ECLI:NL:TACAKN:2016:86 Accountantskamer Zwolle 15/2691 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:86
Datum uitspraak: 22-08-2016
Datum publicatie: 22-08-2016
Zaaknummer(s): 15/2691 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene treedt op als accountant van vennootschap die deelneemt in en investeert in andere vennootschap. Hij stelt ook de jaarrekening samen van die andere vennootschap. Hoewel die vennootschap financieel in problemen verkeerde heeft betrokkene geen afweging gemaakt omtrent het opnemen van een continuïteitsvoorbehoud in haar jaarrekeningen. Betrokkene heeft voordat hij ook ging optreden voor de andere vennootschap niet kenbaar aandacht besteed aan de bedreigingen die daaruit voortvloeiden voor de door hem in acht te nemen objectiviteit. Waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/2691 Wtra AK van 22 augustus 2016 van

X1 HOLDING B.V. ,

vertegenwoordigd door X2,

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. W.A.M. Claassen,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. W.M. Stolk.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 14 december 2015 ingekomen klaagschrift van 11 december 2015 met bijlagen;

-        het op 8 februari 2016 per e-mail en op 9 februari 2016 per post ingekomen verweerschrift van 9 februari 2016, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 4 maart 2016 waar zijn verschenen: klaagster, vertegenwoordigd door [X2] (hierna [X2]), bijgestaan door mr. E.A.M. Claassen, advocaat te Zwolle, en betrokkene, bijgestaan door mr. W.M. Stolk, advocaat te Rotterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klaagster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is werkzaam voor [A] Accountants (hierna: [A]) te [plaats]. Klaagster is reeds vele jaren klant bij dit accountantskantoor. Sinds 2013 is betrokkene haar accountant en adviseur.

2.2       [X2]  heeft begin 2014 mogelijkheden tot samenwerking verkend van klaagster met  [B.V.1] (hierna: [B.V.1]), een groothandel in audio- en videoapparatuur, verlichtingsartikelen en domotica.

2.3       Per e-mail van 18 februari 2014 heeft [X2] aan betrokkene een ‘forecast 2014’ gestuurd. In dat document heeft [X2] een schatting gemaakt per door [B.V.1] aangeboden product/merk van de toekomstig te realiseren omzet.

2.4       Betrokkene heeft voor [X2] en de eigenaren [B1] en [B2] (hierna: [B]) van [B.V.1], een memo betreffende de intentie om samen te werken binnen [B.V.1] opgesteld, gedateerd 19 februari 2014 en dit per e-mail van 19 februari 2014 aan hen gestuurd.  Daarin is verslag gedaan van hun bespreking van 18 februari 2014. In het verslag is geschreven:

“[B.V.1] is op dit moment eigendom van (...). In 2013 is een uitbreiding geweest van het assortiment waardoor er bij [B.V.1] nu de overtuiging bestaat dat ze alles in huis heeft om alles te leveren voor hoog kwaliteit geluid in huis.(...). Tegelijkertijd was 2013 het jaar waarin omzet erg achterbleef en liquiditeit verder verslechterde. Daarmee zit [B.V.1] op een kantelpunt. Enerzijds neemt ze een potentie waar als nooit te voren, het netwerk breidt uit, er zijn een aantal exclusieve importeurschappen verworven terwijl anderzijds de liquiditeitskrapte een ernstige bedreiging vormt voor het voortbestaan van de onderneming”.

Om [B.V.1] naar een hoger plan te tillen is de afspraak gemaakt dat [B.V.1] gebruikt maakt van de mogelijkheid om het door haar gehuurde pand voor een lagere prijs dan de geschatte werkelijke waarde te kopen. [X2] leent de koopsom aan [B.V.1], met het pand als zekerheid. Ook biedt [B.V.1] ondersteuning op het gebied van bedrijfsbeleid en marketingbeleid. Voorts is in het memo opgenomen dat [B] een plan voor de samenwerking zal uitwerken waarna [A] samen met hem de gevolgen daarvan in een begroting zal uitwerken en dat [X2] over de voortgang daarvan op de hoogte zal worden gehouden per e-mail.

