ECLI:NL:TACAKN:2016:107 Accountantskamer Zwolle 16/1434 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:107
Datum uitspraak: 07-11-2016
Datum publicatie: 07-11-2016
Zaaknummer(s): 16/1434 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klachten over manipulatie door accountant van tussentijdse cijfers (overgelegd aan UWV ter onderbouwing ontslagaanvraag) over voorraad en onterecht opnemen voorziening dubieuze debiteur niet aannemelijk gemaakt.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1434 Wtra AK van 7 november 2016 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. C. Okkerse.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 31 mei 2016 ingekomen klaagschrift van 28 mei 2016 met bijlagen;

-        het op 22 juni 2016 ingekomen verweerschrift van 21 juni 2016.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 augustus 2016 waar zijn verschenen klaagster in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. C. Okkerse, advocaat te Almere.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan [A] Accountants Belastingadviseurs te [plaats3] en verricht op grondslag van een op 30 augustus 2013 getekende opdrachtbevestiging accountancywerkzaamheden voor de aan [B] (hierna: [B]) toebehorende onderneming [C] (hierna: de onderneming). De onderneming houdt zich bezig met de verkoop van onder meer planten, zaden en potgrond. [B] was voorts voor de helft eigenaar van [D] te [land], een belangrijke afnemer van de onderneming.

2.2       Klaagster is van 1 september 1996 tot haar ontslag per 1 juni 2014 als administrateur werkzaam geweest voor de onderneming. Daarnaast was zij tot medio 2001 de partner van [B], met wie zij ook twee kinderen heeft.

2.3       Tot en met het boekjaar 2012 was [E] van Administratiekantoor [E] (hierna: [E]) verantwoordelijk voor het samenstellen van de jaarrekening van de onderneming. [E] heeft de jaarrekening over 2012 bij brief van 22 februari 2013 aan [B] verstrekt. In deze jaarrekening is 50% van de openstaande vordering op [D] voorzien als dubieuze debiteur. Op advies van betrokkene heeft [E] deze jaarrekening opnieuw uitgebracht op 9 oktober 2013 en daarin de gehele vordering op [D], vanwege het vermoeden van haar definitieve oninbaarheid, voorzien als dubieuze debiteur.

2.4       Bij brief van 10 januari 2014 heeft [B] bij het UWV te [plaats4] om bedrijfseconomische redenen ontslag aangevraagd voor onder andere klaagster. Bij dit verzoek heeft hij afschriften gevoegd van de door [E] samengestelde jaarrekeningen over 2010, 2011 en 2012 (en wel de op 22 februari 2013 uitgebrachte versie daarvan), een door betrokkene opgestelde balans per 30 november 2013 en een begroting voor 2014 en 2015 van de onderneming. De beide laatste stukken zijn door betrokkene voor waarmerkingsdoeleinden voorzien van zijn paraaf met de datum 10 januari 2014.

2.5       Bij de ontslagaanvraag van de onderneming is ook een brief van 10 januari 2014 van betrokkene aan [B] overgelegd, waarin betrokkene in verband met de ontslagprocedure een beschrijving geeft van de financiële positie van de onderneming aan de hand van de solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit. In die brief heeft betrokkene geconcludeerd dat de onderneming ten gevolge van negatieve resultaten en kasstromen zonder ingrijpen binnen 6 à 12 maanden failliet zal gaan. Om de continuïteit van de onderneming te waarborgen heeft betrokkene [B] geadviseerd op korte termijn drastische maatregelen te treffen ten aanzien van de personeelskosten en over te gaan tot het saneren van de overige kosten.

2.6       Bij brief van 22 januari 2014 heeft betrokkene de door het UWV bij brief van 15 januari 2014 aan [B] gestelde vragen met betrekking tot eerdergenoemde  ontslagaanvraag beantwoord. Als bijlage heeft betrokkene daarbij gevoegd een kolommenbalans en een winst- en verliesrekening van de onderneming over de periode van 1 januari tot en met 30 november 2013. De winst- en  verliesrekening laat een negatief resultaat zien van ruim € 155.000,-.

2.7       Daartoe door het UWV bij brief van 24 januari 2014 in de gelegenheid gesteld, heeft klaagster schriftelijk verweer gevoerd tegen haar ontslagaanvraag.

