ECLI:NL:TACAKN:2016:94 Accountantskamer Zwolle 16/80, 16/81, 16/82 en 16/83 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:94
Datum uitspraak: 16-09-2016
Datum publicatie: 16-09-2016
Zaaknummer(s): 16/80, 16/81, 16/82 en 16/83 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkenen 1 en 2 hebben niet in strijd gehandeld met enig rechtsregel door te onderzoeken of een afnemer belangstelling had voor de voorraden van een B.V., waar zij aandeelhouder van waren. Daarbij komt dat de andere aandeelhouder daarvan direct op de hoogte is gesteld, toen bleek dat de afnemer interesse had. Handelen als compliance officer dient aangemerkt te worden als handelen in de uitoefening van zijn beroep als bedoeld in de VGBA. Betrokkene 3 heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit door de werkelijke situatie niet geheel juist weer te geven. Betrokkene 3 heeft gesteld dat het een privékwestie betrof terwijl de betreffende administrateur zijn werkzaamheden deels in kantoortijd verrichtte, en voor belastingaangiften het Beconnummer van de accountantsorganisatie gebruikte. Nu betrokkenen 1, 2, en 4 (allen directieleden) op de hoogte waren van het handelen van de compliance officer, en dat niet hebben voorkomen, dan wel gerectificeerd, hebben ook zij gehandeld in strijd met het beginsel van integriteit. Waarschuwing voor alle betrokkenen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 16/80, 16/81, 16/82 en 16/83 Wtra AK van 16 september 2016 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

gemachtigde: [A],

t e g e n

1. Y1 ,

            kantoorhoudende te [plaats2],

            2. drs. Y2,

            kantoorhoudende te [plaats3],

            3. Y3,

kantoorhoudende te [plaats3],

4. Y4

kantoorhoudende te [plaats2],

allen accountant-administratieconsulent,

B E T R O K K E N E N ,

gemachtigde: [B].

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 11 januari 2016 ingekomen klaagschrift van 8 januari 2016 met bijlagen;

-        het op 4 maart 2016 ingekomen verweerschrift van 3 maart 2016 met bijlagen;

-        de op 8 april 2016 ingekomen brief van 7 april 2016 van klager met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 11 april 2016 waar zijn verschenen: klager in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde [A], en betrokkenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde [B].

1.3       Klager en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klager aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       De Accountantskamer heeft ter zitting, na partijen hieromtrent te hebben gehoord, besloten de brief van klager van 7 april 2016, met de daarbij gevoegde stukken, toe te laten tot de processtukken. Redengevend hiervoor is de aard van de stukken en het gegeven dat de stukken afkomstig zijn uit de accountantsorganisatie van betrokkenen en derhalve bij betrokkenen bekend moeten worden geacht.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klager was als aandeelhouder en zelfstandig bevoegd bestuurder vanaf 2003 verbonden aan [C] Accountants en Belastingadviseurs B.V. (hierna: [C]). Klager werkte binnen het kantoor als fiscalist.

2.2       Betrokkenen zijn allen als accountant aan [C] verbonden. Zij zijn allen aandeelhouders en zelfstandig bevoegd bestuurders van [C]. Betrokkene 3 is tevens compliance officer van [C].

2.3       De verhoudingen tussen klager en betrokkenen zijn gebrouilleerd geraakt, waarna klager zijn managementfunctie bij [C] per 31 januari 2015 heeft beëindigd. Op 13 februari 2015 heeft klager de door hem gehouden aandelen in [C] aan betrokkenen overgedragen.

2.4       Klager is (via zijn holding [D] B.V.) samen met betrokkene 1 (via Holding [Y1] B.V.) en betrokkene 2 (via Holding [Y2] B.V.) aandeelhouder in [E] B.V. (hierna: [E]). De vierde aandeelhouder in deze vennootschap is Holding [F] B.V. van de heer [F] (hierna: [F]), eveneens voormalig aandeelhouder en bestuurder van [C]. Ieder houdt 25% van de aandelen in [E].

2.5       [E] houdt alle aandelen in Holding [G] B.V. Laatstgenoemde houdt alle aandelen in de vennootschap [G] B.V. [D] B.V. is bestuurder van [G] B.V.

