heeft geïnformeerd en in het verslag van de bespreking op 12 mei 2014 van betrokkenen met klager, is opgenomen dat “per de datum van dit schrijven” nog geen accountantsverklaring bij de jaarrekening 2013 was verstrekt. In het verweerschrift heeft [Y1] uiteengezet dat op 14 mei 2014 de eindbespreking van de jaarrekening 2013 met [B] en [E] heeft plaatsgevonden en dat de controleverklaring op die dag is gedateerd, maar nog niet is afgegeven, aangezien hij voor het afgeven van de verklaring het commentaar van [X1] in beschouwing wilde nemen en bespreken met de directie. [X1] was daarvan op de hoogte. De goedkeurende verklaring is pas daarna, op 3 juni 2014, aan [BV1]  verstrekt. Deze gang van zaken is door klager, zij het dat wat hem betreft als datum van de goedkeurende verklaring 10 juni 2014 -toen [Y1] het accountantsverslag naar aanleiding van de jaarrekeningcontrole 2013 heeft toegezonden aan [BV1]- heeft te gelden, niet gemotiveerd weersproken. Gelet hierop mist het verwijt feitelijke grondslag en is klachtonderdeel a. ongegrond.

4.7       Klachtonderdeel b. is ongegrond gelet op het navolgende. [Y1] heeft [X1] op 12 mei 2014 geschreven het verslag, voorzien van correcties/aanvullingen van [X1], aansluitend te zullen doorsturen naar [B], en op 14 mei 2014 heeft [Y1] [X1] laten weten de finale versie van het verslag na diens akkoord door te zullen zenden naar [B]. Deze bewoordingen duiden er naar het oordeel van de Accountantskamer niet op dat [Y1] voor het doorzenden van het verslag de toestemming of goedkeuring van [X1] behoefde, maar dat doorzending zou volgen na dat overeenstemming bestond over de inhoud van het verslag. Indien de interpretatie van klagers al juist zou zijn, is de Accountantskamer van oordeel dat er geen aanleiding voor [Y1] was om te veronderstellen dat hij geen toestemming voor doorzending van het verslag had. Tot slot geldt dat doorzending zonder (expliciete) toestemming niet tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden geacht. Er was volgens [Y1] geen reden voor het opnemen in het verslag van wat er op 19 mei 2014 telefonisch is besproken omdat het om een verslag van de bespreking op 12 mei 2014 ging. Klagers hebben dat niet weersproken.

4.8       Ervan uitgaande dat de goedkeurende verklaring is verstrekt op 3 juni 2014, faalt de stelling van klagers dat de door [X1] geuite bezwaren tegen de jaarrekening 2013 onmogelijk inhoudelijk op juistheid getoetst konden worden, omdat het tijdsbestek tussen 12 mei 2014 en 14 mei 2014 daarvoor te kort was. Klachtonderdeel c. is om die reden ongegrond.

4.9       Klagers wijzen ter onderbouwing van hun standpunt dat in de jaarrekening ten onrechte een rekening-courantvordering op de [stichting] is opgenomen, op de adviezen van  [F] en [accountantskantoor2] over de niet wenselijkheid van de inkoop van certificaten door de [stichting] en op de koop door en de levering aan [BV1] van de certificaten van aandelen die [BV2] hield, zoals die blijken uit door klagers overgelegde akten van overdracht certificaten. Mochten die koop en levering niet afdoende vastgesteld kunnen worden dan had [Y1] gelet op de grote verschillen van inzicht tussen het ten tijde van het afgeven van de accountantsverklaring zittende bestuur van [BV1] enerzijds en [X1] als CEO ten tijde van de transactie anderzijds, op zijn minst nader onderzoek moeten doen naar de wijze waarop de inkoop van de certificaten had plaatsgevonden (en naar de verantwoording daarvan in de jaarrekening).

[Y1] heeft naar voren gebracht dat hij vastgesteld heeft dat [BV1] het in de toelichting op de balans als rekening-courantvordering op de [stichting] vermelde bedrag van € 476.207 in 2013 had overgemaakt aan de [stichting] en dat hij heeft kennisgenomen van de beëindigingsovereenkomst (bedoeld in 2.4 van deze uitspraak), het verslag van het directieoverleg van 13 juli 2013 (vermeld in 2.5 van deze uitspraak) en een spreadsheet, waarin de inkoop van de certificaten van [BV2] is vermeld en het bedrag van € 476.207 als af te lossen lening. Voorts heeft de directie in reactie op het verzoek van [Y1] om aanvullende informatie in verband met de mededelingen van [X1] expliciet bevestigd dat [BV1] de certificaten niet had ingekocht. Tot slot heeft hij vastgesteld dat er geen leningsovereenkomst aan het door [BV1] aan de [stichting] betaalde bedrag ten grondslag lag, waardoor dit bedrag gerubriceerd moest worden als rekening-courantvordering. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft [Y1] gelet op al deze gegevens, het opnemen van de betreffende post aanvaardbaar kunnen achten. Gelet op het vorenstaande is klachtonderdeel d. ongegrond.