2.8       Bij brief van 30 september 2014 heeft betrokkene de door hem samengestelde jaarrekening over 2013 van de onderneming aan [B] verstrekt. Daaruit blijkt dat het resultaat over 2013 € 39.408,- bedraagt tegenover een negatief resultaat van € 133.203,- over 2012.

2.9       Het door [B] met toestemming van  het UWV aan klaagster verleende ontslag is op verzoek van klaagster door de kantonrechter kennelijk onredelijk verklaard.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene is volgens klaagster creatief omgegaan met de cijfers van de onderneming waardoor het UWV heeft ingestemd met het door [B] verzochte ontslag om economische redenen. Daartoe stelt zij dat:

  1. betrokkene in de balans van de onderneming per 30 november 2013 handmatig de post voorraden heeft verminderd terwijl er niet geteld is, en voorts de post dubieuze debiteuren, waarvoor in de op 9 oktober 2013 opnieuw uitgebrachte jaarrekening al een te hoge voorziening was opgenomen, wederom (ten onrechte) heeft opgevoerd;
  2. de voorlopige cijfers van de onderneming per 30 november 2013 anders luiden dan de al op 10 januari 2014 bekende definitieve cijfers over 2013, zodat betrokkene die laatste cijfers aan het UWV had moeten (laten) presenteren.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Volgens klaagster was sprake van manipulatie door betrokkene van de post voorraden in de cijfers per 30 november 2013 omdat de voorraad niet is geteld en zij ervan overtuigd is dat de werkelijke voorraad hoger was, doordat goederen uit [land] teruggekomen waren. Voor de vordering op [D] is op de balans per diezelfde datum volgens klaagster ten onrechte een voorziening opgenomen louter om een fiscale carry back mogelijk te maken. Beide manipulaties hebben tot gevolg gehad dat het resultaat van de onderneming ten onrechte als verslechterd is voorgesteld.

4.5       Van de zijde van betrokkene is aangaande de manipulatie met de cijfers ter zitting onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, ingebracht:

“Bij het maken van de tussentijdse opstelling per 30 november 2013, begin december 2013, diende er een aansluiting te worden gemaakt tussen de voorraadadministratie en de financiële administratie. Die voorraadadministratie werd intern gevoerd in het softwarepakket Snelstart. In die software zit geen directe koppeling tussen de voorraadadministratie en de financiële administratie. Om die op elkaar te laten aansluiten, diende er in de financiële administratie maandelijks een journaalpost geboekt te worden (mutatie voorraad). Dat gebeurde voorheen, onder de (vorige) boekhouder niet, behalve dan de ene keer per jaar per 31 december. Die journaalpost is op 30 november 2013 ingevoerd tijdens een sessie van de heren [B] en [Y]. In de financiële administratie stond nog de waarde van de voorraadadministratie per 31 december 2012, zijnde een bedrag van € 944.050,-. Gedurende het jaar was niet maandelijks op basis van de voorraadlijsten de waarde van de voorraad gemuteerd in de financiële administratie middels vorenbedoelde journaalpost. Dat werd nu voor het eerst per 30 november 2013 gedaan. Omdat de voorraad verminderd was in die voorafgaande 11 maanden met een bedrag van

€ 182.179,- naar een bedrag van € 761.871,- werd die vermindering per 30 november 2013 in de financiële administratie verwerkt.

Aan die mutatie lag de stand van de voorraad, zoals die intern werd bijgehouden met behulp van het softwarepakket Snelstart, ten grondslag. Die liet exact dat bedrag zien”.

(...).

Er is toen daarom voorzichtigheidshalve rekening gehouden met een hoeveelheid incourante goederen van een kleine 5% van de totale, niet getelde voorraad.

In dit geval is begin januari geteld door mensen van [C]. Die tellijsten zijn later binnen [C] uitgewerkt. Daaruit kwam ten opzichte van de voorraadopgave per 30 november 2013 uit het softwareprogramma Snelstart een verschil van ruim € 125.000,-. De heer [Y] heeft dat eind maart/begin april

gehoord van de heer [B] van [C]. Dat verschil had onder meer te

maken met een actie van de heer [B] in december 2013 waarbij hij met twee vrachtwagens naar [land] is gereden om door hem aan [D] geleverde goederen terug te halen. (...).