2.6       [G] B.V. houdt zich bezig met de handel in kleine metalen ventilatieroosters. Er was één afnemer, [H] B.V. (hierna: [H]). Deze bestelde 1 à 2 keer per jaar via klager bij [G] B.V, waarna klager de bestelling doorgaf aan de producent, [I] Metaalwerken B.V. (hierna: [I]). De goederen werden vervolgens rechtstreeks door [I] aan [H] geleverd, waarna klager de geleverde goederen aan [H] factureerde. Klager heeft deze werkzaamheden na het eindigen van zijn betrokkenheid bij [C] beëindigd.

2.7       De interne controller van [C], de heer [J] (hierna: [J]), boekte de transacties van [G] B.V. op verzoek van klager in een kolommenbalans. Aan de hand hiervan verzorgde klager de aangiften vennootschapsbelasting en de publicatiestukken van [G] B.V.

2.8       Tijdens een informeel samenzijn van [F], betrokkene 1 en betrokkene 2 in 2015 is het idee ontstaan om de gehele voorraad roosters van [G] B.V. inclusief de patenten te verkopen en de verkoopactiviteiten te beëindigen. Na hiertoe door [F] te zijn benaderd heeft [H] kenbaar gemaakt geïnteresseerd te zijn in de voorraad roosters en alle patenten voor een bedrag van € 9.200,-.

2.9       Op 29 oktober 2015 heeft [F] klager ervan op de hoogte gebracht dat [H] geïnteresseerd was de voorraad roosters en alle patenten te kopen voor € 9.200,-.

Diezelfde dag heeft klager een mail aan betrokkene 1 en betrokkene 2 gestuurd, inhoudende:

“Tot mijn verbijstering heb ik vernomen dat er blijkbaar een aandeelhoudersvergadering heeft plaatsgevonden van [G] B.V., of wellicht van [E] B.V.

Graag ontvang ik van jullie een afschrift van de uitnodiging van de aandeelhoudersvergadering, daar ik deze niet mocht ontvangen.

Graag wil ik jullie wijzen op het volgende. Gezien het feit dat jullie [F] daar gevraagd hebben om de onderneming te gaan verkopen acht ik dit een beslissing die toekomt aan de aandeelhouders middels een aandeelhoudersvergadering.

Nu ik geen uitnodiging heb ontvangen voor een aandeelhoudersvergadering dien ik te constateren dat deze handelswijze onrechtmatig is. Ik wil u beide in deze wijzen op artikel 2 letter a van de VGBA in samenhang met artikel 4 van de VGBA. U heeft beide willens en weten zonder het uitschrijven van een aandeelhoudersvergadering opdracht gegeven om de onderneming te gaan verkopen.

Verder heb ik van de heer [F] begrepen dat u de onderneming graag voor € 8.000 wenste te verkopen. Ik wil u in deze graag wijzen op artikel 2 letter d van de VGBA in samenhang met artikel 13 lid 2 van de VGBA. Graag ontvang ik van u een onderbouwde berekening waarop het bedrag van € 8.000 gebaseerd is.

Ook dien ik u in deze te wijzen op artikel 2 letter b en c in samenhang met de artikelen 6 en 11 van de genoemde VGBA. In hoeverre heeft u hier als accountant van de genoemde BV en aandeelhouder, integer en objectief gehandeld. Graag ontvang ik stukken waar uit deze handelswijze blijkt.

Ik behoud me in deze alle mogelijkheden voor, om verweer te voeren en de door mij geleden schade op uw te verhalen.”

2.10     Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft betrokkene 2 het volgende geantwoord:

“(…).

Er hebben de laatste 8 jaar geen aandeelhoudersvergaderingen plaatsgevonden dus nu ook niet. Enkele weken geleden zaten [voornaam1], [voornaam2] en ik bij elkaar voor een andere kwestie. Vervolgens kwam [G] ter sprake. Zowel [voornaam1], [voornaam2] als ik zien die activiteit niet meer zitten. Zoals je weet hadden we in 2013 een resultaat van 262 euro en in 2014 een resultaat van 1.886,99 euro zonder dat er een vergoeding naar de bestuurder of aandeelhouders gaat. [voornaam2] wilde wel proberen om de voorraad en de patenten te verkopen aan [K]. Nu ligt er een bod van 9.200 euro voor alle roosters en de patenten.

