ECLI:NL:TACAKN:2016:16 Accountantskamer Zwolle 15/1731 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:16
Datum uitspraak: 19-02-2016
Datum publicatie: 19-02-2016
Zaaknummer(s): 15/1731 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Er is geen gedrag - of beroepsregel die het tegelijk (doen) verzorgen van de administratie alsook het samenstellen van de jaarrekening (mede) op basis van aan die administratie ontleende gegevens verbiedt. Daarbij geldt wel dat de accountant bij het verrichten van deze werkzaamheden ten allen tijde de fundamentele beginselen vervat in de VGC en de VGBA in acht moet nemen en zich moet houden aan de regels van NVCOS 4410. Gezien de omstandigheden waarin de vennootschappen verkeerden had betrokkene bij het samenstellen moeten constateren dat de aan hem verstrekte gegevens onvolledig of anderszins onbevredigend waren in die zin dat hij zich had moeten afvragen of er aanleiding bestond om (hogere) voorzieningen te treffen. Onder verwijzing naar paragraaf 13 en 14 van NVCOS had betrokkene vervolgens nadere inlichtingen dienen in te winnen en verkregen informatie en ontvangen toelichtingen moeten verifiëren. Gezien diezelfde omstandigheden had op grond van het BW en de RJkl in de toelichting bij de jaarrekening een uiteenzetting opgenomen moeten worden over de invloed van die omstandigheden op het vermogen van de rechtspersonen en een uiteenzetting over die omstandigheden waarin de rechtspersonen verkeerden. De mededeling dat een duurzame voortzetting van de bedrijfsuitoefening niet onmogelijk is, kan naar het oordeel van de Accountantskamer niet worden aangemerkt als een zodanige uiteenzetting. Waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1731 Wtra AK van 19 februari 2016 van

X ,

en de besloten vennootschappen:

X1 B.V.,

X2 B.V.,

X3 B.V.,

X4 B.V.,

wonende en gevestigd te [plaats],

K L A G E R S,

gemachtigde: mr. M.A. Koot,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. W.K. van den Berg.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 7 augustus 2015 ingekomen klaagschrift van 5 augustus 2015, waarvan de bijlagen op 11 augustus 2015 zijn ontvangen;

-       het op 27 oktober 2015 ingekomen verweerschrift van 26 oktober 2015.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 november 2015 waar zijn verschenen: voor zichzelf en namens de overige klagers, [X], bijgestaan door mr. M.A. Koot, en betrokkene, bijgestaan door mr. W.K. van den Berg, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister en houdt praktijk als openbaar accountant-administratieconsulent bij het kantoor [A] Adviseurs en Accountants B.V. te [plaats] (hierna: [A]).

2.2       X (hierna: [X]) is enig aandeelhouder en bestuurder van X1 B.V., welke vennootschap op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van X2 B.V., X3 B.V. en X4 B.V. Deze vier vennootschappen worden hierna gezamenlijk aangeduid als de X5 Groep.

2.3       Betrokkene heeft de jaarrekeningen 2010 en 2011 van de onder 2.2 vermelde vennootschappen samengesteld, alsmede de geconsolideerde jaarrekening van X1 B.V., waarin de financiële gegevens van X1 B.V., X2 B.V., X3 B.V. en X4 B.V. zijn verwerkt. Daarnaast heeft [A] fiscale werkzaamheden voor klagers verricht, waaronder het verzorgen van aangiften vennootschapsbelasting.

2.4       Betrokkene heeft bij de jaarrekeningen over 2010 en 2011 van de onder 2.2 vermelde vennootschappen, op respectievelijk 24 januari 2012 en 13 juli 2012 een samenstellingsverklaring afgegeven. In de toelichting bij de jaarrekeningen over 2011 van X1 B.V., X3 B.V. en X4 B.V. is de volgende continuïteitsparagraaf opgenomen:

De gehanteerde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zijn gebaseerd op de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap. Echter, gezien de financiële positie van de vennootschap is haar voortbestaan onzeker. Een duurzame voortzetting van de bedrijfsuitoefening is echter niet onmogelijk.

2.5       Op de geconsolideerde balans van X1 B.V. is ultimo 2011 een bedrag van € 61.312 aan overige belastingen en premies sociale verzekeringen als vordering opgenomen. Op de enkelvoudige balans van voormelde vennootschap is ultimo 2011, volgens de toelichting op die balans, een bedrag van € 137.514 aan belastingen oude jaren als kortlopende schuld opgenomen.

