ECLI:NL:TACAKN:2016:97 Accountantskamer Zwolle 16/671 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:97
Datum uitspraak: 23-09-2016
Datum publicatie: 23-09-2016
Zaaknummer(s): 16/671 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De toetsing door de tuchtrechter van de deugdelijke grondslag van een aan een rechter uitgebracht deskundigenbericht is niet terughoudend van aard. In deze zaak berust het antwoord van betrokkene op een vraag van de rechter in zijn deskundigenbericht op een ondeugdelijke grondslag aangezien betrokkene daarbij ten onrechte niet als maatstaf de regels van Standaard 4410 heeft gehanteerd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/671 Wtra AK van 23 september 2016 van

X,

domicilie kiezende te [plaats1],

K L A G E R ,  

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

woonachtig te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.H.M. den Otter.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 7 maart 2016 ingekomen klaagschrift van 3 maart 2016 met bijlagen;

-        het op 26 april 2016 ingekomen verweerschrift van 25 april 2016;

-        de op 5 juli 2016 ingekomen nadere stukken van betrokkene.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 11 juli 2016 waar zijn verschenen: klager in persoon, bijgestaan door mr. [A] en

[B] FB, werkzaam voor [C] belastingadviseurs (hierna: [C]) te [plaats3], en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. J.H.M. den Otter, advocaat te Goirle.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klager en zijn ouders waren tot 1 januari 2007 maten in een vennootschap onder firma die handelde onder de naam Drukkerij [D]. Klager heeft per 1 januari 2007 het aandeel in het vermogen van zijn beide ouders in de onderneming overgenomen en is sedertdien eigenaar en directeur van de eenmanszaak handelende onder de naam Drukkerij [D] (hierna: de Drukkerij). Tot dat vermogen behoorde een bedrijfspand.

2.2       De koopsom voor het aandeel van klagers ouders bedroeg € 354.494,-. Voor een bedrag van € 233.438,- is de koopsom voldaan in de vorm van een lijfrente. Voor een bedrag van € 121.056,- is klager de koopsom als lening schuldig gebleven.

2.3       Bij notariële akte van 8 maart 2007 hebben klagers ouders het woonhuis met drukkerij en tuin die ze bij overeenkomst van 17 december 2006 aan klager hadden verkocht, aan klager overgedragen. Volgens die akte kan de koopsom van € 605.000,- worden gesplitst in € 380.000,- voor de woning en € 225.000,- voor de drukkerij. Op bladzijde 4 van de akte is vermeld dat het overgedragen registergoed, voor wat betreft het bedrijfsgedeelte behoorde tot het door klager vanaf 1 januari 2007 overgenomen bedrijf. Uit de akte is ook op te maken dat klager € 222.500,- van zijn ouders heeft geleend. Tot zekerheid voor de terugbetaling van dit bedrag is bij notariële akte van eveneens 8 maart 2007 aan de ouders een recht van tweede hypotheek verleend op het aan klager verkochte woonhuis met drukkerij en tuin. Voor de door klager betaalde € 380.000,- zijn hypothecaire leningen bij Westland Utrecht afgesloten.  

2.4       [E] Accountants B.V. (hierna: kantoor [E]) heeft in de persoon van [F] (hierna: [F]), tot aanvang van het boekjaar 2009 ten behoeve van klager en zijn ouders accountancywerkzaamheden verricht, onder meer omvattende het samenstellen van de jaarrekeningen 2007 en 2008 van de Drukkerij en het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2008 van klager en zijn ouders. Met ingang van het boekjaar 2009 verricht [C] in opdracht van klager accountancywerkzaamheden voor hem persoonlijk en voor de Drukkerij.  

2.5       In de jaarrekeningen 2007 en 2008 van de Drukkerij, gedateerd 21 oktober 2008 respectievelijk 21 augustus 2009, is een negatief eigen vermogen gepresenteerd van

€ 57.483,57 respectievelijk € 44.538,69. In de jaarrekening 2007 is onder de langlopende schulden een hypothecaire schuld aan Westland Utrecht ten bedrage van € 225.000,- opgenomen.