[voornaam1], [voornaam2] en ik willen wel verkopen dus mag jij nu de keuze maken tussen:

1.      Akkoord gaan met dit voorstel en alle drie de vennootschappen liquideren zodat we hier geen werk meer aan hebben;

2.      Niet akkoord gaan met de deal en dan blijft alles zoals het was en dan hebben we straks niets meer te verkopen;

3.      Jij vindt de activiteit wel leuk en neemt de activiteiten over voor bovengenoemde prijs;

4.      Jij hebt een beter bod en verkoopt de activa, dan worden we er allemaal beter van;

(…)”

2.11     Klager heeft bij e-mail van 30 oktober 2015 aan betrokkene 1, betrokkene 2 en [F] wederom verzocht om toezending van de in zijn e-mail van 29 oktober 2015 vermelde stukken. In reactie hierop heeft betrokkene 2 bij e-mail van 30 oktober 2015 voorgesteld dat klager als bestuurder van de vennootschap een aandeelhoudersvergadering belegt, hetgeen klager bij e-mail van diezelfde dag heeft geweigerd, omdat hij eerst de gevraagde stukken wenst te ontvangen. Bij e-mail van 4 december 2015 aan betrokkene 1, betrokkene 2 en [F] heeft klager zijn verzoek om stukken herhaald. In reactie hierop heeft betrokkene 2 bij e-mail van 9 december 2015 klager, betrokkene 1 en [F] om verhinderdata gevraagd in de periode van 18 tot en met 21 januari 2016, teneinde een aandeelhoudersvergadering te beleggen. Klager heeft in reactie hierop bij e-mail van 10 december 2015 aan betrokkene 1, betrokkene 2 en [F] vervolgstappen aangekondigd teneinde de gevraagde stukken te ontvangen en gevraagd om een taalkundige verduidelijking van de e-mail van betrokkene 2. Hierop heeft betrokkene 2 bij e-mail van diezelfde dag gereageerd, inhoudende:

“Graag verwijs ik naar mijn mail van 30 oktober 2015, deze spreekt voor zich. Wat betreft de spelfout: de 1ste keer “hebben” moet eruit. Verder ga wil ik hier geen woorden meer aan vuil maken. Misschien zien we elkaar bij de vergadering in januari.”

2.12     Omdat klager de gevraagde informatie niet heeft ontvangen heeft hij een zogenaamde klokkenluidersmelding gedaan bij de compliance officer van [C], betrokkene 3. Klager heeft hiertoe op 11 december 2015 een e-mail aan betrokkene 3 gezonden, inhoudende:

“Middels deze mail wil ik de onrechtmatige gedragingen melden van de heren [Y2] en [Y1].

Ik heb reeds een aantal malen als mede aandeelhouder / bestuurder in een BV stukken opgevraagd. Deze stukken zijn door de heren deels opgemaakt in hun hoedanigheid als accountant en deels in de hoedanigheid als aandeelhouder, naar ik verwacht. Omdat ik de stukken niet mocht ontvangen kan ik geen definitief uitsluitsel geven. Tot op heden weigerden de heren om deze stukken te verstrekken, mijn laatste mail en de reactie daarop zeggen voldoende.

Uit de onderstaande mailcorrespondentie blijkt overduidelijk welke gegevens verstrekt dienen te worden.

Ik verzoek u als compliance officer van [C] de door mij verzochte gegevens te verstrekken.”

2.13     Op 22 december 2015 heeft de compliance officer de ontvangst van de mail bevestigd en meegedeeld ernaar te streven uiterlijk op 29 januari 2016 inhoudelijk te reageren. In reactie hierop heeft klager bij e-mail van 29 december 2015 aan de compliance officer meegedeeld geen behoefte te hebben aan een inhoudelijke reactie, maar de gevraagde stukken te willen zien. Klager wijst erop dat de door betrokkene 2 geplande aandeelhoudersvergadering ruim voor de genoemde datum van 29 januari 2016 zal plaatsvinden en dat de gevraagde stukken van essentieel belang zijn voor de vergadering, zodat hij deze voordien in zijn bezit dient te hebben. Klager merkt voorts op dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de gekozen reactietermijn beïnvloed is door de datum van de geplande aandeelhoudersvergadering.