2.6       Op de balans van X4 B.V. is ultimo 2011, volgens de toelichting op die balans, een bedrag van € 80.548 aan overige belastingen als kortlopende schuld opgenomen.

2.7       Op de balans van X2 B.V. is ultimo 2011, volgens de toelichting op die balans, een bedrag van € 9.049 aan overige belastingen als kortlopende schuld opgenomen.

2.8       Op de balans van X3 B.V. is ultimo 2011, volgens de toelichting op die balans, een bedrag van € 168.760 aan overige belastingen als kortlopende schuld opgenomen. Tevens is volgens diezelfde toelichting een bedrag van € 14.069 aan WKA tegoed Belastingdienst als vordering opgenomen.

2.9       Op zowel de geconsolideerde als de enkelvoudige balans van X1 B.V. is ultimo 2010 en ultimo 2011 een vordering op [X] opgenomen. Volgens de toelichting op de balansen bedraagt die op de geconsolideerde balans respectievelijk € 348.646 en € 396.590 en op de enkelvoudige balans respectievelijk € 170.807 en € 196.053.

2.10     Betrokkene heeft op 13 juli 2012 een bespreking gehad met [X], waarin de conceptjaarrekening 2011 is besproken. Van dat gesprek heeft betrokkene handmatig aantekeningen gemaakt, die hij bij zijn verweerschrift heeft gevoegd. In die aantekeningen staat onder meer:            

“resultaat t.o.v. omzet zeer marginaal”

(…)

“voor 2012 alle rekening couranten wegstrepen”

(…)

“1e halfjaar omzetgroei à liquiditeitsprobleem”

(…)

“[voornaam] neemt te veel op dit zorg ook voor liquiditeitsproblemen”

(…)

“Betalingsregeling belastingdienst?

    -WKA-rekening stijgt

    -[voornaam] weet niet wat hij met belastinginspecteur aan moet”.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en op hetgeen klager desgevraagd ter zitting heeft verklaard, de volgende, door betrokkene in zijn verweerschrift  aldus verwoorde verwijten,

a.         Betrokkene zou zijn eigen vlees hebben gekeurd.

b.         Gezien de (negatieve) ontwikkeling van de bedrijfsresultaten van de X5 Groep en de financiële positie van [X] had er sprake moeten zijn van “impairment” van de vorderingen tussen de vennootschappen onderling en van de vennootschappen op [X].

c.         De continuïteitsveronderstelling in de jaarrekening 2011 van de vennootschappen is niet toegelicht; niet is vermeld wat de afwegingen van betrokkene te dien aanzien waren.

d.         In de jaarrekeningen zijn onverklaarbare belastingschulden opgenomen.

e.         In de jaarrekening 2011 van X3 B.V. is het WKA (Wet Keten Aansprakelijkheid) tegoed ad € 14.069 gepresenteerd als een vrij middel, terwijl een en ander niet ter vrije beschikking van X3 B.V. stond;

f.          De omvang van de rekening-courantschuld van [X] is onjuist (te weten: te hoog) weergegeven in de jaarrekeningen 2010 en 2011; betrokkene had te dien aanzien inlichtingen moeten inwinnen bij [X] c.q. de vennootschappen.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en, voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

klachtonderdeel a.

4.4       Naar de Accountantskamer begrijpt, klagen klagers over het feit dat betrokkene intensief betrokken is geweest bij het verzorgen van de administratie van de onder 2.2 vermelde vennootschappen, en dat hij om die reden niet ook samenstellingsverklaringen kon afgeven.

