ECLI:NL:TACAKN:2016:115 Accountantskamer Zwolle 16/1226 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:115
Datum uitspraak: 09-12-2016
Datum publicatie: 09-12-2016
Zaaknummer(s): 16/1226 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Geklaagd wordt over handelen van anderen dan betrokkene, waarvoor betrokkene niet vaktechnisch verantwoordelijk kan worden gehouden. Daarom is hij daarop niet tuchtrechtelijk aanspreekbaar ( zie de uitspraak van het CBb van 22 april 2014; ECLI:NL:CBB:2014:158) en is de klacht ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1226 Wtra AK van 9 december 2016 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.J. Vetter.

1.          Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 4 mei 2016 ingekomen klaagschrift van 3 mei 2016 met bijlagen 1-12;

-        de op 31 mei 2016 ingekomen brief van 30 mei 2016 van klager;

-        het op 28 juni 2016 ingekomen verweerschrift van 27 juni 2016, met bijlagen 1-7.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 november 2016, waar zijn verschenen: klager en betrokkene, deze laatste bijgestaan door mr. Vetter voornoemd.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht en doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd), alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

2.1       Het kantoor waaraan betrokkene is verbonden, [A] accountants en adviseurs, vestiging [plaats2] (hierna: [A]), heeft diensten verleend aan klager, diens toenmalige echtgenote mevrouw [B] (hierna: [B]) en hun landbouwbedrijf. Die dienstverlening bestond onder meer uit het samenstellen van jaarrekeningen en het opstellen van jaarlijkse verrekeningen tussen de echtgenoten in verband met de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden. Bij deze dienstverlening waren destijds van de zijde van [A] betrokken [C] (hierna: [C]) en betrokkene.

2.2       In maart 2011, na afronding van de werkzaamheden voor het boekjaar 2009 door [A], hebben klager en [B] de samenwerking met [A] verbroken. Op 30 mei 2013 heeft [B] zich weer bij [A] gemeld, in de persoon van [C], met de mededeling dat zij in scheiding lag, en de vraag om haar te ondersteunen bij haar aangifte inkomstenbelasting. [A] heeft daarna de opdracht daartoe aanvaard. Vervolgens heeft [B] [C] verzocht om aanwezig te zijn bij een bespreking op 18 juli 2013 met haar en klager, en hun beider advocaten. Aan deze verzoeken heeft [C] voldaan.

2.3       Tijdens de bespreking van 18 juli 2013 hebben de aanwezigen [C] verzocht om een opstelling te maken van het vermogen van de echtelieden per 31 december 2012. Ter uitvoering van die opdracht heeft [C] op 10 september 2013 de gevraagde opstelling aan de advocaten gezonden (bijlage 9 bij het klaagschrift). Vervolgens heeft [C] ook verrekeningen in verband met de huwelijkse voorwaarden over de jaren 2009-2012 opgesteld en op 13 september 2013 aan de advocaten toegezonden (bijlage 10 bij het klaagschrift). Deze opstellingen zijn besproken op 22 november 2013, in een bespreking met (onder anderen) [C], klager, [B] en hun advocaten.

3.          De klacht en het verweer

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Met zijn brief van 30 mei 2016 heeft klager zijn oorspronkelijk ingediende klacht beperkt. Aan zijn klacht liggen nu nog de volgende verwijten ten grondslag:

a. De berekeningen die zijn opgenomen in bijlagen 9 en 10 van het klaagschrift zijn onjuist, en zijn (daarom) ondeskundig en onzorgvuldig opgesteld;

b. [A] persisteert in het op die onjuiste berekeningen gebaseerde standpunt dat [B] een vordering op klager heeft;

c. [A] heeft het beginsel van objectiviteit geschonden door aanvankelijk in opdracht van [B] en klager op te treden en nadien uitsluitend ten behoeve van [B].

3.3       Wat klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren heeft gebracht, vat de Accountantskamer niet op als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als betwisting van het verweer van betrokkene.