2.5       Betrokkene heeft [B.V.1] bij brief van 5 maart 2014 een opdrachtbevestiging gestuurd voor de door [B.V.1] aan [A] verstrekte opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening van [B.V.1].

2.6       Per e-mail van 13 maart 2014 heeft betrokkene aan [B.V.1] en [X2] een PDF-bestand van de prognose van de jaarcijfers (2014-2017) verstrekt die hij samen met [B] heeft opgesteld. Op verzoek van [X2] heeft betrokkene hem per e-mail van 27 maart 2014 deze prognose eveneens als Excel-bestand verstrekt zodat [X2] persoonlijk aanpassingen zou kunnen doorrekenen. In het Excel-bestand was een (niet volledig ingevulde) beoordelingsverklaring begrepen. Volgens de prognoses zou in 2014 een omzet van € 782.974,- gerealiseerd worden en in 2015 van € 1.231.111,-.           

2.7       Betrokkene heeft voor [X2] en [B.V.1] in een memo van 15 april 2014 opnieuw verslag gedaan van de planning van de samenwerking tussen [B.V.1] en klaagster. Daarin is onder meer opgenomen dat [X2] en [B] veelvuldig overleg hebben gevoerd en bezoeken hebben afgelegd aan leveranciers, een prognose is gemaakt en [X2] een aantal bedragen heeft geleend aan [B.V.1] vooruitlopend op de verdere formalisering van de samenwerking. Voorts is opgenomen dat [B.V.1] en klaagster hebben besloten om de geformuleerde intentie verder uit te werken, zijn de te regelen zaken in een achttal actiepunten neergelegd en zijn afspraken over de uitvoering vastgelegd.

2.8       Na een bespreking van dit memo met partijen heeft betrokkene hen een update  daarop, en een verslag van deze besprekingen verstrekt, gedateerd 23 april 2014. Na de verkrijging van conceptstukken van de notaris heeft hij de geplande samenwerking verder tot uitdrukking gebracht in een memo van 18 juni 2014.

2.9       Bij e-mail van 25 juli 2014 heeft een medewerkster van [A] aan [X2] de conceptcijfers over de eerste helft van 2014, waarin een positief resultaat van

€ 15.480,- is vermeld en de conceptcijfers 2013, waarin een negatief resultaat van  

€ 44.153,- is vermeld, gestuurd.

                                                                                                                                                                     2.10     Op 4 augustus 2014 heeft klaagster 50% van de aandelen [B.V.1] geleverd gekregen. 

2.11     Per e-mail van 18 november 2014 heeft betrokkene aan [B] en [X2] geschreven dat uit de analyse van de cijfers van inkoop en verkoop een paar zaken naar voren komen die direct aandacht vragen. Hij schrijft dat in de prognose van maart een bedrag aan omzet voor 2014 is opgenomen van 780.000 euro en tot september krap 199.000 euro wordt gehaald. Daarnaast geeft volgens hem de inkoop in combinatie met de verkoop bij een aantal productgroepen rare en soms zelfs negatieve marges wat komt doordat er is geïnvesteerd in de showroom en omdat een aantal zaken extra op voorraad is gekomen. Betrokkene spreekt de zorg uit dat de omzet achterblijft en dat de marges moeten worden verklaard. Er is al veel geld in het bedrijf gestopt en er moet worden bepaald of er een einde komt aan de cash flow naar [B.V.1] toe. Concreet heeft hij tevens de afspraak vastgelegd dat [A] die week de voorlopige cijfers tot en met september zal afronden.

2.12     Bij brief van 14 januari 2015 heeft betrokkene de definitieve jaarrekening 2013 met een samenstellingsverklaring aan [B.V.1] verstrekt waarin een negatief resultaat is vermeld van € 44.938,-. In de jaarrekening is handmatig vermeld dat deze is vastgesteld in de algemene vergadering van aandeelhouders van 3 februari 2015.

2.13     In de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van [B.V.1],  gehouden op 15 januari 2015 staat onder meer vermeld:

“Aanwezigen: [B2}

(...)

De voorzitter stelt vast, dat het gehele geplaatste aandelenkapitaal is vertegenwoordigd, zodat rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen.

Aan de orde komt de vaststelling van de jaarstukken over 2013. (...)