2.6       Betrokkene is als accountant verbonden aan [G] B.V. te [plaats4].   In een civiele procedure tussen kantoor [E] en klager over (kort gezegd) betaling van facturen van kantoor [E], waarin door klager als verweer is gevoerd dat [F] werkzaamheden ondeugdelijk had uitgevoerd, is betrokkene op 11 september 2012 door de rechtbank [plaats5] benoemd tot deskundige.  

2.7       Betrokkene is opgedragen om schriftelijk bericht in te leveren omtrent een vijftal vragen waarvan de eerste en de vierde vraag (hierna ook als zodanig aan te duiden) als volgt luiden:

“1. Heeft [F] als accountant dan wel als bedrijfsadviseur, gemeten naar maatstaven van een redelijk bekwaam en redelijk zorgvuldig handelend accountant c.q. bedrijfsadviseur, geheel en al naar behoren geadviseerd en boekhoudkundig geadministreerd ten aanzien van de bedrijfsovername door de zoon van diens vader en moeder zoals in de onderhavige procedure in geschil is tussen de partijen.

 4.  Welke opmerkingen komen de deskundige overigens dienstig voor in het licht van het geschil van partijen? ”

Betrokkene heeft een deskundigenbericht (hierna: rapport) uitgebracht, gedateerd 20 augustus 2013, waarin hij de hiervoor weergegeven vraag 1 (hierna: vraag 1) bevestigend heeft beantwoord.

2.8       Bij de beantwoording van de eerste vraag heeft betrokkene de door klager in de civiele procedure ten aanzien van de bedrijfsovername naar voren gebrachte discussiepunten als uitgangspunt genomen. Eén daarvan betrof de vraag (opgenomen op bladzijde 15 van het rapport): “Gelet op de constatering dat de koopsom van het bedrijfspand reeds is begrepen in de overnameprijs van de drukkerij, moet dan niet worden vastgesteld dat zoon [voornaam1] het bedrijfspand twee maal heeft betaald?”

2.9       In zijn bevindingen ter zake van dit discussiepunt heeft betrokkene in hoofdstuk 7 van zijn rapport vermeld:

“Partijen zijn met elkaar eens dat de koopsom van het bedrijfspand twee maal is betaald. (…).

De vraag is of deze dubbele betaling daadwerkelijk de bedoeling was van partijen en niet een fout van een betrokken adviseur of notaris die niet door contractpartijen is begrepen.(…). Het is in dat geval opmerkelijk dat de dubbele betaling niet eerder is gesignaleerd.

De leveringsakte van 8 maart 2007 noemt als verkoper (...). Op bladzijde 4 staat “dat het registergoed, voor wat betreft het bedrijfsgedeelte behoorde tot en dienstbaar waren aan het uitgeoefende bedrijf, welk bedrijf door (...) vanaf een januari tweeduizend zeven geheel is overgenomen en voor zijn rekening en risico is voortgezet”.

De notaris was dus van de overname van de onderneming op de hoogte en kent de verbondenheid van het bedrijfsgedeelte van het onroerend goed met de onderneming.(…)

De notaris lijkt ervan uit te zijn gegaan dat de eigendom van het bedrijfsgedeelte nog niet was overgegaan. Hij zal zijn uitgegaan van de juridische eigendom. De zoon bezat vanaf 1 januari 2007 de economische eigendom. (…)

Het verschil bedraagt € 225.000/756.316=29,7 %. Dat is zeer materieel en zou als zodanig moeten opvallen. Meerdere adviseurs zijn betrokken geweest. Dat neemt niet weg dat de contractpartners zelf verantwoordelijk zijn.

De contractpartners kunnen uit het oog hebben verloren dat het bedrijfspand een activum was van de VOF waarin zij deelnamen. In dat geval is ook door hen een fout gemaakt die -eenmaal gemaakt- correct in de jaarrekening is terecht gekomen.”

2.10     In antwoord op vraag 4 heeft betrokkene vervolgens geconcludeerd:

“ Wel zijn op onderdelen dingen niet helemaal goed gegaan. (…)

Kernpunt is de veronderstelde dubbele betaling van het bedrijfsgedeelte van het Onroerend Goed. Indien daarvan onbedoeld sprake was, had dat al meteen door de ouders, de zoon en de notaris moeten en kunnen zijn opgemerkt.