4.5       Betrokkene voert op dit punt primair aan dat het klachtonderdeel niet-ontvankelijk is gezien het tijdsverloop tussen het (redelijkerwijs kunnen) constateren van het verweten handelen en het indienen van de klacht, en subsidiair dat, daargelaten het antwoord op de vraag of betrokkene intensief bij de administratie van de onderhavige vennootschappen betrokken was, een samenstellend accountant niet controleert of beoordeelt en dus niet zijn eigen vlees keurt. Het tegelijk (mede) verzorgen van de administratie alsook het samenstellen van de jaarrekening is (daarom) niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.6       De Accountantskamer is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te oordelen dat klagers al ten tijde van het feitelijk handelen van betrokkene waarom het hier gaat, redelijkerwijs hadden kunnen constateren dat dit (kort gezegd) in strijd was met een gedrags- of beroepsregel voor accountants. Aannemelijk is immers dat klagers met dit klachtonderdeel bedoelen te stellen dat betrokkene bij het samenstellen van de jaarrekeningen niet had mogen steunen op gegevens afkomstig uit de administratie van de vennootschappen van de X5 Groep omdat hij die administratie mede heeft verzorgd althans zijn teamleden die administratie hebben verzorgd. Zo bezien is er geen grond om het klachtonderdeel niet-ontvankelijk te achten. Inhoudelijk is het klachtonderdeel ongegrond. Er is geen gedrags- of beroepsregel die het tegelijk (doen) verzorgen van de administratie alsook het samenstellen van de jaarrekening (mede) op basis van aan die administratie ontleende gegevens verbiedt. Daarbij geldt wel dat de accountant bij het (doen) verrichten van beide werkzaamheden ten allen tijde de fundamentele beginselen vervat in de VGC en de VGBA in acht moet nemen en zich moet houden aan de regels van Standaard 4410 (“Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten”) van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS). Gesteld noch gebleken is echter dat betrokkene door bij het samenstellen van de jaarrekeningen gebruik te maken van gegevens die zijn ontleend aan de administratie van de vennootschappen, een of meer van die beginselen niet heeft nageleefd of die regels heeft overtreden.

klachtonderdeel b.

4.7       Wat betreft het beroep van betrokkene op termijnoverschrijding ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt het volgende.

4.7.1    Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.7.2    De indiening van de (complete) klacht op 11 augustus 2015 betekent dat indien klagers vóór 11 augustus 2012 - aldus meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht - de strijdigheid in de zin van de hiervoor vermelde artikelen van datgene waarover zij klagen hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren, een klacht daarover te laat is.

4.7.3    Betrokkene heeft aangevoerd dat klagers uiterlijk op het moment van het afgeven van de samenstellingsverklaringen (zie onder 2.4) hebben geweten dat er geen voorzieningen waren getroffen voor de vorderingen waarop het klachtonderdeel betrekking heeft.

4.7.4    De Accountantskamer overweegt dat sinds de wijziging ingaande 1 januari 2014, van artikel 22, eerste lid, Wtra voor aanvang van de daarin bedoelde termijn van drie jaren beslissend is of sprake is van een constatering van – geparafraseerd – het tuchtrechtelijk laakbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat. Het gaat er daardoor niet om of, en zo ja wanneer, een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar of, en zo ja wanneer, een klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat een handelen of nalaten in strijd is met de hiervoor bedoelde wet- en regelgeving.

4.7.5    De Accountantskamer is van oordeel dat de termijn van drie jaar bij de indiening van het onderhavige klachtonderdeel niet is overschreden. Immers, klagers hebben vertrouwd op de deskundigheid van betrokkene, die in zijn samenstellingsverklaring heeft verklaard dat hij “de aanvaardbaarheid van de bij het samenstellen van de jaarrekening  toegepaste grondslagen op basis van de door de onderneming verstrekte gegevens [heeft] geëvalueerd”. In dit geval konden klagers niet rechtstreeks in de jaarrekeningen lezen wat de afwegingen waren van betrokkene om geen (hogere) voorzieningen voor de vorderingen op te nemen.

4.8       Klagers hebben inzake dit klachtonderdeel inhoudelijk (samengevat) aangevoerd dat betrokkene had moeten inzien dat de bedragen waarvoor in de enkelvoudige balans per 31 december 2011 van X1 B.V. de vorderingen op groepsmaatschappijen en op [X] waren opgenomen ad in totaal  € 326.188, niet reëel waren, waardoor het eigen vermogen van X1 B.V. eind 2011 niet € 106.724 negatief, maar mogelijk € 432.912 negatief zou zijn geweest.

4.9       Betrokkene heeft op dit klachtonderdeel inhoudelijk - kort gezegd - aangevoerd dat hij, mede afgaande op de mededelingen van [X], er niet vanuit hoefde te gaan dat de vorderingen oninbaar waren.

4.10     De Accountantskamer overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel als volgt.

4.10.1  Voorop moet worden gesteld dat de opdracht aan betrokkene een samenstellingsopdracht was, waarop Standaard 4410 (“Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten”) van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) van toepassing was. Een accountant is ook bij samenstellingswerkzaamheden verplicht die met professionele deskundigheid en zorgvuldigheid uit te voeren en mag, wanneer hij constateert, althans behoort te constateren, dat de aan hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, deze gegevens niet zonder meer  verwerken. In dat geval dient de accountant - in overeenstemming met het bepaalde in paragrafen 13 en 14 van NVCOS 4410 - nadere inlichtingen in te winnen en verkregen informatie en ontvangen toelichtingen te verifiëren.