2.14     Bij e-mail van 4 januari 2016 heeft de compliance officer, betrokkene 3, een reactie gegeven, inhoudende:

“Ik heb uw melding van 11 en 29 december 2015 in goede orde ontvangen en wil hierop als volgt reageren. Ik heb de correspondentie per mail doorgenomen en trek geen andere conclusie dan dat voor het nemen van een beslissing, zijnde het verkopen van de activiteiten van een vennootschap, door u een formele invulling wordt geëist en gegevens worden opgevraagd. Welke vennootschap de activiteiten wil verkopen, [G] Holding, [G] dan wel [E], is mij niet geheel duidelijk. In deze casus vind ik dit ook niet interessant. De reden hiervan is namelijk dat mij duidelijk is geworden dat voornoemde vennootschappen geen klant zijn van [C] Accountants en Belastingadviseurs en dat er ook nooit verslaglegging van deze vennootschappen is uitgebracht op briefpapier van onze kantoororganisatie. Uw verzoek op het verstrekken van de door u verzochte gegevens is derhalve niet mogelijk, daar wij als kantoororganisatie ook niet beschikken over deze gegevens. Het betreft hier dan ook in mijn ogen een privékwestie, waarbij dienstverleningstechnisch onze kantoororganisatie buiten staat.

Vast staat dat het hier een conflict betreft tussen u (de heer [X]), de heer [F] en twee binnen onze organisatie werkzame personen (in deze de heer [Y2] en de heer [Y1]), aangaande een conflict buiten de kantoororganisatie. Er is u een overleg met de heren aangeboden, of dit formeel het karakter moet hebben in de vorm van een aandeelhoudersvergadering vind ik niet belangrijk, ik adviseer u om hierop in te gaan.”

2.15     Op 4 januari 2016 heeft betrokkene 2 per e-mail een oproep voor een algemene vergadering van aandeelhouders van [E] op 21 januari 2016 aan klager, [F] en betrokkene 1 gezonden.

2.16     Klager heeft bij e-mail van 5 januari 2016 een reactie aan de compliance officer, betrokkene 3, gezonden op diens e-mail van 4 januari 2016, inhoudende:

“Met enige verbazing heb ik u onderstaande mail gelezen.

Zoals u weet ben ik tevens bestuurder van [G] B.V. Ik heb in die hoedanigheid met de heer [J] (werkzaam bij [G] accountants en Belastingadviseurs) contact gehad over het opstellen van de jaarrekening. Tevens is mij bekend dat de aangifte vennootschapsbelasting zijn ingediend op het Becon-nummer van [C] accountants en belastingadviseurs.

Deze zienswijze wordt tevens onderbouwd in een uitnodiging voor de vergadering [E] B.V. die ik inmiddels mocht ontvangen (zie bijlage). Hierin geeft de heer [Y2] duidelijk aan dat de heer [J] (werkzaam bij [C] accountants en belastingadviseurs) de conceptcijfers 2014 van [E] B.V., Holding [G] B.V. en [G] B.V. heeft opgemaakt.

Hoe u kunt aangeven dat [C] geen bemoeienissen gehad heeft met de jaarrekeningen is mij volstrekt onduidelijk?

Gelet op het gegeven dat u – naar ik toch mag aannemen – zoals een goed compliance officer dit in de directie hebt besproken en in samenhang met het voorstaande, kan ik mij niet anders voorstellen dan dat u mij bewust onjuiste informatie verstrekt, maar bovendien weigert om de door mij gevraagde gegevens aan te leveren.

Gezien het vorenstaande acht ik mij in deze dan ook vrij om nadere stappen te ondernemen.”

2.17     Op 21 januari 2016 heeft de aandeelhoudersvergadering van [E] plaatsgevonden. Aanwezig waren, blijkens de notulen, klager, [F], betrokkene 1 en betrokkene 2, allen voor zichzelf en namens hun vennootschappen. Klager heeft tijdens de vergadering tegen wat in die notulen wordt aangeduid als de liquidatie van [E] gestemd. Betrokkene 1 en betrokkene 2 hebben hierop beiden hun aandelen voor een symbolisch bedrag van € 1,- ter verkoop aangeboden. [F] en klager zijn akkoord gegaan met het symbolische bedrag van € 1,-.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klager gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene 1 en 2 hebben klager niet de informatie verstrekt waarover hij als (mede) aandeelhouder / bestuurder van een vennootschap dient te beschikken. Betrokkene 1 en 2 hebben hiermee gehandeld in strijd met artikel 2 onder a, b, c en d van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
  2. Betrokkene 3 heeft in zijn hoedanigheid als compliance officer de klokkenluidersmelding van klager in strijd met de waarheid beantwoord. Betrokkene 3 heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 2 onder a en b van de VGBA.
  3. Betrokkenen hebben in hun hoedanigheid als accountant en directielid van [C] niet voorkomen dat de klokkenluidersmelding in strijd met de waarheid is beantwoord. Betrokkenen hebben hiermee gehandeld in strijd met artikel 2 onder a en b van de VGBA.

