ECLI:NL:TACAKN:2016:91 Accountantskamer Zwolle 16/335 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:91
Datum uitspraak: 09-09-2016
Datum publicatie: 09-09-2016
Zaaknummer(s): 16/335 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht dat verklaring van accountant dat klaagster koper is van 50% van de eigendomsrechten van een paard in strijd met de waarheid is. Aan verklaring kan aspect van assurance niet worden ontzegd. Dergelijke verklaring moet deugdelijke grondslag hebben. In dit geval ontbreekt die grondslag omdat onderzoek betrokkene onvolledig is geweest. Strijd met vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Berisping.  

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/335 Wtra AK van 9 september 2016 van

X ,

wonende in [land1],

K L A A G S T E R ,

advocaat/gemachtigde: mr S.A. Wensing,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

advocaat/gemachtigde: mr. G.S. de Haas.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 27 januari 2016 ingekomen klaagschrift van 25 januari 2016, met bijlagen;

-        het op 11 april 2016 ingekomen verweerschrift van 6 april 2016, met bijlagen;

-        een op 13 juni 2016 ingekomen brief van de advocaat van klaagster van 10 juni 2016, met als bijlagen een aantal nadere producties bij het klaagschrift;

-        een op 14 juni 2016 ingekomen brief van de advocaat van betrokkene van gelijke datum, met als bijlagen een tweetal nadere producties bij het klaagschrift.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 24 juni 2016 waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klaagster ‑ haar advocaat/gemachtigde mr. S.A. Wensing, en ‑ aan de zijde van betrokkene – [Y] AA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. G.S. de Haas, advocaat te Raamsdonksveer.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting ‑ onder overlegging van pleitnota’s ‑ hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sedert [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het register van de NOvAA (thans: van de Nba), laatstelijk als openbaar accountant. Hij is verbonden aan het kantoor [A] Accountants te [plaats2].

2.2       Betrokkene is vanaf 2009 de accountant van [B], die houder is van de aandelen in twee holdingvennootschappen, [B] Beheer B.V en [C] Holding B.V. [B] is gehuwd met [D].

2.3       [B] Beheer B.V. houdt alle aandelen in de besloten vennootschappen [B] B.V., [E] B.V., [F] B.V. en [G] B.V. In deze entiteiten worden een paardenfokkerij, -stallen, -handel en -dressuuractiviteiten verricht. De handelsnaam van [B] B.V. is [H].

2.4       Klaagsters moeder is [I], een lid van de koninklijke familie van [land2]. Klaagster beoefent de paardensport en zo is zij in contact geraakt met [B]. en [D]. Klaagster en haar moeder hebben verscheidene paarden van - en via de vennootschappen “van” -  [B] aangeschaft, waaronder de mede- eigendomsrechten van de hengst [paard1], een merrie genaamd [paard2] en een kostbaar Grand Prix paard.

2.5       Klaagster was op een gegeven moment zeer geïnteresseerd in het talentvolle paard [paard3], dat voor de helft in eigendom aan [B] B.V. toebehoorde. Met het oog daarop is de helft van de eigendomsrechten, die in 2012 waren verkocht aan [J], van deze vennootschap teruggekocht. Met betrekking tot [paard3] is daarna een koopovereenkomst opgesteld en ondertekend, gedateerd [datum], en een factuur opgemaakt, die diezelfde datum draagt.

2.6       In het voorjaar van 2015 zijn [B] en klaagster en haar moeder met elkaar in geschil geraakt over diverse met elkaar (en via door hen beheerste vennootschappen) aangegane overeenkomsten, waaronder die tot verkoop van [paard3]. In verband daarmee zijn zij inmiddels verwikkeld in verscheidene gerechtelijke procedures. 

2.7       In het kader van (een van) die gerechtelijke procedures heeft betrokkene in opdracht van [B] in een brief van 3 juli 2015 aan de advocaat van [B], mr. W.G. Reddingius, de volgende verklaring afgegeven:

“Onderwerp      : Accountantsverklaring [paard3]

Referentie         : 026930.05.00.02.03072015.Accountantsverklaring [paard3]1.doc

Opgave bestaan paard

Opdracht en verantwoordelijkheden

Wij hebben in opdracht van de heer [B], bevoegd directeur van de besloten vennootschappen [B] B.V. KvK nummer [nummer] en [G] B.V. KvK nummer [nummer], beiden gevestigd te [plaats3], aan [adres], onderzocht het eigendomsdeel van een paard, de hengst [paard3] vanaf het jaar 2012. Het doel is zekerheid te verschaffen omtrent de minimale eigendomsverhouding per heden.