4.10.2  De Accountantskamer overweegt dat in 2011 bij X1 B.V. en X4 B.V (evenals in 2010) sprake was van een verlies en dat ook het resultaat in de geconsolideerde winst- en verliesrekening 2011 (evenals het resultaat over 2010) negatief was. Tevens was het eigen vermogen van X1 B.V., X3 B.V. en X4 B.V. negatief en was ook het groepsvermogen negatief. Voorts was er ultimo 2011 sprake van diverse vorderingen en (ten opzichte van 2010 zeer aanzienlijk toegenomen) schulden tussen de vennootschappen onderling en had [X] ultimo 2011 uiteindelijk een schuld van € 396.590 aan de vennootschappen, die zonder dat sprake was van een beperking in de looptijd onder de vlottende activa was opgenomen, en waarvoor geen zekerheden waren gesteld. Gelet op een en ander had betrokkene moeten constateren dat de aan hem verstrekte gegevens onvolledig of anderszins onbevredigend waren in die zin dat hij zich had moeten afvragen of er aanleiding bestond om (hogere) voorzieningen te treffen. Onder verwijzing naar de maatstaf verwoord in rechtsoverweging 4.11.1 had betrokkene vervolgens nadere inlichtingen dienen in te winnen en verkregen informatie en ontvangen toelichtingen moeten verifiëren. Zijn onderbouwde bevindingen op basis daarvan had betrokkene moeten vastleggen, zoals is bepaald in paragraaf 10 van NVCOS 4410. De Accountantskamer leidt uit de verwijzing naar het onder 2.10 vermelde besprekingsverslag in het verweerschrift af dat betrokkene bedoelt te stellen dat hij heeft voldaan aan de hiervoor bedoelde voorschriften, maar vindt in dat besprekingsverslag geen aanknopingspunten die deze stelling van betrokkene onderbouwen. Ook het verweer van betrokkene dat hij ervan uit is gegaan dat de schuld van [X] op termijn zou kunnen worden terugbetaald, al dan niet door verrekening met dividenduitkeringen uit de vennootschappen, faalt. Het feit dat mogelijk dividenduitkeringen nodig zijn om de vordering af te wikkelen, wijst eerder op oninbaarheid dan op inbaarheid van de vordering. Dit geldt temeer nu het eigen vermogen van de vennootschappen negatief was en dividenduitkering derhalve niet mogelijk was en daarnaast, blijkens de onder 2.4 vermelde toelichting, het voortbestaan van de vennootschappen onzeker was. Door nader onderzoek achterwege te laten, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A.100.4 sub c. van de VGC en moet de klacht op dit onderdeel in zoverre gegrond worden verklaard.

klachtonderdeel c.

4.11     Met betrekking tot de twee verwijten van klachtonderdeel c. (het ontbreken van een toelichting in (de toelichting bij) de jaarrekening over de continuïteitsveronderstelling en het onvermeld laten van de afwegingen van betrokkene bij die veronderstelling) overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.11.1  Artikel 2:384 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt:

“Bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersonen waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet tenzij die veronderstelling onjuist is of de juistheid ervan aan gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed op het vermogen in de toelichting uiteengezet.”

4.11.2  In hoofdstuk A2 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving voor kleine rechtspersonen (hierna: RJkl) wordt onderscheid  gemaakt tussen gerede twijfel (zijnde ernstige onzekerheid) over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon en onontkoombare discontinuïteit van het geheel van de werkzaamheden. Indien discontinuïteit onontkoombaar is, vervalt de continuïteitsveronderstelling. Van onontkoombare discontinuïteit is sprake als uit omstandigheden blijkt dat duurzame voortzetting van de werkzaamheden van de rechtspersoon onmogelijk is geworden. Er bestaat gerede twijfel over de continuïteit van de rechtspersoon, indien de rechtspersoon niet meer op eigen kracht aan haar verplichtingen kan voldoen. Dit houdt in dat zonder medewerking van belanghebbenden de discontinuïteit van de werkzaamheden van de rechtspersoon onvermijdelijk is, terwijl nog niet vaststaat of verdergaande medewerking zal worden verkregen. In dit geval kan in het algemeen de jaarrekening nog worden opgesteld op basis van de continuïteitsveronderstelling. In de toelichting wordt alsdan een adequate uiteenzetting gegeven van de omstandigheden waarin de onderneming verkeert.