4.          De gronden van de beslissing

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de toen geldende Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC), en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Klachtonderdeel a.: ondeskundige en onzorgvuldige berekeningen. Betrokkene heeft onbetwist aangevoerd dat hij de door klager gewraakte berekeningen niet heeft gemaakt, en dat hij daarbij ook niet betrokken is geweest, en daarvan zelfs (in elk geval tot en met 22 november 2013) geen wetenschap heeft gehad. Betrokkene kan daarom niet vaktechnisch verantwoordelijk worden gehouden voor die werkzaamheden. Om die reden is hij daarop ook niet tuchtrechtelijk aanspreekbaar (zie de uitspraak van het CBb van 22 april 2014; ECLI:NL:CBB:2014:158). Het feit dat betrokkene op 12 januari 2010 een samenstellingsverklaring heeft afgegeven bij een overzicht van de vermogens van klager en [B] per 31 december 2008, is geen reden voor een ander oordeel, omdat dit handelen geheel los staat van de berekeningen waar het klager in dit klachtonderdeel om gaat. Gezien het vorenstaande is klachtonderdeel a. ongegrond.

4.5       Klachtonderdeel b.: persisteren bij onjuist standpunt. De Accountantskamer gaat ervan uit dat het standpunt waarop klager doelt, is ingenomen door [C]. Mogelijk heeft klager hier ook op het oog een brief van [D] RB  (die evenals betrokkene en [C] is verbonden aan de vestiging [plaats2] van [A]; bijlage 7 bij het klaagschrift) van 9 september 2014 en op een brief van [E] AA/RB (lid van de raad van bestuur van [A]) van 17 februari 2016, waarin beiden zich impliciet achter de berekeningen van [C] scharen. Voor het aldus opgevatte klachtonderdeel b. geldt naar het oordeel van de Accountantskamer hetzelfde als voor klachtonderdeel a. Nu niet gebleken is van feitelijke of vaktechnische verantwoordelijkheid van betrokkene voor het standpunt waarop klager het oog heeft, kan betrokkene daarop niet tuchtrechtelijk aangesproken worden. Klachtonderdeel b. is daarom eveneens ongegrond.

4.6       Klachtonderdeel c.: schending objectiviteitsbeginsel. De door klager gestelde schending van het objectiviteitsbeginsel heeft kennelijk betrekking op gedragingen van [C] en mogelijk ook op de brief van de hiervoor genoemde [E] AA/RB, die daarin het verwijt van het niet naleven van dit beginsel van de hand wijst. Bij gebreke van feitelijke bemoeienis van betrokkene bij het alleen voor [B] (en tegen klager) optreden van [C] en het ontbreken van vaktechnische verantwoordelijkheid daarvoor, kan betrokkene ook hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dat geldt om diezelfde reden ook voor de uitlating van [E] AA/RB. Ook klachtonderdeel c. is daarom ongegrond.

4.7       Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat volgens de interne regels van de betrokken [A]-vestiging (die onderdeel zijn van het van kracht zijnde stelsel van kwaliteitsbeheersing) de nadere opdrachten die aan [C] zijn verstrekt (tot het vervaardigen van de vermogensopstellingen en de verrekeningen in verband met de huwelijksvoorwaarden) door een accountant van de vestiging hadden moeten worden geaccepteerd, althans dat bij de uitvoering daarvan een accountant vaktechnisch betrokken had moeten worden. Dit is bij de onderhavige opdrachten in strijd met die regels niet gebeurd. Ware dat wel gebeurd, dan zou of hijzelf of een andere accountant bij de uitvoering van de opdrachten betrokken zijn. Betrokkene heeft daaraan toegevoegd dat hijzelf in de periode waarop de klacht betrekking heeft, in de vestiging [plaats2] verantwoordelijk was voor het naleven van het stelsel van kwaliteitsbeheersing door de medewerkers van de vestiging. De Accountantskamer ziet in deze omstandigheden geen aanleiding om betrokkene alsnog vaktechnisch verantwoordelijk te houden voor het handelen waarop de klacht ziet, omdat er geen grond is om aan te nemen dat de betreffende interne regels structureel niet werden of worden nageleefd. 

4.8       Het voorgaande betekent dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en J. Maan AA en S.L.J. Graafsma RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.