3.3       Wat door/namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014 worden getoetst aan de sindsdien geldende VGBA.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4       De Accountantskamer overweegt vooreerst dat zij geen aanleiding ziet de zijdens klager voorgestelde getuigen te horen. De Accountantskamer acht zich op basis van de voorliggende stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om ter zake een beslissing te geven.

4.5       Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel 1. gewezen op de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie met betrokkene 1 en betrokkene 2, zoals hiervoor geciteerd en weergegeven onder 2.9 tot en met 2.11. Klager is van mening dat het er overduidelijk op lijkt dat door betrokkene 1 en betrokkene 2 fouten zijn gemaakt. Nu zij niet op eerste aanvraag de gevraagde stukken hebben verstrekt, kan klager niet anders dan concluderen dat de stukken niet voorhanden zijn en betrokkene 1 en betrokkene 2 onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld.

4.5.1    Betrokkene 1 en betrokkene 2 hebben in het verweerschrift betoogd dat zij in deze zaak nimmer als accountant zijn opgetreden, zodat, gelet op het bepaalde in artikel 42 Wab en artikel 3 van de VGBA, alleen toetsing van de verweten gedraging aan artikel 2 onder a van de VGBA voorligt.

4.5.2    Zoals hiervoor onder 4.1 reeds is overwogen biedt artikel 42 van de Wab de grondslag waarop de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep is onderworpen aan tuchtrechtspraak. In aansluiting hierop is in artikel 3, eerste lid van de VGBA bepaald dat het in artikel 2 van de VGBA genoemde fundamentele beginsel van professionaliteit van toepassing is op elk handelen of nalaten van de accountant. In het tweede lid van artikel 3 van de VGBA is bepaald dat de in artikel 2 van de VGBA genoemde fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid van toepassing zijn op de accountant bij de uitoefening van zijn beroep. Hierbij is van belang dat een accountant, telkens wanneer hij werkzaamheden verricht waarbij hij de vakbekwaamheid aanwendt waarover een accountant beschikt dan wel behoort te beschikken – met andere woorden, telkens als hij een professionele dienst verleent – geacht wordt zijn beroep uit te oefenen en zich dient te houden aan de fundamentele beginselen. Hierbij is niet van belang of de accountant de professionele dienst verleent in het kader van zakelijk handelen of privé-handelen. Voor het fundamentele beginsel professionaliteit, neergelegd in artikel 2 onder a van de VGBA geldt een ruimere werkingssfeer dan voor de overige fundamentele beginselen. Dit beginsel strekt zich ook uit over de gedragingen van een accountant buiten het verrichten van een professionele dienst, met andere woorden buiten de uitoefening van zijn beroep. In die gevallen dient de accountant zich te onthouden van handelen en/of nalaten dat het accountantsberoep in diskrediet brengt.

4.5.3    De Accountantskamer overweegt dat, daargelaten of betrokkene 1 en betrokkene 2 bij het fungeren als middellijk aandeelhouder van [E], Holding [G] B.V. en [G] B.V. hun vakbekwaamheid aanwenden waarover zij als accountant beschikken dan wel behoren te beschikken, in ieder geval geldt dat niet valt in te zien dat betrokkene 1 en betrokkene 2, door samen met [F] langs informele weg - en derhalve zonder onmiddellijk stukken op te stellen - te onderzoeken of de enige afnemer van [G] B.V. interesse had in de koop van de voorraden van [G] B.V. en de patenten, in strijd hebben gehandeld met enige rechtsregel. Daarbij komt dat klager direct op de hoogte is gesteld van de plannen van betrokkene 1, betrokkene 2 en [F], nadat duidelijk werd dat [H] interesse had in de koop, en tevens van de prijs die [H] voor de voorraden en patenten wilde betalen. In het licht van het vorenstaande hoefden betrokkenen 1 en 2 ook niet (met stukken) aan te tonen dat zij integer en objectief hebben gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom, ongeacht aan welk  fundamenteel beginsel zoals bedoeld in artikel 2 van de VGBA het handelen van betrokkene 1 en betrokkene 2 wordt getoetst, ongegrond.