De jaarrekening wordt conform dit rapport vastgesteld.

(...).

Aldus opgemaakt te [plaats], d.d. 14 januari 2015”.

2.14     In de periode van februari 2014 tot aan 10 september 2015 heeft klaagster aan [B.V.1] deelbetalingen van in totaal € 513.834,38 overgemaakt.

2.15     Bij ongedateerde brief, door [A] ontvangen op 11 september 2015 heeft klaagster betrokkene aansprakelijk gesteld voor door haar geleden schade, begroot op de door hem geïnvesteerde bedragen ten bedrage van € 446.537,36  als gevolg van het onafwendbare faillissement van [B.V.1]. Betrokkene heeft hem daarop een ongedateerde schriftelijke reactie verstrekt. Hierop heeft klaagster gereageerd bij brief van 23 september 2015.

2.16     [B.V.1] is met ingang van 6 oktober 2015 in staat van faillissement verklaard.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. de jaarrekening 2013 van [B.V.1] is op onjuiste wijze vastgesteld terwijl  betrokkene voorts zijn samenstellende taak met betrekking tot deze jaarrekening onvoldoende heeft uitgevoerd;
  2. betrokkene heeft nagelaten stortingen van contante bedragen en privé-overboekingen te melden conform de Wwft;
  3. betrokkene heeft nagelaten om in de jaarrekening 2013 en de concept-jaarrekening 2014  een continuïteitsvoorbehoud op te nemen;
  4. betrokkene is ernstig tekort geschoten in zijn adviserende rol ten opzichte van klaagster.

3.3       Wat door klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014 worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Klachtonderdeel a. heeft klager toegelicht door er op te wijzen dat in de jaarrekening 2013 van [B.V.1], die is uitgebracht aan haar bestuur, geen melding is gemaakt van de juiste aandeelhouders waaronder klaagster en deze jaarrekening in tegenstelling tot wat op bladzijde 12 daarvan is vermeld, niet is vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders maar kennelijk slechts door bestuurder [B2]. Doordat klaagster lange tijd onkundig is gebleven van de vastgestelde jaarrekening heeft zij aanzienlijke schade geleden nu zij sedertdien nog aanzienlijke kapitaalstortingen in [B.V.1] heeft gedaan.

4.5       Dienaangaande overweegt de Accountantskamer dat betrokkene conform de aan hem verstrekte opdracht de jaarrekening 2013 heeft samengesteld en daarbij een samenstellingsverklaring, gedateerd 14 januari 2015 aan [B.V.1] heeft verstrekt. Gelet op de te dien aanzien van toepassing zijnde Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NV COS 4410) behoorde daartoe niet, om zorg te dragen voor verzending van de jaarrekening aan alle bestuurders, voor de juiste vermelding van aandeelhouders noch voor de juiste vermelding van de datum van de aandeelhouders vergadering waarin de jaarrekening is vastgesteld. De verantwoordelijkheid daarvoor lag op grondslag van bepalingen van het Burgerlijk Wetboek bij het bestuur van de vennootschap. Klachtonderdeel a. is derhalve ongegrond.