4.11.3  Gelet op de in rechtsoverweging 2.4 geciteerde passage bestond er in 2011 gerede twijfel over de continuïteit van de daar vermelde rechtspersonen. Aannemelijk is dat die twijfel voortvloeit uit de omstandigheden die zijn geschetst in rechtsoverweging 4.11.2. Daarvan uitgaande had (op grond van lid 3 van artikel 2:384 van het BW) in de toelichting bij de jaarrekening een uiteenzetting opgenomen moeten worden over de invloed van die omstandigheden op het vermogen van de rechtspersonen en (op grond van de RJkl) een uiteenzetting over de omstandigheden waarin de rechtspersonen verkeerden. De mededeling dat “gezien de financiële positie van de vennootschap (..) haar voortbestaan onzeker [is]” kan naar het oordeel van de Accountantskamer niet worden aangemerkt als een zodanige uiteenzetting. Immers, uit deze vermelding blijkt niet aan welke verplichtingen de vennootschappen niet meer konden voldoen en welke verdere medewerking van belanghebbenden nodig was om discontinuïteit van de werkzaamheden van de vennootschappen af te wenden. Betrokkene had dit moeten onderkennen. Nu hij dat kennelijk niet heeft gedaan, heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A.100.4 sub c. van de VGC en bijgevolg moet dit klachtonderdeel in zoverre gegrond worden verklaard.

4.11.4  De toepasselijke gedrags- of beroepsregels schrijven niet voor dat betrokkene zijn eigen afwegingen bij de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling in de jaarrekening moest laten opnemen. Die afwegingen hoefden ook niet vermeld te worden in de afgegeven samenstellingsverklaring. In zoverre is het klachtonderdeel dan ook ongegrond.

klachtonderdeel d.

4.12     Klagers hebben aangevoerd dat in de jaarrekeningen 2011 van de in 2.5 tot en met 2.8 vermelde vennootschappen onverklaarbare belastingschulden, en, naar de Accountantskamer begrijpt, één onbegrijpelijke belastingvordering zijn opgenomen.

4.13     Betrokkene meent dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is en heeft daartoe aangevoerd dat klagers uiterlijk bij het afgeven van de samenstellingsverklaringen van de vennootschappen op de hoogte waren van de betreffende belastingschulden, omdat die expliciet in (de toelichting op) de jaarrekeningen zijn vermeld. Daarmee staat volgens betrokkene tevens vast dat klagers vóór 11 augustus 2012 wisten, of in redelijkheid hadden moeten weten, dat en tot welke bedragen er belastingschulden en een belastingvordering waren opgenomen.

4.14     Klagers hebben dit verweer bestreden. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij op zijn vroegst in september 2013 op de hoogte zijn gebracht van onderhavige belastingposten en dat eerst vanaf toen de driejaarstermijn is gaan lopen.

4.15     Wat betreft het beroep op termijnoverschrijding ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt het volgende.

4.15.1  De Accountantskamer is van oordeel dat – onder verwijzing naar de overwegingen onder 4.8.1 tot en met 4.8.5 – sprake is van niet-ontvankelijkheid van het klachtonderdeel. Immers, in dit geval ziet de klacht op een gestelde onbegrijpelijkheid in de respectieve jaarrekeningen, die juist klagers al op de onder 2.4 vermelde datum (13 juli 2012) hebben geconstateerd dan wel redelijkerwijs hebben kunnen constateren. Klagers stelling dat zij eerst in september 2013 op de hoogte zijn gebracht, hebben zij naar het oordeel van de Accountantskamer niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Zowel de omvang van de belastingschulden en de belastingvordering als de toelichting daarop blijken steeds uit de onderscheiden jaarrekeningen, zodat klagers al (ruim) vóór 13 juli 2015 hun klacht over deze posten hadden kunnen indienen.

4.15.2  Nu de klacht op dit onderdeel niet-ontvankelijk wordt verklaard, komt de Accountantskamer niet toe aan een beoordeling van wat over en weer inhoudelijk is aangevoerd.

klachtonderdeel e.