De gegevens van de onderzochte hengst luiden volledig:

[paard3]                       ([naam1] X [naam2] X [naam3] X [naam4] X [naam5])

KWPN:                        [nummer]

Geboortedatum:            [datum]

Goedkeuringsdatum:      [datum]

Het is onze verantwoordelijkheid een juiste opgave te verstrekken

Werkzaamheden

Onze werkzaamheden bestaan uit het verifiëren van de gegevens van de eigendomsverhoudingen, zoals deze zijn vastgelegd vanuit de financiële administraties van zowel [B] B.V. en [G] B.V.. Deze gegevens zijn geverifieerd met externe gegevens uit het stamboek. De fysieke waarneming van het bestaan van het paard hebben wij op de datum van ondertekening niet kunnen waarnemen. [paard3] is niet op het vestigingsadres aanwezig vanwege een inbeslagname.

Oordeel

Naar ons oordeel is het paard voor minimaal 50% eigendom geweest vanaf het jaar 2012 tot en met heden van [B] B.V., [adres] te [plaats3].

De andere 50% van de eigendom van [paard3] is door [G] B.V. gekocht van besloten vennootschap [J] en doorverkocht aan [I].

Betaling van de koopprijs door [I] aan de besloten vennootschap [G] vond plaats op [datum].

Betaling van de koopprijs door [G] B.V. aan de besloten vennootschap [J] B.V. vond plaats op [datum].

Overige aspecten

De accountantsverklaring is uitsluitend bedoeld voor het verstrekken van het bestaan en eigendomsdeel van de hengst en mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt.

[plaats1], 03-07-2015

[A] Accountants BV

[Y] AA”

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals betrokkene blijkens diens verweerschrift heeft begrepen en ook de Accountantskamer uit het klaagschrift en de daarop door klaagster gegeven toelichting heeft begrepen, de verwijten:

  1. dat betrokkene een accountantsverklaring (de in 2.7 vermelde verklaring; hierna: de verklaring) heeft afgelegd die niet op waarheid berust, aangezien hij daarin heeft verklaard dat niet klaagster, maar haar moeder het paard [paard3] heeft gekocht;
  2. dat betrokkene voorts heeft meegewerkt aan een onjuiste BTW-registratie door een onjuiste factuur op te nemen in de boekhouding / jaarrekening van een van de vennootschappen van [B], aangezien klaagster geen BTW-nummer heeft en het niet is toegestaan om een BTW-nummer van iemand anders te gebruiken enkel met het doel om de BTW op het nultarief te zetten.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had ná 4 januari 2014, worden getoetst aan sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Tegen klachtonderdeel I., inhoudende dat betrokkene in zijn verklaring in strijd met de waarheid heeft verklaard dat niet klaagster, maar haar moeder het paard [paard3] heeft gekocht, is in het verweerschrift namens betrokkene ingebracht:

-        dat hij in zijn verklaring niet anders of meer heeft verklaard dan hij kon opmaken uit de door hem geraadpleegde stukken zoals een koop- en verkoopovereenkomst van [datum] inzake [paard3], de jaarrekeningen van [B] B.V. en [G] B.V. en een factuur van [datum] van [G] B.V. inzake de verkoop van - onder meer – [paard3];

-        dat de stellingen van klaagster enkel en alleen zijn gebaseerd op het feit dat op de hiervoor bedoelde overeenkomst van [datum] en de nota van dezelfde datum [X] (klaagster) wordt genoemd als vertegenwoordiger van [K], maar dat klaagster optreedt als vertegenwoordiger doet niet af aan het feit dat [K] kopende partij was en dat de koop is gesloten voor rekening van [K], welk bedrijf volledig in handen is van klaagsters moeder;

-        dat behalve uit het btw-nummer ook uit een advertentie in “Horse & Hound”, waarin [K] stalruimte met verzorging aanbiedt voor GBP 300,00 per maand inclusief btw (VAT), blijkt dat het om een regulier bedrijf gaat;

-        dat moeder blijkbaar paarden aanschaft en deze ter beschikking stelt aan dochter;

-        dat alle transacties met betrekking tot paarden tussen vennootschappen van [B] en klaagster en haar moeder en een door haar moeder beheerste vennootschap steeds zijn gesloten en afgerond met het bedrijf van klaagsters moeder en ook zijn betaald door die moeder.

4.4.2    De Accountantskamer overweegt ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, dat de verklaring is afgegeven aan de advocaat van [B] in het kader van een opdracht, uitgevoerd ter ondersteuning van zijn cliënt [B] in ‑ naar betrokkene redelijkerwijs kon begrijpen en in zijn verweerschrift ook niet heeft betwist - een gerechtelijke procedure in een geschil met klaagster en haar familie. Weliswaar heeft betrokkene in het klaagschrift doen stellen dat hij deze opdracht met toepassing van Nba-handreiking 1127 heeft geschaard onder “overige adviesopdrachten”, maar ter zitting heeft hij verklaard dat de gevraagde verklaring tot doel had zekerheid te verschaffen omtrent de eigendom van [paard3] (hetgeen ook in de verklaring zelf staat vermeld). Niet kan dan ook worden volgehouden dat hier sprake was van een opdracht die als een “overige opdracht” in de zin van die handreiking moet worden beschouwd. Vervolgens moet worden vastgesteld dat in de begripsomschrijvingen van de Nadere voorschriften controle-en overige standaarden (NVCOS) is bepaald dat een “assurance-opdracht” een opdracht is, waarbij een accountant een conclusie formuleert die is bedoeld om het vertrouwen van de gebruiker, niet zijnde de verantwoordelijke partij, in de uitkomst van de evaluatie of de toetsing van het object van onderzoek ten opzichte van de van toepassing zijnde criteria, te versterken. Gezien de bewoordingen van het oordeel van betrokkene vervat in de litigieuze verklaring, kan daaraan een aspect van assurance niet worden ontzegd. Daarvoor dient betrokkene een deugdelijke grondslag te hebben, zoals (naar analogie van paragraaf 45 van standaard 3000 van de NVCOS) in de gegeven omstandigheden voortvloeit uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA, terwijl volgens artikel 13, tweede lid, van de VGBA geldt dat een accountant een professionele dienst nauwgezet en grondig uitvoert.