[F] beroept zich als accountant op zijn samenstellingsopdracht. Dit is geen controle-opdracht. [F] kreeg zijn informatie (de administratie) als vanouds aangereikt door mevrouw [H]. Zij hield daarbij kennelijk vast aan haar eigen administratieve traditie. Op die basis zijn de jaarrekeningen 2007 en 2008 door [F] samengesteld, inclusief een “dubbele” betaling. De jaarrekeningen zijn door de opdrachtgever goedgekeurd. (…).”              

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene had in zijn rapport moeten vermelden dat [F] bij het samenstellen van de jaarrekening 2007 een dubbele betaling aangaande het bedrijfspand had moeten signaleren en deze aan de orde had moeten stellen bij de bespreking van de jaarrekening met klager;
  2. in het rapport is ten onrechte geen aandacht besteed aan het verschil tussen het bijhouden van de financiële administratie door de moeder van klager en het kunnen lezen van een balans;
  3. betrokkene had tot een zelfstandig oordeel moeten komen omtrent de dubbele betaling en door dat niet te doen heeft hij de rechtbank [plaats5] op het verkeerde been gezet.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het voor “accountants in business” geldende deel C.

4.3       Daarbij tekent de Accountantskamer aan dat in de civiele procedure ten behoeve waarvan een accountant als gerechtelijk deskundige een deskundigenbericht uitbrengt, gelet op het wettelijk kader (zie de artikelen 194 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)) en de daarbinnen door de civiele rechter betreffende een deskundigenbericht in acht te nemen fundamentele procesrechtelijke regels, zoals hoor en wederhoor van de betrokken partijen, specifieke (rechts)regels gelden, ten aanzien waarvan de civiele rechter, mede na debat van de partijen in die civiele procedure, instructies geeft en toezicht houdt, jegens zowel de deskundige als de partijen in die procedure. Gelet daarop moet in beginsel de civiele rechter worden geacht leidend te zijn bij de processuele aspecten omtrent (de totstandkoming van) een deskundigenbericht, zoals - bijvoorbeeld - de in acht te nemen termijn als bedoeld in artikel 197 Rv, de vaststelling van de aan de deskundige toekomende vergoeding aan deskundigenkosten als bedoeld in artikel 199 Rv, het nemen van een nadere conclusie na het uitbrengen van het definitieve deskundigenbericht als bedoeld in artikel 132 lid 3 Rv en het doen toelichten of aanvullen van het deskundigenbericht als bedoeld in artikel 194 lid 5 Rv. Voorts geldt dat in artikel 152 lid 2 Rv is bepaald dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de (civiele) rechter is overgelaten. Dit betekent dat de waardering van het deskundigenbericht aan de civiele rechter overgelaten dient te worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vraag of al dan niet voldaan is aan (de strekking van) de opdracht, althans op de gestelde vragen een voor de civiele procedure dienstig antwoord is gegeven. Eén en ander betekent dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de tuchtrechter op deze punten geen rol heeft. Een dergelijke beperking in rol voor de tuchtrechter geldt niet voor de inhoud van het deskundigenbericht, de deugdelijke grondslag daarvan uitdrukkelijk daaronder begrepen.  Daarvoor geldt dat het aan de Accountantskamer is om te bezien of betrokkene die taak heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels, waaronder de in artikel A-100.4 onder a. tot en met e. van de VGC vermelde fundamentele beginselen, alsook in overeenstemming met het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.5 van de VGC. Het antwoord op de vraag of daaraan is voldaan is, anders dan betrokkene ter zitting naar voren heeft gebracht, niet de uitkomst van een terughoudende toets.

4.4       Voorts stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          4.5       Wat betreft de inhoud van het rapport heeft klager gemotiveerd gesteld dat het door betrokkene in zijn rapport geformuleerde antwoord op vraag 1., voor zover dat ziet op de dubbele betaling van het bedrijfspand, niet juist is. De Accountantskamer ziet aanleiding de klachtonderdelen die, naar zij begrijpt, volgens klager alle redengevend zijn voor het (in zoverre) ontbreken van een deugdelijke grondslag aan het rapport, gezamenlijk te bespreken.