Er is vanuit gegaan toen door de heer [B] dat dat een hoeveelheid goederen was met een inkoopwaarde van € 80.000,-.  Dat was ook het bedrag dat hij eerder nog naar die vennootschap(...) had toegebracht zodat er nog salarissen konden worden betaald daar en aan andere financiële verplichtingen kon worden voldaan om dat bedrijf niet om te laten vallen. (...) . Dat kasgeld (...) was er niet meer.(...). Met het terughalen van door haar aan [land] geleverde goederen, werd die situatie als het ware door [B] recht getrokken. Die posten vielen in feite dus grotendeels tegen elkaar weg.

Tegen het verwijt aangaande de voorziening dubieuze debiteuren heeft betrokkene het volgende, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht:

“ (...). Feit was evenwel dat [D] in oktober 2013 geen euro [op de vordering van de onderneming op [D]] had afbetaald en er zeer slecht voor stond; er dreigde daar een faillissement aldus de heer [B]. Dat heeft op basis van het voorzichtigheidsprincipe de heer [Y] gebracht tot het advies om die gehele post als dubieuze debiteur te voorzien. De heer [B] heeft daar vervolgens toe besloten. Dat is geen manipuleren van cijfers”.

4.6       De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster de aan haar klachtonderdeel a.  ten grondslag gelegde stellingen, tegenover het hiervoor weergegeven verweer van de zijde van betrokkene, niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft klaagster niet betwist dat in de boekhoudsoftware van de onderneming een directe koppeling tussen de voorraadadministratie en financiële administratie ontbreekt, waardoor pas een actueel beeld van de voorraad verkregen kon worden door het boeken in de financiële administratie van de mutaties in de voorraad op basis van de voorraadadministratie, en evenmin dat de voorraad volgens deze administratie in vergelijking met de stand per 31 december 2012 per 30 november 2013 was verminderd met een bedrag van € 182.179. Ook tegen de afwaardering van de voorraad met 5% wegens de geschatte hoeveelheid incourante goederen en de opwaardering in verband met de door [B] teruggehaalde goederen uit [land] met een inkoopwaarde van € 80.000,- heeft klaagster niets ingebracht.

Wat betreft het opnemen van een voorziening voor de resterende vordering op [D] heeft te gelden dat klaagster weliswaar heeft gesuggereerd dat [B] en betrokkene onder één hoedje speelden en dat aan de opgenomen voorziening alleen fiscale motieven ten grondslag lagen, maar dat zij niet beargumenteerd heeft weersproken dat er niets was afbetaald op  de vordering door [D] en dat het faillissement van dit bedrijf dreigde. Klachtonderdeel a. is gezien het vorenstaande ongegrond.

4.7       Klaagster heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel b. betoogd dat ten behoeve van haar ontslagaanvraag in de (bij de ontslagaanvraag gevoegde) brief van betrokkene aan [B] van 10 januari 2014 (en in de winst- en verliesrekening die was gevoegd bij  de brief van betrokkene aan het UWV van 22 januari 2014) gebruik is gemaakt van de door betrokkene opgestelde cijfers over de periode van 1 januari 2013 tot 1 december 2013 (die een negatief resultaat lieten zien van ruim € 155.000,-),  terwijl op 10 januari 2014 alle cijfers over geheel 2013 (die volgens de aan [B] op 30 september 2014 overhandigde door betrokkene samengestelde balans en winst- en verliesrekening resulteerden in een winst van ruim € 39.000,-) al bekend waren. Betrokkene heeft ter zitting dit aanzienlijke verschil verklaard met constateringen, welke naar zijn  zeggen pas in de loop van 2014 bij zijn samenstelwerkzaamheden zijn en konden worden gedaan (een hogere inkoopwaarde van de teruggehaalde goederen bij [D], vrijvallen van een schuld van de onderneming aan [D], het alsnog betalen van  een vordering door een eerder als dubieuze debiteur aangemerkte debiteur, en het ontbreken van incourante voorraad bij de telling per 31 december 2013). Klaagster heeft deze constateringen niet weersproken. Daaruit volgt dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijk lid) en H. Geerlofs AA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.