4.4.3    De Accountantskamer stelt vervolgens vast dat het onderzoek van betrokkene, dat heeft geleid tot zijn oordeel dat “minimaal’ 50% van de eigendom van [paard3] door [G] B.V. is doorverkocht aan [I], onvolledig is geweest. In d e (bij het verweerschrift gevoegde) koop- en verkoopovereenkomst van [datum] inzake [paard3] en de factuur van [datum] van [G] B.V. inzake de verkoop van - onder meer – [paard3], waarop betrokkene dit oordeel naar zijn zeggen mede doet steunen, staat de naam van klaagster (en niet die van haar moeder) vermeld. Gebleken is dat er geruime tijd ligt tussen het afgeven van de verklaring en het door betrokkene (naar hij in het verweerschrift heeft gesteld) opgedaan hebben van eerdere kennis omtrent (het bedrijf van) klaagsters moeder en haar btw-nummer. Aan welke specifieke stukken betrokkene die kennis heeft ontleend, is niet in de verklaring vermeld. Betrokkene heeft ter zitting desgevraagd nog verklaard dat hij destijds niet heeft geverifieerd of klaagster het bedrijf van klaagsters moeder vertegenwoordigde en dat in het stamboek wel is opgetekend wie de eigenaar is van het betreffende paard, maar dat die gegevens vaak niet actueel zijn. Welke gegevens betrokkene heeft ‘geverifieerd’ met gegevens uit het stamboek valt uit de verklaring niet op te maken en heeft betrokkene ook ter zitting niet duidelijk kunnen maken. Terzijde merkt de Accountantskamer nog op dat in de koop- en verkoopovereenkomst waarop betrokkene het oog heeft, als verkopers [B]. en [D] staan vermeld en niet [G] B.V. Gezien het vorenstaande ontbeert het oordeel en daarmee de verklaring van betrokkene een deugdelijke grondslag. Betrokkene heeft bij het afgeven van de verklaring dan ook gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA. Klachtonderdeel I. moet in zoverre dan ook gegrond worden verklaard. Daarmee is overigens niet gezegd, zoals klaagster mogelijk veronderstelt, dat is komen vast te staan dat klaagster mede-eigenaar is of is geworden van [paard3].

4.5.1    Klachtonderdeel II., inhoudende dat betrokkene heeft meegewerkt aan een onjuiste BTW-registratie door een onjuiste factuur op te nemen in de boekhouding / jaarrekening van een van de vennootschappen van [B], is namens betrokkene weersproken met - onder meer - de stellingen:

-        dat betrokkene niet verantwoordelijk was voor het opmaken en versturen van de facturen van de vennootschappen van [B] en ook de betreffende factuur niet heeft opgemaakt;

-        dat hij dan ook evenmin verantwoordelijk is voor de inhoud van de factuur en het opnemen daarvan in de boekhouding/administratie van vennootschappen van [B];

-        dat betrokkene de factuur heeft verwerkt in het kader van de btw-aangifte, waarbij nog is nagegaan of het btw-nummer valide was, hetgeen zo bleek te zijn.

4.5.2    Dit verweer is van de zijde van klaagster niet, althans onvoldoende betwist. Het door betrokkene verwerken van de nota in het kader van de btw-aangifte kan niet worden gekenschetst als het uitvoering geven aan een assuranceopdracht of een opdracht met aspecten van assurance, terwijl voor betrokkene destijds evenmin een constatering als bedoeld in paragraaf 14 van Standaard 4410 van de NVCOS voor de hand lag. Ter zitting is namens betrokkene verklaard dat de belastingdienst na een controle geen reden heeft gezien voor correcties naar aanleiding van de betreffende factuur. Gezien het vorenstaande is dit klachtonderdeel ongegrond.  

4.6       Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer in aanmerking genomen dat ‑ naar betrokkene wist, althans redelijkerwijs kon weten ‑ zijn verklaring een rol zou spelen in een of meer gerechtelijke procedures, zodat bij het opstellen daarvan extra zorgvuldigheid vereist was. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.7        Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in onderdeel I. gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel van berisping op;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klaagster betaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.