4.16     Klagers hebben aangevoerd dat in de toelichting op de jaarrekening 2011 van X3 B.V. de eveneens onder 2.8 vermelde post WKA tegoed Belastingdienst ten onrechte is gepresenteerd als een vrij middel waarover de vennootschap kon beschikken.

4.17     Betrokkene voert primair aan dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is. Subsidiair voert betrokkene aan dat uit de vermelding dat het een WKA tegoed betreft reeds blijkt dat het een vordering is die niet ter vrije beschikking van de vennootschap staat en daarnaast dat er geen verplichting bestaat om de post nader toe te lichten.

4.18     De Accountantskamer is van oordeel dat – onder verwijzing naar de overwegingen 4.8.1 tot en met 4.8.5 – in dit geval evenzeer sprake is van niet-ontvankelijkheid. Immers, de klacht ziet op een vermeende onjuistheid in de toelichting op de betreffende jaarrekening, welke onjuistheid klagers al op de onder 2.4 vermelde datum (13 juli 2012) hebben geconstateerd dan wel redelijkerwijs hebben kunnen constateren.

4.19     Zou dit klachtonderdeel wel ontvankelijk zijn, dan zou het ongegrond zijn. De Accountantskamer neemt daartoe in aanmerking dat de van toepassing zijnde verslaggevingsregels niet voorschrijven dat onderhavige vordering nader dient te worden omschreven of toegelicht.

klachtonderdeel f.

4.20     Klagers hebben aangevoerd dat betrokkene, nu hij zo zeer heeft meegewerkt aan de verzorging van de administratie van de vennootschappen, de vele onduidelijkheden op de grootboekrekening ‘rekening-courant [X], had moeten constateren en daarom bij het samenstellen van de jaarrekening(en) over 2011 inlichtingen had moeten inwinnen aangaande de betrouwbaarheid en volledigheid van de verstrekte gegevens.

4.21     Betrokkene meent primair dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is. Subsidiair voert betrokkene aan dat bij de bespreking van de conceptjaarrekeningen van de betreffende vennootschappen van 2010 en 2011 de hoogte van de rekening-courant vordering van de vennootschappen op [X] aan de orde is geweest en dat betrokkene uit de reactie van [X] daarop heeft mogen afleiden dat hij begreep waarover het ging. [X] heeft op die momenten niet aan betrokkene kenbaar gemaakt dat de hoogte van de rekening-courant vorderingen onjuist was. Met de door klagers overgelegde, zogeheten grootboekkaartjes hebben zij evenmin onjuistheden in de hoogte van de rekening-courant vorderingen aannemelijk gemaakt. Ook ten aanzien van de al eerder gestelde onjuistheden in de rekening-courant positie ultimo 2009, heeft [X], hoewel daartoe door betrokkene uitgenodigd, geen onderbouwing aangeleverd.

4.22     De Accountantskamer is van oordeel dat - onder verwijzing naar de overwegingen onder 4.8.1 tot en met 4.8.5 - in dit geval evenzeer sprake is van niet-ontvankelijkheid. Immers, het klachtonderdeel ziet op de vermeende onjuistheid van posten in de jaarrekeningen, welke onjuistheid klagers al op de onder 2.4 vermelde datum (13 juli 2012) hebben geconstateerd dan wel redelijkerwijs hebben kunnen constateren. Dit geldt te meer nu betrokkene onweersproken heeft gesteld dat de hoogte van de privé-opnames op 13 juli 2012 is besproken (zie 2.10).

4.23     Zou dit klachtonderdeel wel ontvankelijk zijn, dan zijn de stellingen van klager naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk geworden en daarom ongegrond. Zij neemt daartoe in aanmerking dat klagers het onder 4.22 omschreven verweer van betrokkene niet, althans onvoldoende, hebben weersproken.

4.24     Op grond van artikel 2 van de Wtra kan de Accountantskamer bij het gegrond verklaren van (een gedeelte van) een klacht een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt de Accountantskamer vooral rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. In dit geval acht de Accountantskamer een waarschuwing passend en geboden. Daarbij is ook meegewogen dat betrokkene niet eerder voor enig tuchtrechtelijk vergrijp is veroordeeld.

4.25      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht niet-ontvankelijk, zoals hiervoor weergegeven onder 4.15.2; 4.18 en 4.22;

·       verklaart de klacht gegrond, zoals hiervoor weergegeven onder 4.10 en 4.11;   

·        legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van waarschuwing;

·        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hen vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.