4.6       Met verwijzing naar afschriften van de zakelijke bankrekening van [B.V.1] met nummer [banknummer], gedateerd 3 oktober 2012, 5 december 2012, 5 juni 2013, 18 juni 2013, 3 juli 2013, 7 augustus 2013, 2 oktober 2013, 4 december 2013 en 31 december 2013 stelt klager, ter onderbouwing van klachtonderdeel b. dat hem is gebleken dat in 2012 voor een totaalbedrag van € 147.500 contante stortingen en overschrijvingen van [B2] en zijn echtgenote in privé aan [B.V.1] hebben plaatsgevonden en dat over 2013, 50% van de jaaromzet contant is verwerkt. Betrokkene heeft volgens klager echter verzuimd om van de contante ontvangsten een melding op grond van de Wwft te doen, deze te melden in een managementletter aan de vennootschap, het bestuur van [B.V.1] te bewegen tot herstel terzake de meldingsplicht en verzuimd om de administratie van [B.V.1] nader te onderzoeken. Daargelaten of de door klager gestelde contante stortingen op grondslag van de Wwft, een meldingsplicht met zich brachten, hetgeen door betrokkene wordt betwist, faalt dit aan betrokkene gemaakte verwijt om reden dat, zoals ter zitting is gebleken, betrokkene in 2014 de administratie van [B.V.1] dan wel haar vorige boekhouder heeft overgenomen en betrokkene bij de uitvoering daarvan eerder geenszins betrokken is geweest. Het behoorde op grondslag van zijn samenstelopdracht tot betrokkene zijn taak, om financiële informatie te verzamelen, te verwerken, te rubriceren en samen te vatten tot een financieel overzicht. In beginsel bestond daarbij geen verificatieplicht en lag de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de in de samenstellingsverklaring neergelegde informatie primair bij de opdrachtgever daarvan . De Accountantskamer is in weerwil hiervan niet gebleken dat op betrokkene een (verdergaande) onderzoeksplicht, als bedoeld onder punt 14. en punt 16. NV COS 4410 rustte noch dat hij (anderszins) voor de Wwft van belang zijnde aangelegenheden had moeten onderkennen. Om deze reden kan ook g een sprake zijn van het achterwege laten van een Wwft melding en daarmee samenhangende handelingen, na de kennisname door betrokkene van eerder genoemde bankafschriften . Dit klachtonderdeel is hierom ongegrond.

4.7       Met betrekking tot de verwijten van klachtonderdeel c. inhoudende dat in de jaarrekening 2013 en de conceptjaarrekening 2014 geen continuïteitsvoorbehoud is opgenomen, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.7.1    Artikel 2:384 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt:

“Bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersonen waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet tenzij die veronderstelling onjuist is of de juistheid ervan aan gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed op het vermogen in de toelichting uiteengezet.”

4.7.2    In hoofdstuk A2 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving voor kleine rechtspersonen (hierna: RJkl) wordt onderscheid  gemaakt tussen gerede twijfel (zijnde ernstige onzekerheid) over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon en onontkoombare discontinuïteit van het geheel van de werkzaamheden. Indien discontinuïteit onontkoombaar is, vervalt de continuïteitsveronderstelling. Van onontkoombare discontinuïteit is sprake als uit omstandigheden blijkt dat duurzame voortzetting van de werkzaamheden van de rechtspersoon onmogelijk is geworden. Er bestaat gerede twijfel over de continuïteit van de rechtspersoon, indien de rechtspersoon niet meer op eigen kracht aan haar verplichtingen kan voldoen. Dit houdt in dat zonder medewerking van belanghebbenden de discontinuïteit van de werkzaamheden van de rechtspersoon onvermijdelijk is, terwijl nog niet vaststaat of verdergaande medewerking zal worden verkregen. In dit geval kan in het algemeen de jaarrekening nog worden opgesteld op basis van de continuïteitsveronderstelling. In de toelichting wordt alsdan een adequate uiteenzetting gegeven van de omstandigheden waarin de onderneming verkeert.

4.7.3    Uit het dossier, met name uit de in rechtsoverwegingen 2.4, 2.9 en 2.11 geciteerde passages en genoemde conceptcijfers komt naar voren dat [B.V.1] financieel in problemen verkeerde. Gelet op vorenstaande vormde dit naar het oordeel van de Accountantskamer reden voor betrokkene om bij het samenstellen van de jaarrekening 2013 en de conceptjaarrekening 2014 na te gaan of de veronderstelling dat de onderneming zou worden gecontinueerd onjuist was of de juistheid ervan aan gerede twijfel onderhevig was. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat duidelijk was dat [B.V.1] er niet goed voor stond maar dat van gerede twijfel omtrent de continuïteit bij het samenstellen van de jaarrekening in januari 2015 geen sprake was waarbij hij in ogenschouw genomen heeft dat het opnemen van een continuïteitsvoorbehoud veelal een selffullfilling prophecy vormt voor het einde van de onderneming. Ter zitting heeft hij desgevraagd naar voren gebracht niet te weten of hij specifiek een afweging omtrent de continuïteitsveronderstelling heeft gemaakt maar bij een afweging zou hebben beslist geen continuïteitsvoorbehoud op te nemen. Daaruit leidt de Accountantskamer af dat betrokkene bij het samenstellen van de jaarrekeningen geen afweging omtrent het opnemen van een continuïteitsvoorbehoud heeft gemaakt. Daardoor heeft hij naar haar oordeel gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2. onder d VGBA. Bijgevolg moet klachtonderdeel c. in zoverre gegrond worden verklaard.