4.10     In klachtonderdeel e. hebben klagers zich op het standpunt gesteld dat, voor zover de rekening-courantvordering op [stichting] terecht was opgenomen, [Y1] had moeten onderkennen dat er in de jaarrekening tevens een voorziening vanwege oninbaarheid van die vordering had moeten worden opgenomen. Daartoe is aangevoerd dat de [stichting] na de inkoop van de certificaten van aandelen van [BV2] vrijwel geen eigen vermogen meer had en daarom niet aan haar verplichtingen jegens [BV1] kon voldoen. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers met hun standpunt miskennen dat de waarde van de ingekochte certificaten (die volgens een berekening van [C] AA, gevoegd bij de beëindigingsovereenkomst met [D], per 1 januari 2013 € 420,77 bedroeg) door de [stichting] kon worden aangewend om aan haar verplichtingen te voldoen. In het verweerschrift is onweersproken aangevoerd dat de waarde van de certificaten volgens de berekening door [C] AA per 1 januari 2014 € 434,590 bedroeg. Klagers hebben in reactie daarop ter zitting gesteld dat de certificaten slechts gekocht konden worden door werknemers van [BV1] en dat er geen gegadigden waren voor de certificaten. Dat betekent echter niet dat de certificaten een lagere waarde hadden, aangezien de waarde kennelijk wordt berekend aan de hand van een methode gebaseerd op de geconsolideerde winst na belasting van [BV1]. Klagers hebben niet gesteld dat die berekening onjuist is. Zij hebben er in dit verband nog op gewezen dat de betreffende certificaten pas in februari 2015 zijn geleverd. Daaruit volgt evenwel niet dat de waarde van de certificaten niet kon worden aangewend door de [stichting]. Klagers hebben niet betwist dat de certificaten door de [stichting] zijn ingekocht en uit de door klagers overgelegde conceptjaarrekening over 2013 van de [stichting] blijkt dat de inkoop heeft plaatsgevonden en dat de koopsom is voldaan. Klachtonderdeel e. is gezien het vorenstaande ongegrond.

4.11     In klachtonderdeel f. voeren klagers aan dat in de jaarrekening had moeten worden vermeld dat de besluitvorming met betrekking tot de  lening van [BV1] aan de [stichting] niet was bekrachtigd door de aandeelhoudersvergadering. Te dier zake heeft te gelden dat voor de wijze van verantwoording van het aan de [stichting] overgemaakte bedrag in de jaarrekening als vordering van [BV1] op de [stichting] niet van belang is of de aandeelhouders hadden ingestemd met het verstrekken van een lening aan de [stichting]. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

4.12     [Y1] heeft in reactie op klachtonderdeel g. gesteld dat hij aan de directie van [BV1] heeft gevraagd naar de akte van overdracht van de certificaten en dat hem toen is meegedeeld dat de akte nog niet was ondertekend. Hij droeg alleen kennis van de beëindigingsovereenkomst en niet van de aktes waarop klagers het oog hebben, zo heeft hij daaraan toegevoegd. Of er aan de overdracht een getekende akte ten grondslag lag is voor de controle van de wijze van verantwoording van het door [BV1] aan de [stichting] overgemaakte bedrag bovendien niet van belang, aldus [Y1]. Klagers hebben klachtonderdeel g. gelet op dit verweer, onvoldoende aannemelijk gemaakt en derhalve is het klachtonderdeel ongegrond.

4.13     De klacht gericht tegen [Y1] dient - in al haar onderdelen – gezien hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld ongegrond te worden verklaard.

De klacht gericht tegen [Y2]

4.14     De klacht gericht tegen [Y2] is, alleen al nu de klacht tegen [Y1] ongegrond verklaard moet worden, eveneens ongegrond. De Accountantskamer kan daarom in het midden laten of [Y2] voor het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, in dezelfde mate als [Y1] tuchtrechtelijk verantwoordelijk is te houden.

4.15      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gericht tegen [Y1] ongegrond;

·       verklaart de klacht gericht tegen [Y2] ongegrond;

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.