4.6.1    Ten behoeve van de bevestigende beantwoording van vraag 1. heeft betrokkene als bevinding in zijn rapport vastgesteld, eveneens geparafraseerd weergeven, dat partijen in de procedure bij de rechtbank [plaats5] het met elkaar eens zijn dat de koopprijs voor het bedrijfspand twee maal is betaald, dat de notaris de situatie kende maar daaraan voorbij is gegaan en dat dit een materiële fout betreft die als zodanig had moeten opvallen. Voorts heeft betrokkene gerapporteerd dat meerdere adviseurs “betrokken” zijn geweest en dat dit niet wegneemt dat de contractpartners zelf verantwoordelijk zijn en uit het oog kunnen hebben verloren dat het bedrijfspand een activum was van de VOF en dat ook door klager en zijn ouders een fout kan zijn gemaakt die -eenmaal gemaakt- correct in de jaarrekening is verwerkt.

4.6.2    In zijn antwoord op vraag 4. heeft betrokkene daaraan toegevoegd dat, indien van de (veronderstelde) dubbele betaling onbedoeld sprake was, dat al meteen door klager, zijn ouders en de notaris had moeten en kunnen zijn opgemerkt. Ook heeft [F] zich volgens betrokkene op zijn samenstellingsopdracht beroepen waarvoor hij de administratie aangereikt kreeg door klagers moeder, waarna klager de jaarrekening heeft goedgekeurd.

4.7       In zijn verweerschrift en ter zitting heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat hij de rechtbank [plaats5] met zijn rapport niet op het verkeerde been heeft gezet. Daartoe heeft hij erop gewezen dat hij een niet ongebruikelijk of moeilijk te verdedigen standpunt heeft ingenomen over de kenbaarheid van de dubbeltelling en voldoende inzicht heeft gegeven in de op dit punt gehanteerde uitgangspunten van zijn rapport. Daardoor hebben partijen in de procedure bij de rechtbank [plaats5] zijn rapport kunnen becommentariëren en bekritiseren. Klager heeft dat ook gedaan, maar de rechtbank [plaats5] is hem niet gevolgd in zijn kritiek. In het deskundigenbericht heeft betrokkene bovendien gewezen op de mogelijkheid dat de dubbele betaling mogelijk niet onbedoeld of geen fout was van partijen of de notaris die op de hoogte was van de overdracht van het bedrijf en bekend met de verbondenheid van het bedrijfsgedeelte van het onroerend goed. Dat de dubbele betaling de bedoeling was, wordt met zoveel woorden gesteld in een bijlage bij een brief uit 2011 van Fijen, waarvan betrokkene melding heeft gemaakt in zijn rapport. Al in 2010 had [F] voorts gesteld dat hij niet door de notaris was geconsulteerd voorafgaand aan het verlijden van de (in r.o. 2.3 vermelde) aktes van 8 maart 2007, zo heeft betrokkene in zijn rapport eveneens gesignaleerd.

4.8       De Accountantskamer overweegt dat betrokkene zich in het rapport en ook thans nog op het standpunt stelt dat [F] de jaarrekening 2007 van de eenmanszaak van klager, met de informatie die hij had, heeft kunnen samenstellen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. Voor de door betrokkene bij de beantwoording van de eerste vraag voor zover die zag op de door klager gestelde dubbele betaling voor het bedrijfspand, aan te leggen maatstaf heeft naar het oordeel van de Accountantskamer evenwel te gelden dat de opdracht aan [F] een samenstellingsopdracht betrof, waarop Standaard 4410 (“Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten”) van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) van toepassing was. Op grondslag daarvan is een accountant verplicht de samenstellingswerkzaamheden met deskundigheid en zorgvuldigheid uit te voeren en mag hij, wanneer hij constateert, althans behoort te constateren, dat de aan hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, deze gegevens niet zonder meer verwerken. In dat geval dient de accountant - in overeenstemming met het bepaalde in paragrafen 13 en 14 van Standaard 4410 (zoals deze paragrafen destijds luidden) - nadere inlichtingen in te winnen en verkregen informatie en ontvangen toelichtingen te verifiëren.