4.8       Voor zijn in klachtonderdeel d. opgenomen verwijt dat betrokkene ernstig tekort is geschoten in zijn adviserende rol ten opzichte van klager, heeft klager het volgende aangedragen.

Betrokkene is ingeschakeld om te adviseren over een eventuele deelneming en investering in [B.V.1]. In de adviesfase, toen een belangentegenstelling tussen de vennootschappen bestond heeft hij echter, en zonder dat klager het wist, ook een opdracht van [B.V.1] aanvaard. Voorts heeft betrokkene begin maart 2014 omzetprognoses met een beoordelingsverklaring verstrekt terwijl deze prognoses niet zijn gehaald en bijgevolg de beoordelingsverklaring een deugdelijke grondslag ontbeert. Ook heeft betrokkene, door het achterwege laten van enige actie, niet adequaat gereageerd op het niet realiseren van de omzetprognoses, ontbrak aan de omzetprognoses een gedegen fundament omdat ze nog op de jaarcijfers 2012 waren gebaseerd en nader onderzoek door betrokkene niet is gedaan,  en heeft betrokkene nagelaten klaagster in de loop van het traject steeds over zijn bevindingen te informeren.  Door klaagster niet te wijzen op risico’s van investeren in [B.V.1] doch zich enkel te laten leiden door de belangen van [B.V.1] bij de investeringen heeft hij onvoldoende objectief en deskundig gehandeld.

  4.9      De Accountantskamer overweegt aangaande dit verwijt, dat op de verschillende onderdelen door betrokkene gemotiveerd is betwist, het volgende.

4.9.1    De Accountantskamer stelt op de eerste plaats vast dat een (algemene) adviesopdracht van klaagster aan betrokkene niet schriftelijk is vastgelegd en overigens niet door klaagster aannemelijk is gemaakt. Redengevend daartoe is het volgende. In het memo van 19 februari 2014 heeft betrokkene de afspraken over samenwerking tussen [X2] en [B.V.1] en de uitwerking van een door [B] op te stellen plan in de vorm van een door [A] op te stellen begroting vastgelegd.  In de memo’s van 15 en 23 april 2014 heeft hij de planning van de samenwerking (verder) uitgewerkt. In deze memo’s is noch een adviserende taak van betrokkene vastgelegd noch heeft hij in weerwil van de stelling van klaagster, advies over deelneming of het verstrekken van een geldlening door klaagster aan [B.V.1] verstrekt.  Genoemde e-mails wijzen er veeleer op dat betrokkene belast was met het vastleggen van afspraken van samenwerking, en uitwerking van die afspraken op benoemde onderdelen. Daarbij komt dat klaagster in reactie op de e-mail van betrokkene van 18 november 2014 hem niet heeft laten weten dat hetgeen daarin is beschreven niet datgene was waarom hij heeft gevraagd.

4.9.2    Voorts heeft de Accountantskamer vastgesteld dat betrokkene klaagster slechts heeft gefaciliteerd om omzetprognoses in een model te zetten. Noch het dossier, noch het verhandelde ter zitting biedt enig aanknopingspunt voor de stelling van klaagster dat betrokkene haar zou hebben geadviseerd omtrent de haalbaarheid daarvan. Zo heeft klaagster zelf per e-mail van 18 februari 2014 omzetcijfers aan betrokkene gestuurd op grond waarvan betrokkene samen met [B] een prognose heeft opgesteld die als PDF-document aan klaagster is verstrekt en op haar verzoek ook als Excel-bestand teneinde deze te kunnen bewerken. Ook heeft betrokkene afdoende betwist dat de prognose gepaard zou zijn gegaan met een door hem afgegeven beoordelingsverklaring althans dat klaagster het daartoe door klaagster bij haar klaagschrift overgelegde schriftelijke stuk redelijkerwijs als zodanig op heeft kunnen vatten nu dit niet is ondertekend, niet is gedateerd, opgesteld is voor het bestuur van een stichting, geen bevindingen behelst en, naar betrokkene plausibel heeft bepleit, slechts een bij de prognoses per abuis meegezonden kantoormodel betreft.