4.6       Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel 2. gewezen op de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie met betrokkene 3 in zijn hoedanigheid van compliance officer, zoals hiervoor geciteerd, dan wel weergegeven onder 2.12 tot en met 2.14. Klager is van mening dat betrokkene 3 door het verstrekken van leugenachtige informatie over de betrokkenheid van [C] bij [E], Holding [G] B.V. en [G] B.V. het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht. Klager acht het evident dat sprake is van niet eerlijk handelen.

4.6.1    Betrokkene 3 stelt in het verweerschrift primair dat klager niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd op welke vermeende misstand hij zijn klokkenluidersmelding baseert. Betrokkene 3 is van mening dat klager misbruik maakt van de klokkenluidersregeling, omdat deze niet ziet op de mogelijkheid tot het opvragen van schriftelijke informatie. Betrokkene 3 is voorts van mening dat hij in zijn e-mail van 4 januari 2016 terecht concludeert dat de melding van klager niet ziet op enig handelen van een aan [C] verbonden accountant uit naam van [C], maar dat het hier een privéaangelegenheid betreft. Betrokkene 3 wijst erop dat klager zelf informeel aan [J] heeft gevraagd hem te helpen bij het opstellen van de cijfers van de vennootschap, waarna klager zelf de aangiften vennootschapsbelasting verzorgde. Voorts wijst betrokkene 3 erop dat klager wist dat er geen cliëntrelatie was tussen [C] en [G] B.V. en dat hij wist dat [J] nooit (externe) accountancywerkzaamheden verrichtte. Klager wist en weet als geen ander hoe de interne processen verliepen en wist dan ook dat er geen tegenstrijdige informatie was verstrekt, aldus betrokkene 3.

4.6.2    De Accountantskamer stelt voorop dat betrokkene 3 in zijn rol als compliance officer heeft gehandeld als accountant vanuit [C]. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5.2 is overwogen dient het handelen van betrokkene, waarover wordt geklaagd, dan ook te worden aangemerkt als handelen bij de uitoefening van zijn beroep in de zin van de VGBA. Dit brengt met zich mee dat het handelen, dan wel nalaten van betrokkene kan worden getoetst aan alle fundamentele beginselen, genoemd in artikel 2 van de VGBA.

4.6.3    Niet valt in te zien dat klager misbruik zou hebben gemaakt van de klokkenluidersregeling. Anders dan betrokkene 3 in het verweerschrift stelt is immers niet slechts sprake van het opvragen van stukken, maar (tevens) van de melding dat door betrokkene 1 en betrokkene 2 wordt geweigerd klager bepaalde stukken te verstrekken. Uitgaande van de reikwijdte van de klokkenluidersregeling, zoals die blijkt uit een door klager overgelegde deel van de tekst ervan op de website van [C] (waarvan niet is gesteld dat die tekst niet geldend was), kan een zodanige weigering worden geschaard onder het (zeer ruim gedefinieerde) begrip ‘misstand’, zoals bedoeld in die klokkenluidersregeling. 

4.6.4    Vast staat dat [J] betrokken is geweest bij het opstellen van jaarcijfers van onder meer [G] B.V. Naar ter zitting is verklaard verrichte [J] deze werkzaamheden deels in privétijd en deels onder kantoortijd, met andere woorden als medewerker van [C]. In die zin doet de mededeling in de e-mail van betrokkene 3 aan klager van 4 januari 2016 “Het betreft hier dan ook in mijn ogen een privékwestie, waarbij dienstverleningstechnisch onze kantoororganisatie buiten staat.” niet geheel recht aan de werkelijke situatie. Zulks geldt te meer nu bij de aangiften vennootschapsbelasting voor [G] B.V. gebruik is gemaakt van het Beconnummer van [C] en door [G] B.V. een volmacht is gegeven aan [C] om namens [G] B.V. informatie te ontvangen over het verloop van haar rekening-courantkrediet. Nu betrokkene 3 deze omstandigheden kennelijk niet bij zijn reactie op de melding van klager in de e-mail van 4 januari 2016 heeft betrokken en daardoor de werkelijke situatie niet geheel juist heeft weergegeven, moet worden geoordeeld dat betrokkene 3 heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit, als bedoeld in artikel 2 onder b van de VGBA. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