4.9       Uit het rapport van betrokkene kan worden afgeleid dat hij ervan uitgegaan is dat [F] ten tijde van het samenstellen van de jaarrekeningen van de eenmanszaak van klager over 2007 kennis droeg van de koop van het aandeel van klagers ouders in het vermogen van het bedrijf en van beide in rechtsoverweging 2.3 vermelde notariële aktes. Betrokkene heeft daarnaast als bevinding vastgesteld dat [F] op de hoogte was van de dubbele betaling van het bedrijfspand. Betrokkene heeft met elkaar vergeleken wat klager in verband met de overname van het aandeel van de ouders in het bedrijf diende te betalen en welke verplichtingen hij in dat verband op zich had genomen. Hij heeft vervolgens het verschil als zodanig materieel aangemerkt dat het elke adviseur en de contractpartners had moeten opvallen. Al deze gegevens hadden betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer ertoe moeten brengen te oordelen dat dit verschil ook [F] niet had mogen ontgaan en dat het in verband daarmee op de weg van [F] had gelegen nadere inlichtingen bij klager en diens ouders (en mogelijk de notaris) omtrent een en ander in te winnen. In dat kader had dan kunnen blijken of het ook de bedoeling was van klager (en zijn ouders) dat klager de hiervoor bedoelde verplichtingen op zich nam. In het midden kan hier blijven of en in hoeverre de door [F] in te winnen inlichtingen uiteindelijk hadden geleid tot aanpassingen van de jaarrekening. Dat [F] de administratie kreeg aangereikt van klagers moeder en dat de jaarrekeningen door klager zijn goedgekeurd is niet van belang omdat NV COS 4410 nu eenmaal voorschrijft dat een samenstellende accountant in voorkomend geval eigener beweging constateert dat de door de leiding van de entiteit aan hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn en daarover die leiding (nader) bevraagt. Ook de verwijzing door betrokkene in zijn antwoord op de vierde vraag naar de verantwoordelijkheid van contractpartijen en de notaris laat de hiervoor bedoelde aan de beroepsregels voor accountants ontleende maatstaf die betrokkene had moeten aanleggen, onverlet. Hetzelfde geldt voor het feit dat [F] voorafgaande aan het passeren van de notariële aktes van 8 maart 2007 daarover niet door klager en de notaris was geconsulteerd. Betrokkene beroept zich er dan nog op dat in een brief van 30 juli 2011 (geciteerd op bladzijde 15 van zijn rapport) met zoveel woorden wordt gesteld dat de dubbele betaling wél de bedoeling van partijen was. Wat de grondslag van die stelling is, blijkt echter niet. Daarbij komt dat de auteur van die brief in een brief van 5 juni 2010 heeft geschreven: “Bij controle van de boekingen, de afrekening van de notaris, en de notariële leningsovereenkomst constateer ik, dat het maken van de leningsovereenkomst ad € 225.000 door de notaris overbodig is geweest. Dit heeft gezorgd voor een overfinanciering van de onderneming. De bedoeling is geweest, dat alleen het schuldig gebleven deel van de koopsom ad € 121.056 onder de hypothecaire zekerheid zou vallen”. Uit dit een en ander blijkt in elk geval niet dat [F] zich bij het samenstellen van de jaarrekeningen 2007 en verder heeft vergewist van de bedoelingen van partijen met betrekking tot de “dubbele betaling”. Het bevestigende antwoord op de eerste aan betrokkene voorgelegde vraag ontbeert gelet op het vorenstaande in zoverre een deugdelijke grondslag.

4.10     De conclusie is dan ook dat het rapport van betrokkene op het hier aan de orde zijnde onderdeel de tuchtrechtelijke toets der kritiek niet kan doorstaan. Het betoog van betrokkene dat klager een en ander bij de rechtbank [plaats5] naar voren heeft gebracht en dat die rechtbank daarop heeft beslist om (kort gezegd) zijn rapport over te nemen, doet hieraan niet af, reeds omdat zoals eerder is overwogen de tuchtrechter een andere toets aanlegt . Betrokkene heeft aldus gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC. De klacht is hierom gegrond.

4.11     Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij is meegewogen dat zeker niet kan worden uitgesloten dat klager van de falende benadering van betrokkene van het in het kader van een samenstellingsopdracht uit te voeren nader onderzoek en zijn rapportering daaromtrent aanmerkelijk (procedureel) nadeel heeft ondervonden.  

4.12      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van   waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. J.W. Frieling en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.