4.9.3    Aangaande dit verwijt heeft voor het overige het volgende te gelden. Ingevolge de artikelen 2 en 3 van de VGBA neemt een accountant de in artikel 2 van de VGBA genoemde fundamentele beginselen in acht en past hij, zoals bepaald in de artikelen 20 tot en met 22 van de VGBA, bij het naleven daarvan professionele oordeelsvorming toe in die zin dat hij bedreigingen signaleert voor een goede naleving van die beginselen en zo nodig toereikende maatregelen treft die de bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau.

4.9.4    Het voorgaande is te meer noodzakelijk indien een accountant, zoals in dit geval, wordt geconfronteerd met een opdracht van een cliënt om voor deze laatste samenstelwerkzaamheden te verrichten terwijl deze mogelijkheden tot samenwerking, waaronder financiële ondersteuning, onderzoekt met een bestaande cliënt van hem. In zo’n geval dient de accountant er in het bijzonder voor te waken dat zijn professioneel of zakelijk oordeel op ongepaste wijze wordt beïnvloed, zoals bedoeld in artikel 11 VGBA en uitgewerkt in artikel T11 van de toelichting op de VGBA, door een tegenstelling van belangen en/of een belangenverstrengeling.

4.9.5    Gelet op zo’n vermenging en de daaruit voortvloeiende bedreigingen voor de naleving van de fundamentele beginselen, heeft de accountant dan zichtbaar toepassing te geven aan het toetsingskader [1] als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 22 van de VGBA en treft hij toereikende maatregelen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen naar een aanvaardbaar niveau. Als een bedreiging niet wordt gesignaleerd, levert dat een overtreding op van een (van toepassing geacht) fundamenteel beginsel, terwijl het aldus niet toepassing geven aan het toetsingskader een zelfstandige overtreding oplevert van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 2 sub d., uitgewerkt in paragraaf 2.5 van de VGBA en toegelicht in de artikelen T12 tot en met T15 van de toelichting op de VGBA.

4.9.6    In dit geval, zo moet worden vastgesteld, trad betrokkene op als de accountant van klaagster en heeft betrokkene voorts op 5 maart 2014 een samenstelopdracht van [B.V.1] aanvaard. Onomstreden is dat die opdracht verband hield met een mogelijke samenwerking tussen klaagster en [B.V.1].    

4.9.7   Betrokkene stelt dat [X2] op de hoogte van de opdracht was, dat het (uitgaande van de voorgenomen samenwerking) in feite ging om één cliënt en dat de tijd drong.  Dat neemt naar het oordeel van de Accountantskamer echter niet weg dat niet is gebleken dat betrokkene aandacht heeft geschonken aan een mogelijke bedreiging voor de door hem in acht te nemen objectiviteit (belangentegenstelling zie artikel 2 sub c. jo 11 van de VGBA) door behalve voor klaagster ook te gaan optreden als accountant voor [B.V.1]. Hierom heeft betrokkene de op hem rustende verplichting geschonden tot toepassing van professionele oordeelsvorming ofwel van het toetsingskader als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 22 van de VGBA. Dit is voorts in strijd met artikel 2 sub d. van de VGBA. Klachtonderdeel d. is in zoverre gegrond.

4.10     Nu de klacht gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden nu de nalatigheden ten aanzien van het continuïteitsvoorbehoud en de opdrachtaanvaarding van [B.V.1] bezien in het licht van hun context, die juist was gericht op het voortbestaan van [B.V.1] en samenwerking tussen beide cliënten van betrokkene te kwalificeren zijn als onachtzaamheid aan de zijde van betrokkene.  

4.11      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klachtonderdelen gegrond in voege als hiervoor vermeld;

·       verklaart  de klacht voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van   waarschuwing ;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mr. A.D.R.M. Bouwmans en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] vóór 4 januari 2014: het “conceptueel raamwerk” zoals bedoeld in de artikelen A-100.2 en A-100.5 van de Verordening gedragscode (RA’s)