4.7       Ter onderbouwing van klachtonderdeel 3 heeft klager erop gewezen dat de uitspraak van de compliance officer, volgens de klokkenluidersregeling zoals deze is opgenomen op de website van [C], als standpunt van de directie dient te gelden. Als gevolg daarvan is het verstrekken van leugenachtige informatie door de compliance officer, betrokkene 3, toe te rekenen aan de overige directieleden van [C], betrokkene 1, betrokkene 2 en betrokkene 4. Klager wijst erop dat geen van deze drie betrokkenen maatregelen heeft genomen om het niet integer handelen van de compliance officer te voorkomen en om de onjuistheid van de informatie weg te nemen. Evenmin hebben de drie betrokkenen klager ervan op de hoogte gesteld dat de verstrekte informatie onjuist was en heeft geen van hen kenbaar gemaakt dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij het verstrekken van de onjuiste informatie. De gedragingen moeten daarom aan ieder van hen worden toegerekend, aldus klager.

4.7.1    Betrokkenen 1, 2 en 4 hebben in het verweerschrift betoogd dat dit klachtonderdeel geen zelfstandige behandeling behoeft, omdat geen sprake was van leugenachtige informatie. Bovendien was klager als voormalig bestuurder van [C] enerzijds en als bestuurder, aandeelhouder en feitelijk verantwoordelijke voor de administratie van [G] B.V. anderzijds, geheel op de hoogte van alle feiten en omstandigheden, aldus betrokkenen.

4.7.2    De Accountantskamer stelt voorop dat betrokkene 1, betrokkene 2 en betrokkene 4 (hierna gezamenlijk te noemen: betrokkenen) in hun rol als directielid van [C] hebben gehandeld als accountant vanuit [C]. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5.2 is overwogen dient dit handelen van betrokkenen, waarover wordt geklaagd dan ook te worden aangemerkt als handelen bij de uitoefening van hun beroep in de zin van de VGBA. Dit brengt met zich mee dat het handelen, dan wel nalaten van betrokkenen kan worden getoetst aan alle fundamentele beginselen, genoemd in artikel 2 van de VGBA.

4.7.3    Vast staat dat betrokkene 3 de klokkenluidersmelding van klager, zoals gebruikelijk bij dergelijke meldingen en ter zitting door betrokkenen erkend, met betrokkenen heeft besproken. Betrokkenen waren aldus op de hoogte van hetgeen betrokkene 3 aan klager zou mededelen. Nu hiervoor onder 4.6.4 is geoordeeld dat betrokkene 3 in zijn e-mail van 4 januari 2016 de werkelijke situatie niet geheel juist heeft weergegeven en daarmee heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit, als bedoeld in artikel 2 onder b van de VGBA, moet betrokkenen worden aangerekend dat zij na bespreking van de klokkenluidersmelding niet hebben voorkomen dat betrokkene 3 een e-mail met deze inhoud verzond aan klager, en/ of dat zij nadien geen maatregelen hebben getroffen om de mededeling van betrokkene 3 te rectificeren, dan wel te nuanceren. Aldus moet worden geoordeeld dat ook betrokkenen hebben gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel 2 onder b van de VGBA. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens gegrond.

4.8       Nu de klacht in de onderdelen 2 en 3 gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkenen en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer wordt in klachtzaken waarin wordt geoordeeld dat sprake is van een schending van het fundamentele beginsel van integriteit de maatregel van berisping opgelegd. De Accountantskamer acht echter in afwijking hiervan in deze klachtzaken de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat deze klachtzaak zijn oorsprong vindt in een meningsverschil tussen klager, betrokkene 1 en betrokkene 2 en [F] aangaande de verkoop van een onderneming, gedreven in de vorm van een vennootschap, waarvan zij aandeelhouder zijn, niet zijnde een accountantsorganisatie. Voorts acht de Accountantskamer van belang dat betrokkene 1 en 2 bij voortduring hebben getracht met klager in gesprek te gaan om deze kwestie in onderling overleg als aandeelhouders op te lossen, hetgeen klager in eerste instantie heeft geweigerd. Tot slot heeft de Accountantskamer meegewogen dat aan betrokkenen niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

4.9       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor weergegeven;

·       legt ter zake aan alle betrokkenen op de maatregel van waarschuwing ;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkenen daarin zijn of waren ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkenen het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoeden.

Aldus beslist door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.